Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet
op:
het bepaalde in artikel 33 van het Schepenbesluit 1965 *;
Maakt bekend:
1. De in
deze bekendmaking onderscheiden beperkte vaargebieden worden toegekend op basis van
de constructie, inrichting of uitrusting van een schip en zijn gelegen aan de
buitenzijde van de buitengaatslijn zoals bedoeld in artikel 1, lid 1. onder a, b en
c van de Schepenwet.
2. Voor schepen,
geen zeegaande zeilende passagiersschepen of vaartuigen gebruikt voor de
bedrijfsmatige recreatie zijnde, worden de volgende beperkte
vaargebiedenonderscheiden;
Vaargebied 200
Een gebied aan de buitenzijde begrensd door een lijn gelegen 200
mijl buiten de buitengaatslijn, waarbij de afstand tot de dichtstbijzijnde haven
niet groter mag zijn dan 200 mijl;
3.
Voor schepen geen zeegaande zeilende passagiersschepen, vaartuigen gebruikt voor
bedrijfsmatige recreatie of schepen gebruikt voor het vervoer van lading van haven
naar haven zijnde, gelden de volgende beperkte vaargebieden;
Vaargebied 30
Een gebied aan de buitenzijde begrensd door een lijn gelegen 30
mijl buiten de buitengaatslijn, niet verder dan 12 uur varen uit een met name
genoemde werkhaven, en nooit verder verwijderd dan 6 uur varen vanaf een beschutte
havenafrede;
Vaargebied 15
Een gebied aan de buitenzijde begrensd door een lijn gelegen 15
mijl buiten de buitengaatslijn;
Vaargebied 5
Een gebied aan de buitenzijde begrensd door een lijn gelegen 5
mijl buiten de buitengaatslijn;
Vaargebied 5P
Een gebied binnen een afstand van 5 mijl vanaf een aan zee gelegen
met name genoemde werkhaven of riviermonding;
4. Aan de onder 3. genoemde vaargebieden, kan een nadere
gebiedsbeperking gemeten langs de kust worden opgelegd; voorts kan het Hoofd van de
Scheepvaart nadere voorwaarden stellen.
5. Bestaande schepen welke op de datum 8 november 1988 waren voorzien
van een certificaat van Deugdelijkheid voor een niet in deze bekendmaking genoemd
beperkt vaargebied worden ingedeeld in het naast hogere vaargebied. Met deze
gebiedsuitbreiding samenhangende eisen met betrekking tot de uitrusting zijn voor
deze schepen alleen van toepassing, indien zulks door het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie praktisch uitvoerbaar en redelijk wordt geacht.
Trekt in:
Bekendmaking aan de
Scheepvaart nr. 8/1965 van 3 september 1965.
Rijswijk, 7 september 1989
Het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie,
Drs. J.K. Vreeswijk.
* Laatstelijk gewijzigd bij koninklijk Besluit van 5 augustus 1989 (Stb.
352).
Versie informatie document
Publicatie op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime:
Huidige versie: 1
Datum beschikbaarheid huidige versie: 10-02-2005 (vanaf dit moment beschikbaar op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime)
Datum document: