Bekendmaking aan de scheepvaart tot wijziging van Bekendmaking
aan de scheepvaart no. 256/1990 (Middelen voor het terugzetten van
vrije-valreddingboten)
Het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie,
Gelet op artikel 4, tweede lid en artikel 15
, achtste lid van bijlage XIA van het Schepenbesluit 1965;
Maakt
bekend:
Artikel I
Bekendmaking aan de scheepvaart no. 256/1990 komt te luiden:
Artikel 1. Omschrijvingen
1.1 terugzetmiddel: een middel, gebruik makend van lopers
en lieren, waarmede de vrije-valreddingboot na een oefening kan worden opgehesen en
teruggezet op het tewaterlatingsmiddel voor vrije val en waarmede in de
uitzonderlijke omstandigheid van obstakels in of op het water de vrijevalreddingboot
te water kan worden gebracht;
1.2 vrije-valreddingboot: een
groepsreddingmiddel dat te water wordt gelaten door middel van een
tewaterlatingsmiddel voor vrije val;
1.3
tewaterlatingsmiddel voor vrije val: een middel waarmede een vrije-valreddingboot te
water kan worden gelaten door middel van een vrije val vanaf een hellend vlak;
1.4 werkbelasting: het gewicht van de volledig uitgeruste
vrije-valreddingboot met volle bezetting, waarbij iedere persoon 75 kg weegt;
1.5 uiterste binnenboord positie: de positie van het
terugzetmiddel waarbij de vrije-valreddingboot na terugzetten op het
tewaterlatingsmiddel voor vrije val kan worden ontkoppeld van het terugzetmiddel;
1.6 uiterste buitenboord positie: de uit oogpunt van
sterkte ongunstigste positie waarbij de te water liggende vrijevalreddingboot kan
worden aangekoppeld en opgehesen, waarbij de boot voldoende vrij blijft van het
schip om beschadiging te voorkomen.
Artikel
2. Algemene eisen
2.1 Het terugzetmiddel moet zo zijn uitgevoerd dat de
daarmee bediende, volledig uitgeruste vrije-valreddingboot met de
bedieningsbemanning, zonder trim of slagzij van het schip op veilige en
doeltreffende wijze, door middel van een krachtbron, op het tewaterlatingsmiddel
voor vrije val kan worden teruggezet.
2.2 Het
terugzetmiddel moet zo zijn uitgevoerd dat de volledig uitgeruste
vrije-valreddingboot, zonder trim of slagzij van het schip, op veilige en
doeltreffende wijze, zonodig door gebruik te maken van een krachtbron, te water kan
worden gebracht:
a. met de volle bezetting, en
b. zonder personen in de vrije-valreddingboot.
2.3 Het
terugzetmiddel moet zo zijn uitgevoerd dat de onbelaste loper kan worden afgevierd
ten einde de vrijevalreddingboot, na een oefening, te kunnen aanslaan.
2.4 Het terugzetmiddel moet zo zijn ingericht dat de
bediening hiervan, zowel tijdens het terugzetten als tijdens het te water brengen
van de vrije-valreddingboot, vanaf een plaats aan dek door één persoon kan
plaatsvinden. De vrije-valreddingboot is steeds zichtbaar voor degene die het
terugzetmiddel aan dek bedient.
2.5 Het terugzetmiddel moet
zo zijn geconstrueerd dat er een minimum aan onderhoud nodig is. Alle onderdelen die
regelmatig onderhoud door de bemanning behoeven, zijn goed bereikbaar en gemakkelijk
te onderhouden.
2.6 Ieder terugzetmiddel moet, voor zover
uitvoerbaar, ook bij ijsafzetting doeltreffend blijven werken.
Artikel 3. Constructie en sterkte van terugzetmiddelen
3.1 Een terugzetmiddel met toebehoren, met uitzondering van
de lierremmen, moet sterk genoeg zijn om een statische beproeving met een
proefbelasting van ten minste 2,2 maal de maximale werkbelasting te doorstaan.
3.2 Structurele onderdelen en alle blokken, lopers, ogen,
sluitingen, bevestigingen en alle benodigdheden die in verband met het terugzetten
en eventueel te water brengen worden gebruikt, moeten zijn ontworpen met een minimum
veiligheidsfaktor gebaseerd op de werkbelasting en de treksterkte van het materiaal
dat voor de constructie wordt gebruikt. Voor alle structurele onderdelen van
terugzetmiddelen en de daartoe behorende lieren moet een minimum veiligheidsfaktor
van 4,5 en voor alle lopers, kettingen, sluitingen en blokken moet een minimum
veiligheidsfaktor van 6 worden toegepast.
3.3 Tenzij een
doeltreffende compensatie is aangebracht, moeten de lopers bij het gebruik van een
meervoudige trommellier zo zijn ingericht dat zij bij het ophijsen gelijkmatig met
dezelfde snelheid van de trommel opwinden en dat zij bij het eventueel afvieren
gelijkmatig met dezelfde snelheid afwinden.
3.4 Het
terugzetmiddel moet, waar nodig, zijn voorzien van veiligheden die automatisch de
drijfkracht bij overbelasting uitschakelen, tenzij de krachtbron zodanig is
ontworpen dat een dergelijke overbelasting wordt voorkomen.
3.5 Op het terugzetmiddel zijn remmen aangebracht die het eventueel
afvieren van de vrije-valreddingboot kunnen stoppen en deze met volle bezetting en
volledige uitrusting beladen veilig kunnen vasthouden; de remblokken zijn waar nodig
beschermd tegen water en olie.
3.6 Met de hand bedienbare
remmen zijn zo aangebracht dat de rem altijd in werking staat, tenzij de bediener
daarvan, of een mechanisme dat door de bediener in werking wordt gesteld, de rem in
de afvierstand houdt.
3.7 De lierremmen van het
terugzetmiddel zijn sterk genoeg om:
a.een statische beproeving te
doorstaan met een proefbelasting van tenminste 1,5 maal de werkbelasting, en
b.een dynamische beproeving te doorstaan met 1,1 maal de
werkbelasting bij de maximale afviersnelheid.
3.8 Lopers
moeten van draaivrij en corrosiebestendig staaldraad zijn vervaardigd.
3.9 Onderblokken of enkele lopers mogen niet zijn voorzien
van haken, anders dan veiligheidshaken.
Artikel 4. Prototype-testen van terugzetmiddelen
4.1 Terugzetmiddelen moeten, met uitzondering van de
lierremmen, worden onderworpen aan een proefbelasting in de uiterste buitenboord
positie van 2,2 maal de werkbelasting. Deze beproeving mag niet resulteren in
blijvende vervorming of andere schade. Deze prototype-test mag tegelijkertijd met de
in 5.1 omschreven test plaatsvinden.
4.2 Een gewicht
overeenkomend met 1,1 maal de werkbelasting moet door het terugzetmiddel van de
uiterste binnenboord positie worden verplaatst naar de uiterste buitenboordpositie,
waarbij de wijze van bediening overeenstemt met die aan boord. Deze beproeving mag
niet resulteren in blijvende vervorming of andere schade.
4.3 Liertrommels moeten tot het maximaal toegestane aantal windingen
worden opgewonden, waarna de aangebrachte proeflast van 1,5 maal de werkbelasting
door de rem moet worden gehouden. De proeflast moet vervolgens ten minste over een
hoogte, overeenkomend met één omwenteling van de liertrommel worden afgevierd. Een
proeflast van maximaal 1,1 maal de werkbelasting moet dan bij de maximum
afviersnelheid over een hoogte van ten minste 3 m worden afgevierd en vervolgens
gestopt door abrupt met de hand te remmen. De proeflast mag niet meer dan 1 m
afvieren na het bedienen van de rem. Deze proef wordt een aantal malen herhaald.
4.4 Indien de lier is uitgerust met een aan weer en wind
blootgestelde rem, moet één van deze proeven worden uitgevoerd met een natgemaakte
rem. In dat geval mag evenwel de remweg van 1 m worden overschreden. In de
verschillende proeven moet een cumulatieve afvierhoogte van ten minste 150 m worden
bereikt. De goede werking van de lier bij een last overeenkomend met het gewicht van
de volledig uitgeruste vrije-valreddingboot, zonder personen, wordt eveneens
aangetoond.
4.5 Na beëindiging van de onder 4.4 genoemde
beproevingen moet de lier worden gedemonteerd voor inspectie.
Artikel 5. Productie- en installatiebeproeving voor
terugzetmiddelen
5.1 Elk terugzetmiddel, met uitzondering van de lier, moet
worden beproefd met een proefbelasting in de uiterste buitenboordpositie van 2,2
maal de werkbelasting. Het terugzetmiddel mag noch beschadigd raken noch blijvend
vervormen. Lieren met de daarbij horende remmen moeten worden beproefd door middel
van een statische belasting van 1,5 maal de werkbelasting. Alle gegoten onderdelen
moeten worden beklopt teneinde vast te stellen dat zij zonder insluiting, breuk of
andere tekortkomingen zijn.
5.2 De vrije-valreddingboot,
met de normale uitrusting of een daarmee gelijkstaand gewicht en een over de boot
verdeeld gewicht overeenkomend met het gewicht van het aantal personen, elk wegende
75 kg, waarvoor de boot is bestemd vermeerderd met 10% van de werkbelasting, of een
hiermee equivalent testgewicht, moet worden afgevierd door middel van de bediening
aan dek. Als de boot de maximaal bereikbare afviersnelheid heeft bereikt moet abrupt
worden geremd om aan te tonen dat de bevestiging van het terugzetmiddel en de lier
aan de scheepsconstructie voldoet.
5.3 Indien de lierrem
aan weer en wind is blootgesteld, moet de beproeving volgens 5.2 worden herhaald,
waarbij de remvoering is natgemaakt.
5.4 Het terugzetten en
het veilig stuwen en borgen van de vrije-valreddingboot op het tewaterlatingsmiddel
moet worden aangetoond. Aangetoond moet worden dat de boot gedurende het aanslaan en
de daarop volgende terugzetoperatie goed zichtbaar is voor de persoon aan dek die
het terugzetmiddel vanaf dek bedient.
5.5 De goede werking
van veiligheden ter voorkoming van overbelasting moet worden aangetoond.
5.6 Het naar de uiterste buitenboordpositie brengen van het
terugzetmiddel en het afvieren van de onbelaste loper, teneinde de boot weer na een
oefening te kunnen aanslaan, moet worden gedemonstreerd.
Artikel 6. Wederzijdse erkenning
Met de in deze bekendmaking vastgestelde technische normen of
technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische normen of
technische eisen, vastgesteld door een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel
door een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische
Ruimte.
Artikel II
Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van de tweede dag
na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze bekendmaking zal met de toelichting in de
Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba worden
geplaatst.
Het Hoofd van
Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen,
Toelichting
Deze Bekendmaking aan de scheepvaart strekt tot het opnieuw
vaststellen van Bekendmaking aan de scheepvaart no. 256/1990 (Stcrt. 1990, 137). Het
ontwerp van die bekendmaking werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8,
eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen
van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en
technische voorschriften (PbEG L 109)1. Om alsnog aan de verplichting tot
notificatie te voldoen is deze bekendmaking in ontwerp aan de Commissie van de
Europese Gemeenschappen genotificeerd (zie ook kamerstukken II 1996/1997, 25 389).
De tekst van de bekendmaking is identiek aan de tekst van de
oorspronkelijke bekendmaking, behoudens het volgende.
In artikel 6
is een bepaling opgenomen betreffende wederzijdse erkenning van technische normen en
technische eisen.
De ontwerp-bekendmaking is op 25 augustus 1997
gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienr. 97/0642/NL),
ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de eerdergenoemde richtlijn nr.
83/189/EEG. De ontwerpbekendmaking is op 1 oktober 1997 gemeld aan het Secretariaat
van de Wereld Handelsorganisatie (notificatienr. G/TBT/Notif.97.579), ter voldoening
aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen
Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) (nr. 97.579).
Een aankondiging van de ontwerp-bekendmaking is gepubliceerd in Stcrt. 1997, 197.
Deze notificaties zijn noodzakelijk aangezien de bekendmaking technische
voorschriften bevat in de zin van richtlijn nr. 83/189/EEG, zoals gewijzigd, en als
bedoeld in voornoemde overeenkomst.
Als technische voorschriften
kunnen worden aangewezen de artikelen 2 tot en met 5.
Deze
voorschriften, die zonder onderscheid van toepassing zijn op Nederlandse en
ingevoerde middelen voor het terugzetten van vrijevalreddingboten, zijn uit hoofde
van een doeltreffende bescherming van de openbare veiligheid en de gezondheid en het
leven van personen noodzakelijk. Ook zijn zij evenredig aan de met deze
voorschriften beoogde doelen.
Voor zover deze bekendmaking
kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van
artikel 30 EG-Verdrag bevat, zijn deze derhalve gerechtvaardigd ter bescherming van
de bovengenoemde belangen.
In het kader van de notificatie
ingevolge de richtlijn is in artikel 6 de bovengenoemde bepaling betreffende
wederzijdse erkenning opgenomen met het oog op de geharmoniseerde toepassing van
technische voorschriften.
De WTO-notificatieprocedure heeft niet
geleid tot wijziging van de ontwerp-bekendmaking.
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
1 Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 94/10/EG van het Europees
Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100). Een
bijgewerkte integrale tekst van de richtlijn is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.