Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 203/1986 Nadere regels voor draagbare brandblustoestellen a.b.v. zeeschepen
Geldigheid:07-10-1986 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Overwegende,
dat het noodzakelijk is ten aanzien van de plaatsing, het juiste type in verband met de te verwachten klasse branden, en het blusvermogen van draagbare brandblustoestellen nadere regels te geven:
dat bovendien de Algemene Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) tijdens haar 13e zitting op 17 november 1983 Resolutie A.518(13) (Guidelines for marine portable fire extinguishers) heeft aangenomen, waarin wordt aanbevolen uitvoering te geven aan de daarin genoemde maatregelen;
Gelet op:
het bepaalde in artikel 6 van bijlage IV en de artikelen 22 en 42 van bijlage V van het Schepenbesluit 1965 (Stbl. 367)*;
* laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk besluit van 18 december 1985 (Stb. 736)

Maakt bekend:

1. Omschrijvingen
1.1 Een draagbaar brandblustoestel is een brandblustoestel dat met de hand kan worden gedragen en bediend, en gebruiksklaar geen grotere massa heeft dan 20 kg.
1.2 De vulling is de massa of het volume van de blusstof waarmee het brandblustoestel is gevuld. De vulling wordt uitgedrukt in volumeeenheden (1) als het brandblustoestel met water of een waterige oplossing is gevuld; in alle andere gevallen wordt de vulling uitgedrukt in massa-eenheden (kg).

2. Brandklassen
De volgende lettersymbolen worden, in overeenstemming met norm NEN-EN-2, gebruikt voor de indeling van branden van verschillende aard:
klasse A: branden van vaste stoffen van organische oorsprong: die in het algemeen onder gloedvorming verbranden;
klasse B: branden van vloeibare of vloeibaar wordende stoffen:
klasse C: branden van gassen;
klasse D: branden van metalen.

3. Benaming van brandblustoestellen en de aard van de branden waarvoor zij geschikt zijn
De gangbare benaming van een brandblustoestel wordt ontleend aan de blusstof die het bevat. De verschillende typen brandblustoestellen en de aard van de branden waarvoor zij geschikt zijn, worden als volgt ingedeeld: 4. Plaatsing, toepassing en blusvermogen
4.1 in ruimten voor accommodaties en andere ruimten geen ruimten voor machines zijnde, waar naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie hoofdzakelijk klasse A branden zijn te verwachten, moet het in die ruimten voorgeschreven aantal draagbare brandblustoestellen geschikt zijn voor het blussen van deze branden en moet het blusvermogen van genoemde draagbare brandblustoestellen ten minste voldoen aan de waarden van de blusproeven, omschreven in de norm NEN-EN-3-1, hoofdstuk 3.2.1, tabel 2, onder 13A.
4.2 In ruimten voor machines en andere ruimten geen ruimten voor accommodaties zijnde, waar naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie hoofdzakelijk klasse B branden zijn te verwachten, moet het in die rumten voorgeschreven aantal draagbare brandblustoestellen geschikt zijn voor het blussen van deze branden en moet het blusvermogen van genoemde draagbare brandblustoestellen tenminste voldoen aan de waarden van de blusproeven, omschreven in de norm NEN-EN-3-1, hoofdstuk 3.2.2, tabel 3, onder 89 B.
4.3 In ruimten geen ruimten voor accommodaties en machines zijnde, waar naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie zowel klasse A als B branden zijn te verwachten moet het in die ruimten voorgeschreven aantal draagbare brandblustoestellen geschikt zijn voor het blussen van deze branden en moet het blusvermogen van genoemde brandblustoestellen ten minste voldoen aan de waarden van de blusproeven, omschreven in de norm NEN-EN-3-1, hoofdstuk 3.2.1, tabel 2 onder 13A, en hoofdstuk 3.2.2, tabel 3, onder 89 B.
4.4 Voor de toepassing van artikel 6, achtste en negende lid, van Bijlage lV en de artikelen 22, zesde en zevende lid, en 42, zesde en zevende lid, van Bijlage V van het Schepenbesluit 1965, verdient het voorkeur in de nabijheid van elektrische en elektronische werktuigen en apparatuur draagbare brandblustoestellen te plaatsen waarvan de blusstof bestaat uit halogeen-koolwaterstof(fen) of kooldioxyde.
4.5 Bij het plaatsen van brandblustoestellen in kleine ruimten moeten deze met een zodanige vulling worden gekozen, dat bij het vrijkomen van blusstof voor de gezondheid gevaarlijke concentraties worden vermeden.

5. Overgangsbepalingen
Tot een nader te bepalen tijdstip, wanneer voldoende draagbare brandblustoestellen van een goedgekeurd type op het in 4.1, 4.2 en 4.3 van deze Bekendmaking genoemde blusvermogen zijn beproefd, wordt aan die waarden voldaan:
5.1 voor brandklasse A:
indien het draagbare brandblustoestellen betreft, gevuld met:
.1 water, op water gebaseerde blusstoffen of schuim, waarvan de vulling ten minste 9 l, bedraagt, of
.2 poeder geschikt voor het blussen van klasse A branden, waarvan de vulling ten minste 6 kg bedraagt;
5.2 voor brandklasse B:
indien het draagbare brandblustoestellen betreft, gevuld met:
.1 poeder geschikt voor het blussen van klasse B branden, waarvan de vulling ten minste 6 kg bedraagt, of
.2 halogeen-koolwaterstoffen, waarvan de vulling ten minste 4 kg bedraagt, of
.3 kooldioxyde, waarvan de vulling ten minste 6 kg bedraagt;
5.3 voor brandklasse A en B: indien het draagbare brandblustoestellen betreft, gevuld met poeder geschikt voor het blussen van klasse A en B branden, waarvan de vulling ten minste 6 kg bedraagt.

Rijswijk, 7 oktober 1986
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
S. Keuning
Naar boven