Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Overwegende,
dat het noodzakelijk is ten aanzien van de plaatsing, het juiste
type in verband met de te verwachten klasse branden, en het blusvermogen van
draagbare brandblustoestellen nadere regels te geven:
dat
bovendien de Algemene Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO)
tijdens haar 13e zitting op 17 november 1983 Resolutie A.518(13) (Guidelines for
marine portable fire extinguishers) heeft aangenomen, waarin wordt aanbevolen
uitvoering te geven aan de daarin genoemde maatregelen;
Gelet op:
het bepaalde in artikel 6 van bijlage IV en de artikelen 22 en
42 van bijlage V van het Schepenbesluit 1965 (Stbl. 367)*;
* laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit van 18 december 1985 (Stb.
736)
Maakt bekend:
1.
Omschrijvingen1.1 Een draagbaar brandblustoestel is een brandblustoestel
dat met de hand kan worden gedragen en bediend, en gebruiksklaar geen grotere massa
heeft dan 20 kg.
1.2 De vulling is de massa of het volume
van de blusstof waarmee het brandblustoestel is gevuld. De vulling wordt uitgedrukt
in volumeeenheden (1) als het brandblustoestel met water of een waterige oplossing
is gevuld; in alle andere gevallen wordt de vulling uitgedrukt in massa-eenheden
(kg).
2. BrandklassenDe volgende lettersymbolen worden, in overeenstemming met norm
NEN-EN-2, gebruikt voor de indeling van branden van verschillende aard:
klasse A: branden van vaste stoffen van organische oorsprong: die
in het algemeen onder gloedvorming verbranden;
klasse B: branden
van vloeibare of vloeibaar wordende stoffen:
klasse C: branden van
gassen;
klasse D: branden van metalen.
3. Benaming van brandblustoestellen en de aard van de branden
waarvoor zij geschikt zijnDe gangbare benaming van een brandblustoestel wordt ontleend aan
de blusstof die het bevat. De verschillende typen brandblustoestellen en de aard van
de branden waarvoor zij geschikt zijn, worden als volgt ingedeeld:
4. Plaatsing, toepassing en blusvermogen4.1 in ruimten voor accommodaties en andere ruimten geen
ruimten voor machines zijnde, waar naar het oordeel van het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie hoofdzakelijk klasse A branden zijn te verwachten, moet het in
die ruimten voorgeschreven aantal draagbare brandblustoestellen geschikt zijn voor
het blussen van deze branden en moet het blusvermogen van genoemde draagbare
brandblustoestellen ten minste voldoen aan de waarden van de blusproeven, omschreven
in de norm NEN-EN-3-1, hoofdstuk 3.2.1, tabel 2, onder 13A.
4.2 In ruimten voor machines en andere ruimten geen ruimten voor
accommodaties zijnde, waar naar het oordeel van het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie hoofdzakelijk klasse B branden zijn te verwachten, moet het in
die rumten voorgeschreven aantal draagbare brandblustoestellen geschikt zijn voor
het blussen van deze branden en moet het blusvermogen van genoemde draagbare
brandblustoestellen tenminste voldoen aan de waarden van de blusproeven, omschreven
in de norm NEN-EN-3-1, hoofdstuk 3.2.2, tabel 3, onder 89 B.
4.3 In ruimten geen ruimten voor accommodaties en machines zijnde, waar
naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zowel klasse A als B
branden zijn te verwachten moet het in die ruimten voorgeschreven aantal draagbare
brandblustoestellen geschikt zijn voor het blussen van deze branden en moet het
blusvermogen van genoemde brandblustoestellen ten minste voldoen aan de waarden van
de blusproeven, omschreven in de norm NEN-EN-3-1, hoofdstuk 3.2.1, tabel 2 onder
13A, en hoofdstuk 3.2.2, tabel 3, onder 89 B.
4.4 Voor de
toepassing van artikel 6, achtste en negende lid, van Bijlage lV en de artikelen 22,
zesde en zevende lid, en 42, zesde en zevende lid, van Bijlage V van het
Schepenbesluit 1965, verdient het voorkeur in de nabijheid van elektrische en
elektronische werktuigen en apparatuur draagbare brandblustoestellen te plaatsen
waarvan de blusstof bestaat uit halogeen-koolwaterstof(fen) of kooldioxyde.
4.5 Bij het plaatsen van brandblustoestellen in kleine
ruimten moeten deze met een zodanige vulling worden gekozen, dat bij het vrijkomen
van blusstof voor de gezondheid gevaarlijke concentraties worden vermeden.
5. OvergangsbepalingenTot een nader te bepalen tijdstip, wanneer voldoende draagbare
brandblustoestellen van een goedgekeurd type op het in 4.1, 4.2 en 4.3 van deze
Bekendmaking genoemde blusvermogen zijn beproefd, wordt aan die waarden voldaan:
5.1 voor brandklasse A:
indien het
draagbare brandblustoestellen betreft, gevuld met:
.1
water, op water gebaseerde blusstoffen of schuim, waarvan de vulling ten minste 9 l,
bedraagt, of
.2 poeder geschikt voor het blussen van klasse
A branden, waarvan de vulling ten minste 6 kg bedraagt;
5.2
voor brandklasse B:
indien het draagbare brandblustoestellen
betreft, gevuld met:
.1 poeder geschikt voor het blussen
van klasse B branden, waarvan de vulling ten minste 6 kg bedraagt, of
.2 halogeen-koolwaterstoffen, waarvan de vulling ten minste
4 kg bedraagt, of
.3 kooldioxyde, waarvan de vulling ten
minste 6 kg bedraagt;
5.3 voor brandklasse A en B: indien
het draagbare brandblustoestellen betreft, gevuld met poeder geschikt voor het
blussen van klasse A en B branden, waarvan de vulling ten minste 6 kg bedraagt.
Rijswijk, 7 oktober 1986
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, S. Keuning