Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 256/1990 Middelen voor het terugzetten van vrijevalreddingboten
Geldigheid:27-06-1990 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Bekendmaking aan de scheepvaart tot wijziging van Bekendmaking aan de scheepvaart no. 256/1990 (Middelen voor het terugzetten van vrije-valreddingboten)

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet op artikel 4, tweede lid en artikel 15 , achtste lid van bijlage XIA van het Schepenbesluit 1965;
Maakt bekend:

Artikel I
Bekendmaking aan de scheepvaart no. 256/1990 komt te luiden:

Artikel 1. Omschrijvingen
1.1 terugzetmiddel: een middel, gebruik makend van lopers en lieren, waarmede de vrije-valreddingboot na een oefening kan worden opgehesen en teruggezet op het tewaterlatingsmiddel voor vrije val en waarmede in de uitzonderlijke omstandigheid van obstakels in of op het water de vrijevalreddingboot te water kan worden gebracht;
1.2 vrije-valreddingboot: een groepsreddingmiddel dat te water wordt gelaten door middel van een tewaterlatingsmiddel voor vrije val;
1.3 tewaterlatingsmiddel voor vrije val: een middel waarmede een vrije-valreddingboot te water kan worden gelaten door middel van een vrije val vanaf een hellend vlak;
1.4 werkbelasting: het gewicht van de volledig uitgeruste vrije-valreddingboot met volle bezetting, waarbij iedere persoon 75 kg weegt;
1.5 uiterste binnenboord positie: de positie van het terugzetmiddel waarbij de vrije-valreddingboot na terugzetten op het tewaterlatingsmiddel voor vrije val kan worden ontkoppeld van het terugzetmiddel;
1.6 uiterste buitenboord positie: de uit oogpunt van sterkte ongunstigste positie waarbij de te water liggende vrijevalreddingboot kan worden aangekoppeld en opgehesen, waarbij de boot voldoende vrij blijft van het schip om beschadiging te voorkomen.

Artikel 2. Algemene eisen
2.1 Het terugzetmiddel moet zo zijn uitgevoerd dat de daarmee bediende, volledig uitgeruste vrije-valreddingboot met de bedieningsbemanning, zonder trim of slagzij van het schip op veilige en doeltreffende wijze, door middel van een krachtbron, op het tewaterlatingsmiddel voor vrije val kan worden teruggezet.
2.2 Het terugzetmiddel moet zo zijn uitgevoerd dat de volledig uitgeruste vrije-valreddingboot, zonder trim of slagzij van het schip, op veilige en doeltreffende wijze, zonodig door gebruik te maken van een krachtbron, te water kan worden gebracht:
a. met de volle bezetting, en
b. zonder personen in de vrije-valreddingboot.
2.3 Het terugzetmiddel moet zo zijn uitgevoerd dat de onbelaste loper kan worden afgevierd ten einde de vrijevalreddingboot, na een oefening, te kunnen aanslaan.
2.4 Het terugzetmiddel moet zo zijn ingericht dat de bediening hiervan, zowel tijdens het terugzetten als tijdens het te water brengen van de vrije-valreddingboot, vanaf een plaats aan dek door één persoon kan plaatsvinden. De vrije-valreddingboot is steeds zichtbaar voor degene die het terugzetmiddel aan dek bedient.
2.5 Het terugzetmiddel moet zo zijn geconstrueerd dat er een minimum aan onderhoud nodig is. Alle onderdelen die regelmatig onderhoud door de bemanning behoeven, zijn goed bereikbaar en gemakkelijk te onderhouden.
2.6 Ieder terugzetmiddel moet, voor zover uitvoerbaar, ook bij ijsafzetting doeltreffend blijven werken.

Artikel 3. Constructie en sterkte van terugzetmiddelen
3.1 Een terugzetmiddel met toebehoren, met uitzondering van de lierremmen, moet sterk genoeg zijn om een statische beproeving met een proefbelasting van ten minste 2,2 maal de maximale werkbelasting te doorstaan.
3.2 Structurele onderdelen en alle blokken, lopers, ogen, sluitingen, bevestigingen en alle benodigdheden die in verband met het terugzetten en eventueel te water brengen worden gebruikt, moeten zijn ontworpen met een minimum veiligheidsfaktor gebaseerd op de werkbelasting en de treksterkte van het materiaal dat voor de constructie wordt gebruikt. Voor alle structurele onderdelen van terugzetmiddelen en de daartoe behorende lieren moet een minimum veiligheidsfaktor van 4,5 en voor alle lopers, kettingen, sluitingen en blokken moet een minimum veiligheidsfaktor van 6 worden toegepast.
3.3 Tenzij een doeltreffende compensatie is aangebracht, moeten de lopers bij het gebruik van een meervoudige trommellier zo zijn ingericht dat zij bij het ophijsen gelijkmatig met dezelfde snelheid van de trommel opwinden en dat zij bij het eventueel afvieren gelijkmatig met dezelfde snelheid afwinden.
3.4 Het terugzetmiddel moet, waar nodig, zijn voorzien van veiligheden die automatisch de drijfkracht bij overbelasting uitschakelen, tenzij de krachtbron zodanig is ontworpen dat een dergelijke overbelasting wordt voorkomen.
3.5 Op het terugzetmiddel zijn remmen aangebracht die het eventueel afvieren van de vrije-valreddingboot kunnen stoppen en deze met volle bezetting en volledige uitrusting beladen veilig kunnen vasthouden; de remblokken zijn waar nodig beschermd tegen water en olie.
3.6 Met de hand bedienbare remmen zijn zo aangebracht dat de rem altijd in werking staat, tenzij de bediener daarvan, of een mechanisme dat door de bediener in werking wordt gesteld, de rem in de afvierstand houdt.
3.7 De lierremmen van het terugzetmiddel zijn sterk genoeg om:
a.een statische beproeving te doorstaan met een proefbelasting van tenminste 1,5 maal de werkbelasting, en
b.een dynamische beproeving te doorstaan met 1,1 maal de werkbelasting bij de maximale afviersnelheid.
3.8 Lopers moeten van draaivrij en corrosiebestendig staaldraad zijn vervaardigd.
3.9 Onderblokken of enkele lopers mogen niet zijn voorzien van haken, anders dan veiligheidshaken.

Artikel 4. Prototype-testen van terugzetmiddelen
4.1 Terugzetmiddelen moeten, met uitzondering van de lierremmen, worden onderworpen aan een proefbelasting in de uiterste buitenboord positie van 2,2 maal de werkbelasting. Deze beproeving mag niet resulteren in blijvende vervorming of andere schade. Deze prototype-test mag tegelijkertijd met de in 5.1 omschreven test plaatsvinden.
4.2 Een gewicht overeenkomend met 1,1 maal de werkbelasting moet door het terugzetmiddel van de uiterste binnenboord positie worden verplaatst naar de uiterste buitenboordpositie, waarbij de wijze van bediening overeenstemt met die aan boord. Deze beproeving mag niet resulteren in blijvende vervorming of andere schade.
4.3 Liertrommels moeten tot het maximaal toegestane aantal windingen worden opgewonden, waarna de aangebrachte proeflast van 1,5 maal de werkbelasting door de rem moet worden gehouden. De proeflast moet vervolgens ten minste over een hoogte, overeenkomend met één omwenteling van de liertrommel worden afgevierd. Een proeflast van maximaal 1,1 maal de werkbelasting moet dan bij de maximum afviersnelheid over een hoogte van ten minste 3 m worden afgevierd en vervolgens gestopt door abrupt met de hand te remmen. De proeflast mag niet meer dan 1 m afvieren na het bedienen van de rem. Deze proef wordt een aantal malen herhaald.
4.4 Indien de lier is uitgerust met een aan weer en wind blootgestelde rem, moet één van deze proeven worden uitgevoerd met een natgemaakte rem. In dat geval mag evenwel de remweg van 1 m worden overschreden. In de verschillende proeven moet een cumulatieve afvierhoogte van ten minste 150 m worden bereikt. De goede werking van de lier bij een last overeenkomend met het gewicht van de volledig uitgeruste vrije-valreddingboot, zonder personen, wordt eveneens aangetoond.
4.5 Na beëindiging van de onder 4.4 genoemde beproevingen moet de lier worden gedemonteerd voor inspectie.

Artikel 5. Productie- en installatiebeproeving voor terugzetmiddelen
5.1 Elk terugzetmiddel, met uitzondering van de lier, moet worden beproefd met een proefbelasting in de uiterste buitenboordpositie van 2,2 maal de werkbelasting. Het terugzetmiddel mag noch beschadigd raken noch blijvend vervormen. Lieren met de daarbij horende remmen moeten worden beproefd door middel van een statische belasting van 1,5 maal de werkbelasting. Alle gegoten onderdelen moeten worden beklopt teneinde vast te stellen dat zij zonder insluiting, breuk of andere tekortkomingen zijn.
5.2 De vrije-valreddingboot, met de normale uitrusting of een daarmee gelijkstaand gewicht en een over de boot verdeeld gewicht overeenkomend met het gewicht van het aantal personen, elk wegende 75 kg, waarvoor de boot is bestemd vermeerderd met 10% van de werkbelasting, of een hiermee equivalent testgewicht, moet worden afgevierd door middel van de bediening aan dek. Als de boot de maximaal bereikbare afviersnelheid heeft bereikt moet abrupt worden geremd om aan te tonen dat de bevestiging van het terugzetmiddel en de lier aan de scheepsconstructie voldoet.
5.3 Indien de lierrem aan weer en wind is blootgesteld, moet de beproeving volgens 5.2 worden herhaald, waarbij de remvoering is natgemaakt.
5.4 Het terugzetten en het veilig stuwen en borgen van de vrije-valreddingboot op het tewaterlatingsmiddel moet worden aangetoond. Aangetoond moet worden dat de boot gedurende het aanslaan en de daarop volgende terugzetoperatie goed zichtbaar is voor de persoon aan dek die het terugzetmiddel vanaf dek bedient.
5.5 De goede werking van veiligheden ter voorkoming van overbelasting moet worden aangetoond.
5.6 Het naar de uiterste buitenboordpositie brengen van het terugzetmiddel en het afvieren van de onbelaste loper, teneinde de boot weer na een oefening te kunnen aanslaan, moet worden gedemonstreerd.

Artikel 6. Wederzijdse erkenning
Met de in deze bekendmaking vastgestelde technische normen of technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische normen of technische eisen, vastgesteld door een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel door een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.

Artikel II
Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze bekendmaking zal met de toelichting in de Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba worden geplaatst.

Het Hoofd van Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen,

Toelichting
Deze Bekendmaking aan de scheepvaart strekt tot het opnieuw vaststellen van Bekendmaking aan de scheepvaart no. 256/1990 (Stcrt. 1990, 137). Het ontwerp van die bekendmaking werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109)1. Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te voldoen is deze bekendmaking in ontwerp aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen genotificeerd (zie ook kamerstukken II 1996/1997, 25 389).
De tekst van de bekendmaking is identiek aan de tekst van de oorspronkelijke bekendmaking, behoudens het volgende.
In artikel 6 is een bepaling opgenomen betreffende wederzijdse erkenning van technische normen en technische eisen.
De ontwerp-bekendmaking is op 25 augustus 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienr. 97/0642/NL), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de eerdergenoemde richtlijn nr. 83/189/EEG. De ontwerpbekendmaking is op 1 oktober 1997 gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie (notificatienr. G/TBT/Notif.97.579), ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235) (nr. 97.579). Een aankondiging van de ontwerp-bekendmaking is gepubliceerd in Stcrt. 1997, 197. Deze notificaties zijn noodzakelijk aangezien de bekendmaking technische voorschriften bevat in de zin van richtlijn nr. 83/189/EEG, zoals gewijzigd, en als bedoeld in voornoemde overeenkomst.
Als technische voorschriften kunnen worden aangewezen de artikelen 2 tot en met 5.
Deze voorschriften, die zonder onderscheid van toepassing zijn op Nederlandse en ingevoerde middelen voor het terugzetten van vrijevalreddingboten, zijn uit hoofde van een doeltreffende bescherming van de openbare veiligheid en de gezondheid en het leven van personen noodzakelijk. Ook zijn zij evenredig aan de met deze voorschriften beoogde doelen.
Voor zover deze bekendmaking kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 EG-Verdrag bevat, zijn deze derhalve gerechtvaardigd ter bescherming van de bovengenoemde belangen.
In het kader van de notificatie ingevolge de richtlijn is in artikel 6 de bovengenoemde bepaling betreffende wederzijdse erkenning opgenomen met het oog op de geharmoniseerde toepassing van technische voorschriften.
De WTO-notificatieprocedure heeft niet geleid tot wijziging van de ontwerp-bekendmaking.

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.


1 Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 94/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100). Een bijgewerkte integrale tekst van de richtlijn is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.
Naar boven