2. BEOORDELING
2.1. Afbakening
De beoogde visserij vindt plaats in het Natura 2000-gebied Waddenzee, meer specifiek op de acht vislocaties zoals opgenomen in figuur 2 van de PB.
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseren de PB in paragraaf 4.2 en het addendum in paragraaf 3.6 welke in redelijkheid denkbare typen effecten kunnen optreden. Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB en het addendum op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2. Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB en het addendum.
2.2.1. Vangst doelsoort (spiering)
Soort spiering
Spiering is een vissoort die onder andere voorkomt in de Noordzee, Waddenzee en het IJsselmeer. Spiering is een anadrome vissoort, wat inhoudt dat de vis onder natuurlijk omstandigheden van zoute wateren (i.c. de Waddenzee) naar zoete wateren (i.c. het IJsselmeer) zwemt om zich daarin voort te planten. In Nederland bevindt zich in het IJsselmeer echter ook een niet-anadrome populatie spiering. Deze populatie, ook wel binnenspiering genoemd, verblijft haar gehele leven in het zoete IJsselmeerwater en plant zich daar ook voort. Spieringen uit de niet-anadrome binnenpopulatie blijven kleiner en kunnen per individu (per seizoen) minder nakomelingen voortbrengen dan de grotere, anadrome spiering. De hoeveelheid eieren hangt namelijk positief samen met het lichaamsgewicht. Een anadrome spiering zou, per individu (per seizoen), relatief dus een grotere bijdrage kunnen leveren aan het spieringbestand in het IJsselmeer dan een niet-anadrome binnenspiering. Hiervoor is het wel van belang dat de anadrome spiering het IJsselmeer bereikt. Een kanttekening is dat een niet-anadrome binnenspiering na één jaar paairijp is, terwijl de anadrome spiering paairijpheid verkrijgt aan het einde van het tweede levensjaar.
In de Wnb en Omgevingswet is de spiering zelf geen beschermde of kwaliteitsbepalende soort in het Natura 2000-gebied Waddenzee. Voor spiering zijn er ook geen Natura 2000-instandhoudingsdoelen opgesteld. Recent uitgewerkte pelagische visgegevens veranderen die conclusie niet. Eerder bevestigen ze dat er véél kleine pelagische vis in de Waddenzee rondzwemt (haring, sprot, zandspiering), waarvan spiering in het visgebied in de westelijke Waddenzee maar een klein deel uitmaakt.
Desalniettemin moet beschouwd worden of de voorgenomen gerichte spieringvisserij op enkele specifieke locaties in de Waddenzee een negatief effect zou kunnen hebben op het totale visbestand van de Waddenzee en daarmee, indirect, een mogelijke doorwerking op de voedselvoorziening van de relevante beschermde vogelsoorten en zeezoogdieren van de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer.
De spieringvisserij in de Waddenzee vangt vooral de uitgespoelde, in het IJsselmeer opgegroeide, jonge spiering (aangeland als 'Spiering 2'). Deze vissen komen in de Waddenzee terecht door het spuien van IJsselmeerwater. Het betreft hier zowel spiering die zich passief in de nabijheid van de IJsselmeerspuikom bevinden als spiering die actief richting het zoute Waddenzeewater trekken. Als anadrome vis trekt een nuljarige spiering van nature (rond oktober) vanuit het IJsselmeer richting zoutwater (de Waddenzee dus in dit geval) om daar op te groeien. De grootste hoeveelheden spiering bevinden zich daarom ook in de spuikommen direct bij de Afsluitdijk. Deze aanname wordt gesteund door een onderzoek van Drost en de Witte uit 2010 waaruit blijkt dat in deze jaren ongeveer 7% van de totale IJsselmeerpopulatie spiering jaarlijks naar de Waddenzee uitspoelt. Dit percentage vindt aansluiting bij het onderliggende, in het addendum genoemde, rapport van Witteveen+Bos, 2009.
Er vindt ook, in omgekeerde richting, migratie van spiering uit de Waddenzee naar het IJsselmeer plaats. Vanwege het zwakke zwemvermogen van spiering kan deze migratie echter alleen op specifieke momenten plaatsvinden, namelijk wanneer de stroming niet zo sterk is. Hier heeft Rijkswaterstaat visvriendelijk spuibeheer voor opgezet, waarbij de spuisluizen al opengaan op het moment dat het waterniveau in de Waddenzee nog op een vergelijkbaar niveau (NAP) ligt als het waterniveau in het IJsselmeer. De influx van spiering van de Waddenzee naar het IJsselmeer wordt geschat op slechts 1% van het totale spieringbestand in het IJsselmeer.
Bovenstaande houdt in dat het bestand van de binnenspieringpopulatie van het IJsselmeer nagenoeg geïsoleerd en zelfvoorzienend is en dat anadrome spiering (afkomstig vanuit de Waddenzee) als enkel aanvullend, maar zeker niet essentieel kan worden beschouwd. In jaren met een zeer lage IJsselmeerpopulatie is het potentiële aandeel van anadrome spiering aan het bestand van de binnenspiering, logischerwijs, rekenkundig relatief hoger.
Een noemenswaardige kanttekening is dat, blijkens op RAVON.nl gepubliceerde gegevens, de anadrome, paairijpe, spiering enkel in beperkte mate direct bijdraagt aan het bestand van binnenspiering, omdat slecht een klein gedeelte (ca. 10%) van de spiering de paai(trek) overleeft. Indirect is de bijdrage van een anadrome spiering aan het binnenspiering bestand eveneens zeer beperkt, omdat de overlevingskans van de afzet van eitjes in het IJsselmeer al met 1% als hoog te beschouwen is volgens de rapportage van Janss (Wageningen University & Research, 1992).
Uit bovenstaande volgt dat de langdurige effectieve bijdrage aan het IJsselmeer-bestand van spieringen die vanuit de Waddenzee naar het IJsselmeer migreren samenhangt met verschillende overlevingskansen; de ongeveer 10% overlevende exemplaren na de paai(trek) en de 1% overlevende eitjes na de afzet. Deze schattingen van de overlevingskansen zijn op hun beurt volledig afhankelijk van lokale factoren in het IJsselmeer, zoals de kwaliteit van de eiafzetlocaties, de beschikbaarheid van plankton en de aanwezigheid van roofvissen. Deze lokale factoren bepalen de ecologische draagkracht en bepalen dus de ontwikkeling van jonge spieringen in het IJsselmeer. Echter kunnen deze draagkrachtfactoren zelf sterk variëren, wat kan leiden tot grote schommelingen in de omvang van het binnenspieringbestand.
Voorts geldt dat migratieknelpunten een grotere rol spelen in de relatie tussen het Waddenzee-bestand en het IJsselmeer-bestand dan de reeds uit de Waddenzee gemigreerde spiering. Ter bevordering van de uitwisseling van diadrome vissoorten zijn kleine migratievoorzieningen aangelegd bij Den Oever en Kornwerderzand en wordt sinds 2016 visvriendelijk spuibeheer toegepast om vissoorten met een zwakker zwemvermogen minder te hinderen. De PB stelt echter dat ondanks deze maatregelen er onverminderd sprake is van een migratieknelpunt waardoor het (relatieve) aandeel uitspoelende spiering veel hoger is dan het (relatieve) aandeel inzwemmende spiering.
Derhalve is de intrek van spieringen van de Waddenzee naar het IJsselmeer vanuit het voorgaande dus van ondergeschikt belang.
Gezien er door de bovenstaande knelpunten nauwelijks aanwas van spiering aan de IJsselmeerpopulatie is, zijn significante effecten van spieringvisserij op de specifieke aangevraagde locaties in de Waddenzee uitgesloten.
Ter voorkoming van enig mogelijk effect zal desalniettemin het visseizoen zekerheidshalve verder worden ingekort tot een periode van 1 oktober tot 1 maart (waar eerder een visseizoen van 15 september tot 15 maart is vergund), zodat de paaiperiode van de spiering nog verder ontzien wordt. Zo kan spiering die niet direct na de paai sterft haar eventuele bijdrage leveren aan het spieringbestand in het IJsselmeer.
Uit vangstgegevens van de jaren 2015 tot 2021 blijkt dat er in de maand maart bezien over het gehele eerdere vergunde visseizoen (15 september tot 15 maart) beschouwd, relatief hoge aantallen spiering worden gevangen, een gegeven dat correspondeert met fuikenbemonsteringen en intrekstudies bij Kornwerderzand gedurende deze maand. Door het inkorten van het visseizoen tot een periode van 1 oktober tot 1 maart, wordt de spiering in deze maand volledig de ruimte gegeven om geheel ongestoord het IJsselmeer in te trekken. Hiermee worden effecten op de spieringpopulatie en daarmee op het voedsel voor visetende vogels nog verder geminimaliseerd, ook ten opzichte van de in het (verlengde) beheerplan beoordeelde bredere visperiode, hoeveelheid destijds actieve spieringvissers en omvang van vissen.
2.2.2 Bijvangst
Er worden vanwege de specifieke wijze van gericht vissen (op een specifieke snelheid, met een specifieke maaswijdte, op een specifieke visdiepte en zonder bodemberoering) geen effecten verwacht als gevolg van de bijvangst van andere vissoorten die als kwaliteitsbepalend zijn aangemerkt voor het habitattype H1110a. Spieringvisserij staat bekend als een visserij die weinig bijvangst heeft en deze bijvangst wordt bovendien met een overlevingsbak afgescheiden van de spiering. Die bijvangst wordt, zonder de exemplaren te hanteren, teruggespoeld in de Waddenzee.
Om te borgen dat er daadwerkelijk en consistent gebruik wordt gemaakt van een overlevingsbak verbind ik een voorschrift aan de onderhavige vergunning.
Bijvangst in de garnalenvisserij
Middels een wijzigingsbesluit van 25 maart 2024 (DGNV-NV / 46598301) is voorschrift 21a uit de ten tijde van het schrijven van zowel het ontwerpbesluit alsook het onderhavige besluit geldende gedoogbeschikking aangepast, als volgt: 'De spuikom van Den Oever en de spuikom van Kornwerderzand vallen niet onder de reikwijdte van de onderhavige gedoogbeschikking'.
Hiermee zijn mogelijke significant negatieve effecten door additionele onttrekking van spiering (als bijvangst in de garnalenvisserij) en additionele verstoring veroorzaakt door deze visserij expliciet uitgesloten in de spuikommen Den Oever en Kornwerderzand. Het voorgenoemd voorschrift keert terug in de vergunningverlening voor de garnalenvisserij.
2.2.3 Typische soorten
Spieringvisserij vindt niet plaats op de bodem. Typische soorten die aan de bodem gebonden zijn, worden dus niet beïnvloed. Het betreft, meer specifiek, de borstelwormen en de weekdieren die zijn genoemd in het profieldocument van H1110A. Verder gaat het hier ook om platvissen en andere bodembewoners.
De bijvangst van vissoorten die worden genoemd in de lijst van typische soorten is daarmee uitgesloten. Zoals reeds eerder geconcludeerd is de spieringvisserij een visserij met relatief weinig bijvangst en zal deze visserij op de schaal van het gehele Natura 2000-gebied Waddenzee geen effect hebben.
Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de voorgenomen visserij geen effect zal hebben op de typische soorten van het habitattype H1110A.
2.2.4 Stapelvoedsel zeezoogdieren
Bruinvis
De bruinvis is een mobiele soort en opportunistische predator die spiering eet wanneer deze voorhanden is, maar die in zijn dieet niet van spiering afhankelijk is. Door zijn mobiliteit kan de bruinvis uitstekend uitwijken naar gebieden waar voldoende (ander) voedsel beschikbaar is.
Zeehonden
Spiering lijkt, blijkens de in de PB aangehaalde onderzoeken, niet van belang in het dieet van zeehonden. De pelagische spieringvisserij heeft dus geen indirect effect op het stapelvoedsel van deze zeezoogdieren.
2.2.5 Stapelvoedsel vogelsoorten
Generiek
Uit sonarbeelden d.d. 20 maart 2021 blijkt dat spiering zich op een diepte van circa 10 meter in de spuikommen bevindt en afwezig is in de bovenste 4 meter van de waterkolom. Voor verschillende aanwezige vogelsoorten (aalscholver, grote zaagbek, middelste zaagbek en nonnetje) is de maximale foerageerdiepte 7-9 meter. Voor sterns geldt dat deze minder diep foerageren (hooguit enkele meters). Summerend houdt dit in dat een groot deel van de in de spuikommen aanwezige spiering in praktische zin niet door de verschillende vogelsoorten kan worden bereikt, en dus niet profijtelijk is. Daarnaast foerageren visetende vogels vooral bij de spuisluizen op het moment dat er wordt gespuid, waarbij de dieper zwemmende vis door turbulentie aan het oppervlak komt en alsnog bereikbaar wordt voor de vogelsoorten die minder diep duiken. Tijdens het spuien mogen de vissers evenwel niet aanwezig zijn in de spuikommen; dit is tevens vastgelegd in een voorschrift bij de onderhavige vergunning. Er wordt vanaf ca. 30 minuten voorafgaand aan het spuien een waarschuwingssignaal afgegeven. In het betreffende voorschrift is opgenomen dat dit waarschuwingssignaal het moment markeert waarop er niet meer gevist mag worden in de spuikommen. Hierop zal steekproefsgewijs gericht toezicht plaatsvinden.
Stapelvoedsel relevante visetende niet-broedvogelsoorten
De fuut, aalscholver, grote zaagbek, middelste zaagbek en het nonnetje zijn voor hun voedsel niet zozeer aangewezen op de Waddenzee, maar vooral op het IJsselmeer, waarbij soms wordt uitgeweken naar ijsvrije havenbekkens of spuikommen in de Waddenzee in geval van ijsvorming in het IJsselmeer.
Voor futen levert de Waddenzee met 2.8% slechts een zeer geringe bijdrage aan de landelijke populatie. De fuut komt in Nederland wijdverspreid voor en heeft het zwaartepunt van verspreiding in de Deltawateren. Overwintering gebeurt in grote aantallen langs de Hollandse kust. Spiering kan onderdeel uitmaken van het dieet van futen, maar in de Waddenzee worden ook andere vissoorten gegeten. De grondels, die deel uitmaken van het dieet van de fuut, worden door de spieringvisserij bijvoorbeeld niet beïnvloed.
Hoewel de doelaantallen van de fuut in de Waddenzee en IJsselmeer momenteel niet worden gehaald en de trend licht afnemend of onzeker is, is de kans dat significante effecten op de futenpopulatie optreden, door onttrekking van stapelvoedsel in de vorm van spiering vanwege het foerageren op verschillende vissoorten, vanuit het voorgaande zeker niet significant.
Aalscholvers zijn met een breed dieet niet afhankelijk van spiering. De Waddenzee is bovendien van minder groot belang ten opzichte van het IJsselmeer. De doelstelling wordt voor de aalscholver niet behaald in zowel de Waddenzee als het IJsselmeer (voor niet-broedvogels). Als oorzaken hiervoor worden, behalve een afname van beschikbaar voedsel, ook het afnemen van beschikbaar broedgebied en verstoring als effecten genoemd. Effecten van onttrekking van spiering op zowel de totale vispopulatie als op de aalscholverpopulatie zijn gering. Wanneer de visserij bij strenge winters uit voorzorg wegblijft uit de spuikommen (conform een hiertoe opgenomen vergunningvoorschrift), is de kans op beïnvloeding van de aalscholverpopulatie in deze winters minimaal en wordt geen effect verwacht.
De Waddenzee is voor de grote zaagbek en nonnetje van ondergeschikt belang en heeft voor het nonnetje hier geen instandhoudingsdoelstelling. Daarnaast worden voor de fluctuaties of de mogelijke afname in aantallen bepaald door andere factoren dan deze visserij, zoals klimatologische veranderingen en verschuivingen van de overwinteringsgebieden. Enkel in uitzonderlijk koude winters worden ijsvrije havens en spuikommen door beide vogelsoorten benut als foerageergebied. Voor beide soorten wordt spiering genoemd als stapelvoedsel.
Doordat echter de spieringvisserij, zoals in bovenstaande reeds benoemd, reeds uit voorzorg niet plaatsvindt binnen de spuikommen tijdens situaties dat het IJsselmeer dichtvriest, is er voor beide vogelsoorten geen effect. Voor ijsgang op het IJsselmeer geldt een specifiek voorschrift.
De belangrijkste leefgebieden voor overwinterende middelste zaagbekken bevinden zich in de zoute wateren van het Deltagebied. Spiering is een belangrijke voedselbron, maar ook andere vissoorten worden gegeten. De Waddenzee draagt slechts 4.5% bij aan het landelijke doel voor de populatie. De soort bevindt zich hier onder het doelaantal, maar laat de laatste jaren weer een stijgende trend zien.
In het IJsselmeer bevinden de aantallen van de middelste zaagbek zich sinds de jaren 80 op een stabiel laag niveau. De soort kent hier geen instandhoudingsdoelstelling. Op landelijke schaal zijn specifiek de Grevelingen, Oosterschelde en Veerse Meer van doorslaggevend belang voor de instandhouding van de populatie. Er zal dus geen effect optreden.
In Nederland is de zwarte stern aanwezig vanaf april tot september en concentreert de populatie zich in het IJsselmeergebied. Hier foerageert deze soort voornamelijk op spiering. In de zomer, vanaf eind juli tot begin september, vestigen grote aantallen broedvogels uit oostelijker gelegen gebieden zich in Nederland. De broedperiode van de zwarte stern begint het afgelopen decennium vanaf halverwege mei. In september trekt de zwart stern zuidelijker, om langs de kust van Afrika, vaak op zee, te overwinteren.
Het stapelvoedsel van zwarte stern in Nederland, vooral in het IJsselmeergebied, is spiering, alhoewel er dus geen enkele overlap in aanwezigheid van de zwarte stern en de spieringvisserij is. Gezien evenwel de (zeer) beperkte mate van instroming van spiering vanuit de Waddenzee naar het IJsselmeer, zoals in voorgaande besproken, is er geen sprake van een significant effect vanuit de betreffende visserij.
Stapelvoedsel relevante visetende broedvogelsoorten
In de PB en het addendum worden enkele relevante beschermde broedvogelsoorten nader inhoudelijk besproken. Ik verwijs in deze naar die passages voor de details. Samenvattend worden directe en indirecte effecten, mede door het verkorte visseizoen uitgesloten.
Concluderend: de spieringvisserij in de Waddenzee heeft geen meetbare invloed op de spieringpopulatie in het IJsselmeer. De onttrekking leidt daarmee dan ook niet tot een significant effect op de aantallen van genoemde visetende vogels. De Natura 2000-doelstellingen van de Waddenzee en IJsselmeer voor deze soorten worden door de spieringvisserij dan ook niet significant beïnvloed.
2.2.6 Verstoring van rustende en foeragerende watervogels
De spieringvisserij vindt plaats op een specifiek aantal locaties (enkele specifieke geulen op het wad en in diepere delen van de beide voorgenoemde spuikommen) en wordt zodoende in mindere mate uitgeoefend op ondieper water. Daarom leidt de aanwezigheid van de schepen niet tot directe verstoring van rustende en foeragerende watervogels. Eveneens vindt de visserij bij voorkeur plaats met daglicht en anders in de nautische schemering, maximaal één uur voor en na zonsopgang en -ondergang.
In de spuikommen is de spieringvisserij toegestaan vanaf één uur direct voor het waarschuwingssignaal wordt gegeven tot en met twee uur direct na dat het spuien stopt. Het waarschuwingssignaal klinkt ca. 30 min vóór de start van het spuien. Tevens is het toegestaan dagelijks per vergunninghouder één bestandsopname, door middel van sonar, uit te voeren in elk van de spuikommen. Een visserij is per visdag echter beperkt tot één van beide spuikommen en de aanwezigheid van een schip is beperkt van schemering tot schemering tot hooguit drie uren per spuicyclus.
De rustlocaties bij de spuikommen omvatten bovendien maar een zeer klein deel van de mogelijke rustplekken van de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer. Er is ruimschoots voldoende ander rustgebied in deze Natura 2000-gebieden, nabij de vislocaties, beschikbaar. Dit zijn ondermeer een groot aantal droogvallende platen, de natuurgebieden Stoenckherne nabij Kornwerderzand of De Wielen nabij Den Oever en de havens van Den Helder en Oude Zeug. Hierdoor zijn significante effecten van directe verstoring op de relevante beschermde vogelsoorten op de specifieke vislocaties zijn uitgesloten.
Gezien de beperkte duur van de schepen in de spuikommen en ruime aanwezigheid van andere rustlocaties om tijdens de visserij tijdelijk naar toe uit te wijken, is een significante verstoring van de relevante beschermde vogelsoorten dan ook uitgesloten.
Broed- en ruiperiode
De spieringvisserij wordt niet uitgeoefend in de broedperiode van de relevante beschermde vogelsoorten. De ruiperiode van veel vogels (futen en duikeenden) ligt voorts in de periode juli-oktober en overlapt daarmee nauwelijks in tijd met de voorgenomen visserij. Daarbij vindt de visserij overdag plaats, waardoor de slaapplaatsen van vogels in het geheel niet worden beïnvloed. Daarom zijn significante effecten in de broed- en ruiperiode uitgesloten.
Overwinteringsperiode
Er kan sprake zijn van overlap tussen de visserij en de overwinteringsperiode van verschillende vogelsoorten. Er is echter, tijdens de beperkte visserijmomenten, ruim voldoende alternatief, nabijgelegen, gebied beschikbaar om de foerageren of te rusten, zowel in het IJsselmeer als in de westelijke Waddenzee.
Dit geldt ook voor vogels in de spuikommen, deze kunnen tijdens de in tijd beperkte visserij zowel binnen de spuikom uitwijken als in nabij gelegen, hierboven genoemde, natuurgebieden die een (tijdelijke) rust- en foerageerplek kunnen bieden. De kortstondige aanwezigheid van deze visserij op de vislocaties buiten de spuikommen levert voorts geen extra effecten ten opzichte van de reeds volop aanwezige vaarbewegingen in het gebied.
Tot slot, een eventuele verstoring (hoewel in bovenstaande afdoende uitgesloten) van overwinterende vogels en duikeenden worden in het geheel voorkomen door in perioden van ijsbedekking in het IJsselmeer niet in de spuikommen te vissen. Met inachtneming van deze voorzorgsmaatregel wordt specifiek de bescherming van de Toppereend-populatie extra geborgd.
2.2.7 Verstoring zeezoogdieren
Bruinvis
Het aantal waargenomen bruinvissen is geconcentreerd op drie locaties in de Waddenzee (figuur 8 in de PB), waaronder nabij Kornwerderzand (locatie 2) en rondom de Boontjes (locatie 8). Het aantal is echter zeer klein en de aanwezigheid van bruinvis in de Waddenzee piekt in maart. De spieringvisserij zal op basis van de onderhavige vergunning plaats mogen vinden tot uiterlijk 1 maart. In de betreffende periode is er dus in het geheel geen overlap met de piek in aanwezigheid van bruinvissen en de spieringvisserij, waardoor significante verstoring van bruinvissen door de spieringvisserij uitgesloten is.
Gewone zeehond
Gewone zeehonden zijn talrijk in de oostelijke Waddenzee, maar komen in veel lagere dichtheden voor in de westelijke Waddenzee (gemiddeld 0.1 individu per km2). Boottellingen in de Waddenzee illustreren lage aantallen gewone zeehonden in het beoogde visgebied in de winterperiode (figuur 9 in de PB) en indiceren slechts een kleine piek in aantallen gewone zeehonden in januari en maart. Er zijn enkele ligplaatsen van gewone zeehonden op het Balgzand. In de Nota van Antwoord (bijlage 6) worden de zeer beperkte aantal waargenomen zeehonden in en nabij de spuikommen van Den Oever en Kornwerderzand ten tijden van de spieringvisserij nader beschouwd.
Er is daarmee een zeer beperkte overlap (in ruimte en tijd) met de onderhavige spieringvisserij in de westelijke Waddenzee; significante effecten (of een kans daarop) zijn uitgesloten. Immers: de Waddenzee is een zeer drukbevaren gebied. Aanwezige zeehonden zijn in hoge mate gewend aan de aanwezigheid van schepen. De spieringvisserij op de Waddenzee betreft slechts vier langzaam stomende schepen (max. 2 knopen per uur met de stroom mee, in de locatie met een natuurlijke stroming). Significante effecten door verstoring van gewone zeehonden zijn daarmee geheel uitgesloten.
Grijze zeehond
De zandplaat Noorderhaaks, ten zuiden van Texel, is een belangrijke ligplaats voor grijze zeehonden. Ook zijn er enkele ligplaatsen op het Balgzand en in de omgeving van Kornwerderzand langs de randen van de Boontjes bekend. Er is daarmee slechts een zeer beperkte overlap in ruimte en in tijd van de voorgenomen visserij in de westelijke Waddenzee met de aanwezigheid van deze soort, waardoor verstoring van grijze zeehonden door de spieringvisserij is uitgesloten. In de Nota van Antwoord (bijlage 6) worden de zeer beperkte aantal waargenomen zeehonden in en nabij de spuikommen van Den Oever en Kornwerderzand ten tijden van de spieringvisserij nader beschouwd.
Verder is de Waddenzee een drukbevaren gebied, dus aanwezige zeehonden zijn in hoge mate gewend aan de aanwezigheid van schepen. De spieringvisserij op de Waddenzee betreft vier langzaam stomende schepen (max. 2 knopen per uur met de stroom mee, in de locatie met een natuurlijke stroming). Significante effecten door verstoring van grijze zeehonden zijn daarmee uitgesloten.
Zekerheidshalve verbind ik, mede vanuit de algemeen geldende zorgplicht, enkele voorschriften aan de vergunning met betrekking tot het behouden van afstand tot de beschermde zeehondensoorten en het minimaliseren van verstoring op de vislocaties buiten de spuikommen.
In de context van de hierboven weergegeven analyses in paragrafen 2.2.1 tot en met 2.2.7 verbind ik enkele specifieke voorschriften aan de onderhavige vergunning, ter borging van de bescherming van de relevante natuurwaarden en ter voorkoming van het kunnen optreden van significante effecten.
2.3. Toezicht & handhaving: de 'Black Box'
De bij deze visserij betrokken vaartuigen beschikken niet over een zogenoemde 'Black Box'. Via een Black Box wordt vis- en vaaractiviteit per vaartuig geregistreerd in het daarop aangesloten systeem. Het systeem is inmiddels gangbaar en ook verplicht (vanuit de natuurvergunningen) voor diverse (grotere) visserijsectoren welke actief zijn in de diverse mariene Natura 2000-gebieden.
De spieringvisserij in de Waddenzee vindt voornamelijk plaats in de beide spuikommen en is daarmee fysiek (in combinatie met AIS en VMS) reeds goed te volgen door de betrokken toezichthouders. Derhalve zie ik, met oog voor de financiële implicaties van het aanschaffen, installeren en operationeel houden van een dergelijk systeem, vooralsnog af van een directe in werking gaande Black Box-verplichting. Wel verplicht ik u, als vergunninghouder, om uiterst transparant te zijn in uw uitvoering van de onderhavige vergunning. Het voorschrift nr. 22 bevat daartoe enkele actieve registratie- en meldingsverplichtingen. Ik zal hier stringent toezicht op houden.
Ingeval hierop te weinig of geen actie vanuit u als vergunninghouder plaatsvindt, zal ik alsnog overgaan tot een verplichting om een Black Box aan te schaffen en actief te maken en houden.
2.4. Stikstofdepositie
Met betrekking tot stikstofdepositie is een AERIUS-berekening aangeleverd. Uit deze berekeningen blijkt dat er op drie hexagonen bij Den Oever stikstofdepositie van maximaal 0,07 mol/ha/jr. optreedt. Twee van deze hexagonen zijn naderend overbelast (45 respectievelijk 29 mol/ha/jr. onder de kritische depositiewaarde) en hoeven dus niet te worden gemitigeerd. Het enige overbelaste hexagoon betreft een hexagoon dat voor het project 'Afsluitdijk' (gepubliceerd op 18 januari 2016; kenmerk: DGAN-NB/15050604) al wordt gemitigeerd (er is sprake van maaien en afvoeren). Voor dit specifieke hexagoon geldt dat er veel meer stikstof is en wordt afgevoerd dan de hoeveelheid depositie die hier boven de kritische depositiewaarde van H1330A op neerkomt. Extra mitigatie ten behoeve van het project 'spieringvisserij' is hiervoor dus gedurende de looptijd van deze vergunning niet mogelijk en niet nodig. Significante effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen dan ook worden uitgesloten.
2.5. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant negatief effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Een uitgebreidere cumulatietoets is naar aanleiding van een zienswijze op het ontwerpbesluit toegevoegd aan onderhavig besluit als bijlage 7. De cumulatietoets concludeert dat de uitvoering van de spieringvisserij in de westelijke Waddenzee in cumulatie met een viertal projecten beschouwd in relatie tot (bij)vangst van spiering, verstoring van relevante soorten en stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer.
Ik concludeer dat de cumulatietoets volledige en juist is uitgevoerd.
2.6. Monitoring en rapportage
De eerdere waarnemingsreizen, die op kosten van de groep van de vier vergunninghouders in het voorjaar van 2022 zijn uitgevoerd, hebben reeds meer duidelijkheid gegeven over de samenstelling van de spieringvangsten en de bijvangst, maar nog niet over de relatie tussen lengte en geslachtsrijpheid. Ik acht die laatstgenoemde aspecten desgewenst en waar noodzakelijk geacht, onderwerp van eventueel onderzoek welke door ofwel mijn ministerie zelf ofwel vanuit de beheerder, Rijkswaterstaat, vanuit het bredere beheer van de Natura 2000-gebieden geïnitieerd en uitgevoerd zou kunnen of moeten worden in het kader van nadere beleidsvorming over dat beheer. Ik acht dit niet een verantwoordelijkheid van u, als vergunninghouder. Er wordt daarom voor gekozen ook geen nadere monitorings- en onderzoeksverplichtingen aan u op te leggen.
2.7. Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB, het bijbehorende addendum en de bijbehorende AERIUS-berekening en hieronder aan de vergunning verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
In onderhavig besluit zijn additionele mitigerende maatregelen genomen om deze natuurlijke waarden te borgen, namelijk:
-
Een verkorting van het visseizoen met een halve maand in het na- en voorjaar; van 15 september naar 1 oktober en van 15 maart naar 1 maart.
-
De spieringvisserij vindt met daglicht plaats of ten uiterste vanaf of tot en met de schermering. In de scheepvaart begint de schemering één uur voor zonsopgang en één uur na zonsondergang.
-
Het aantal vistrekken per spuikom, in tegenstelling tot in het beheerplan Waddenzee genoemde aantal van maximaal 70 per visseizoen, is verlaagd ten opzichte van de eerdere vergunning; de vier vergunninghouders mogen per visser per spuikom maximaal 46 keer per visseizoen vissen.
-
De spieringvisserij in elk van de spuikommen, Den Oever en Kornwerderzand, wordt aanvullend beperkt; een maximum van twee visdagen per vergunninghouder per spuikom per week en een maximum bevissing van één spuikom per vergunninghouder per visdag.
-
De vergunninghouder mag maximaal éénmaal per visdag een bestandsopname, door middel van sonar, uitvoeren in beide spuikommen.
-
De spieringvisserij in één van beide spuikommen vindt maximaal drie uren plaats. Namelijk, van 1 uur direct voor geluidssignaal het spuien tot 2 uur direct na het spuien.
-
De geul van locatie 3, Amsteldiep, mag niet verder in zuidelijke richting worden ingevaren dan tot boei AMD-5.
De aanvullende ecologische onderbouwing (addendum; bijlage 2) alsmede de aanvullende mitigerende maatregelen en specifieke voorschriften zoals verbonden aan de onderhavige vergunning, adresseren in mijn visie de bezwaren die zijn aangevoerd in de gerechtelijke procedure tegen de oorspronkelijke vergunning.
De bezwaren betroffen onder meer de mogelijke effecten van het wegvangen van stapelvoedsel en de verstoring van relevante vogelsoorten in het IJsselmeer en de Waddenzee. Door het opleggen van een beperking van het aantal vistrekken en een beperking van de aanwezigheid in ruimte en tijd op de locaties 1, 2 en 3, worden deze effecten aanvullend gemitigeerd.
Daarnaast zijn aanvullende maatregelen gericht op het mitigeren van een afname van intrekkende paairijpe spiering naar het IJsselmeer. Dit wordt gerealiseerd door een verkorting van het visseizoen en een beperking in tijd van de visserij in de spuikommen, waarmee een mogelijke bijdrage van Waddenzee-spiering aan de populatie IJsselmeer-spiering meer dan afdoende wordt geborgd.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning voor spiering visserij in de Waddenzee, onder de opgenomen voorschriften en in haar nu verder beperkte vorm, kan worden verleend. Ik markeer hierbij nogmaals dat deze visserij voorheen, in een grotere omvang en zonder specifieke inkadering, in het verleden reeds plaatsvond. Met de onderhavige vergunningverlening wordt zij in omvang, tijd en intensiteit beperkt, zodanig dat er geen kans op een significant effect aanwezig is of kan zijn.
Ik maak u erop attent dat u voor het kunnen benutten van de onderhavige vergunning ook moet kunnen beschikken over de tevens vereiste toestemming op grond van visserijwet- en regelgeving. Voorts: de onderhavige vergunning betreft louter een toestemming op grond van de Wnb en de daadwerkelijke inzetbaarheid ervan kan beperkt worden door toekomstige ontwikkelingen en beperkingen vanuit andere kaders.