1. AANVRAAG
1.1. Onderwerp
Het project behelst het opwaarderen van de Maaslijn tussen Roermond en Nijmegen via Venlo door middel van elektrificatie van het spoortraject, aansluitende activiteiten zijn verdubbeling van een aantal stukken enkelspoor, verruiming van boogstralen, verflauwing van spoortaluds en aanleg van steunbermen en spoorsloten. Het project beoogt de betrouwbaarheid en kwaliteit van de dienstregeling te verhogen, rij- en reistijden te verkorten en schoner vervoer te realiseren door de uitfasering van de huidige diesel gedreven (personen-)treinen.
De werkzaamheden worden zijn voorzien in de periode 1 januari 2025 tot en met 28 december 2029.
De voorgenomen activiteiten zijn in meer detail beschreven in de aangeleverde Passende Beoordeling (hierna: PB), opgenomen als bijlage 1 bij dit ontwerpbesluit.
1.2. Bevoegdheid
Op basis van artikel 5.11, lid 1, sub f, onder 3°, van de Ow en artikel 4.12, lid 2, sub a, onder 1°: 'een autoweg, autosnelweg, vaarweg, hoofdspoorweg of bijzondere spoorweg, voor zover deze weg wordt beheerd door het Rijk en voor zover de activiteit rechtstreeks samenhangt met het vervoer en transport via deze weg of de inpassing in de fysieke leefomgeving' van het Omgevingsbesluit ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteiten kunnen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen, Swalmdal, Sint Jansberg, Maasduinen, Oeffelter Meent, Zeldersche Driessen, De Bruuk, Leudal, Meinweg, Deurnsche Peel & Mariapeel, Rijntakken, Groote Peel en Roerdal significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van deze gebieden. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van art 5.1, lid 1, sub e, van de Ow.
1.4. Beoordeling van projecten
1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen
De activiteiten waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, betreffen een project in de zin van Ow art 5.1, lid 1, sub e, omdat zij, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een of meerdere Natura 2000-gebieden.
1.4.2. Passende beoordeling
Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een PB heeft overlegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Deze moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van de gebieden. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit de aanwijzingsbesluiten en/of wijzigingsbesluiten van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Een PB is niet vereist wanneer sprake is van een project dat direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Een PB is evenmin vereist wanneer sprake is van de herhaling of voortzetting van een plan of project waarvoor al eerder een PB is gemaakt en wanneer een nieuwe PB geen nieuwe inzichten kan opleveren. Daarvan is in dit geval geen sprake.
De gevraagde vergunning kan slechts verleend worden, indien ik mij ervan heb kunnen verzekeren dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden niet aangetast zullen worden. In het onderstaande volgt mijn beoordeling van de effectenanalyses zoals neergelegd in de PB.
1.5. Beleid
1.5.1. Natura 2000-beheerplannen/Aanwijzingsbesluiten
Spoorwegen (en onderhoud of aanpassing daaraan) worden in de aanwijzingsbesluiten van de betrokken Natura 2000-gebieden genoemd. De relevante teksten zijn in onderstaande (beknopt) weergegeven.
[…] 3.4. Toelichting bij de kaart en uitgesloten delen
De begrenzing van het Natura 2000-gebied is aangegeven op de bij de aanwijzing behorende kaart. Voor zover van toepassing is daarbij onderscheid gemaakt tussen de begrenzingen van Habitatrichtlijngebied, Vogelrichtlijngebied en (voormalige) natuurmonumenten. Daar waar de kaart en de Nota van toelichting, bijvoorbeeld om kaarttechnische redenen, niet overeenstemmen, is de tekst in deze paragraaf doorslaggevend. In voorkomende gevallen zijn op de kaart ook aangrenzende Natura 2000-gebieden aangegeven. Aan de indicatief aangeduide begrenzing van deze gebieden kunnen geen rechten worden ontleend (voor de begrenzing van deze gebieden wordt verwezen naar de kaarten van de betreffende aangewezen of aangemelde gebieden).
Voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden geldt de volgende algemene exclaveringsformule:
-
Bestaande bebouwing, erven, tuinen, verhardingen en hoofdspoorwegen maken geen deel uit van het aangewezen gebied, tenzij daarvan in paragraaf 3.3 wordt afgeweken. Voor de gebruikte begrippen gelden de volgende definities (voor zover van toepassing in het onderhavige gebied):
-
Bebouwing betreft één of meer gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde. Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, of hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
[…]
-
Hoofdspoorwegen betreffen spoorlijnen die zijn opgenomen in het Besluit aanwijzing hoofdspoorwegen (Stb. 2004, nr. 722). Langs hoofdspoorwegen geldt artikel 20 van de Spoorwegwet.
1.5.2. Omgevingsbesluit
[…] Hoofdstuk 3: Aanwijzing van locaties voor rijkstaken
[…]
Artikel 3.5 (beperkingengebied hoofdspoorweginfrastructuur) lid 1 : Het beperkingengebied met betrekking tot hoofdspoorweginfrastructuur bestaat uit de hoofdspoorweg en het daaromheen gelegen gebied, begrensd door een lijn liggend op een afstand van:
sub a: bij een hoofdspoorweg op maaiveldniveau: 11 m, gemeten vanaf het hart van het buitenste spoor, zijnde een denkbeeldige lijn in de lengterichting van het spoor midden tussen beide spoorstaven;
[…]
sub e: bij een hoofdspoorweg op een brug of op een viaduct: 30 m, gemeten vanaf de buitenste rand van de constructie.
1.5.3. Beleidskader Duurzame Mobiliteit
[…]Renewable Energy Directive (REDIII) : stimuleert lidstaten om het aandeel duurzame brandstof te vergroten. In 2030 moet in lidstaten minstens 14% van alle gebruikte energie door weg- en treinverkeer hernieuwbaar zijn. Dit kan onder andere door het bijmengen in bestaande fossiele brandstoffen en de inzet van duurzaam opgewekte elektriciteit of waterstof.
1.5.4. Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering 2022-2035
[…] Minder stikstofneerslag in Natura-2000-gebieden
In huidige wetgeving is vastgelegd dat in 2035 minimaal 74% van de stikstofgevoelige natuur in Natura-2000-gebieden de zogeheten kritische depositiewaarden (KDW) niet meer mag overschrijden. Boven deze grenzen bestaat het risico dat de kwaliteit van leefgebieden van dieren of planten verslechtert. Bijvoorbeeld doordat de neerslag van stikstof voor verzuring van de bodem zorgt.
1.6. Participatie
Bij de aanvraag is aangegeven of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken, namelijk: Participatie heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de vergunningaanvraag van 21 maart 2024 voor een Natura 2000-activiteit. De uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) volgens de Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.4, is toegepast op het Provinciaal Inpassingsplan (PIP), inclusief de milieueffectrapportage (mer). Het ontwerp PIP heeft ter inzage gelegen van 29 april 2021 tot en met 10 juni 2021 voor de provincies Limburg en Noord-Brabant. Gedurende de inzageperiode zijn bij de provincie Limburg 64 zienswijzen en bij de provincie Noord-Brabant 20 zienswijze binnengekomen. Hierop is gereageerd in Nota's van antwoord, bijgevoegd aan dit besluit als bijlage 3 en 4, door de provincies Limburg en, respectievelijk, Noord-Brabant. Deze informatie is betrokken bij de integrale belangenafweging.
Ten aanzien van onderhavige besluitvorming heeft voorts niet nogmaals participatie plaatsgevonden.
2. BEOORDELING
2.1. Afbakening
Gebieden
De beoogde activiteit vindt plaats in de Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen en Swalmdal.
De beoogde activiteit vindt plaats in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden Sint Jansberg, Maasduinen, Oeffelter Meent, Zeldersche Driessen, De Bruuk, Leudal, Meinweg, Deurnsche Peel & Mariapeel, Groote Peel, Rijntakken en Roerdal.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen in de aanleg- en gebruiksfase inventariseren de PB en de daarbij gevoegde rapporten de welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Het betreft:
-
Ruimtebeslag;
-
Barrierewerking;
-
Geluid;
-
Trillingen;
-
Optische verstoring;
-
Waterhuishouding;
-
Verlichting;
-
Verontreiniging;
-
Stikstofdepositie.
In reeds definitief vastgestelde Provinciale Inpassingsplannen van de provincie Noord-Brabant en Limburg op, respectievelijk, 5 november 2021 en 12 november 2021 zijn alle effecten, met uitzondering van stikstofdepositie, beschouwd in een Voortoets (bijlage 2). Uit deze Voortoets bleek dat er geen sprake is van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van betrokken Natura 2000-gebieden. Derhalve inventariseert en beoordeelt de PB enkel in redelijkheid denkbare type gevolgen die kunnen optreden door stikstofdepositie in de aanleg- en gebruiksfase.
Natuurwaarden
De beschermde natuurwaarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden staan vermeld op www.natura2000.nl. De beschermde natuurwaarden zijn in de PB per Natura 2000-gebied beschouwd; ik onderschrijf de juistheid van die beschouwing.
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van de activiteit op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2. Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de bij de aanvraag gevoegde rapporten; de PB (bijlage 1) en de Voortoets (bijlage 2).
2.2.1. Ruimtebeslag
Het tracé van de Maaslijn ligt binnen de begrenzing van Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen en op zeer korte afstand van Natura 2000-gebied Swalmdal. Voor de begrenzing van Natura 2000-gebieden geldt een algemene exclaveringsformule op grond waarvan hoofdspoorwegen geen onderdeel uitmaken van het aangewezen gebied. Dit geldt voor een zone van 11 meter vanaf het hart van het spoor.
Boschhuizerbergen
Ter hoogte van het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen vindt geen spoorverdubbeling of andere grondwerkzaamheden plaats. Er vindt hier uitsluitend elektrificatie van de spoorlijn plaats middels het plaatsen van bovenleidingsportalen. Dit vindt plaats binnen 11 meter van het hart van het spoor en dus op basis van de exclaveringsformule buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen.
Swalmdal
Ter hoogte van het Natura 2000-gebied Swalmdal gaat het spoor met een spoorbrug over het Natura 2000-gebied heen. Er zijn geen werkzaamheden voorzien aan het kunstwerk over de Swalm. Er vindt hier uitsluitend elektrificatie van de spoorlijn plaats middels het plaatsen van bovenleidingsportalen. Deze komen niet op het kunstwerk. Het Natura 2000-gebied ligt op circa 15 meter afstand van de spoorlijn. De portalen worden ruim binnen 15 meter afstand van de spoorlijn geplaatst.
Er is geen sprake van fysieke aantasting noch zijn er ook tijdelijke werkwegen of werkterreinen in Natura 2000-gebied voorzien.
2.2.2. Barrierewerking
Aanlegfase
In de aanlegfase vinden geen werkzaamheden plaats die tot barrièrewerking of versnippering van de Natura 2000-gebieden kunnen leiden.
Gebruiksfase
De gebruiksfase van de Maaslijn bestaat ter hoogte van Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen en Swalmdal uit elektrificatie van de spoorlijn middels bovenleidingsportalen. Ook is er in de gebruiksfase sprake van hogere treinsnelheden ten opzichte van de huidige situatie. Het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen is uitsluitend aangewezen voor habitattypen. Deze ondervinden geen gevolgen van bovenleidingsportalen en hogere treinsnelheden.
2.2.3. Geluid
Aanlegfase
In de aanlegfase kan tijdelijk verstoring door geluid optreden door bouwwerkzaamheden. De mate van geluidsverstoring die optreedt is afhankelijk van het geluidniveau van de bron en de afstand vanaf deze bron.
Ter hoogte van het nabijgelegen Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen en het Natura 2000-gebied Swalmdal vinden geen grondwerkzaamheden plaats.
Er worden uitsluitend bovenleidingsportalen geplaatst voor de elektrificatie van de spoorlijn. Het materiaal wordt in principe aangevoerd per spoor en het plaatsen van de portalen gebeurt met klein materieel, of materieel dat maximaal leidt tot vergelijkbare verstoring door geluid. Vanwege het gebruik van klein, of daarmee vergelijkbaar, materieel zijn geluidseffecten verwaarloosbaar en is er geen negatief effect door geluidsverstoring op de instandhoudingsdoelstellingen van nabij gelegen Natura 2000-gebieden, zoals Roerdal in het zuiden van het tracé op 0,7 km afstand. Eveneens zijn geluidseffecten op verder gelegen Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Voor de Natura 2000-gebieden op meer dan 1 kilometer afstand van de Maaslijn zijn negatieve effecten door geluidsverstoring in de aanlegfase uitgesloten.
Gebruiksfase
Ten einde te bepalen of er in de gebruiksfase sprake is van geluidstoename op Natura 2000-gebieden door geluid, is een berekening uitgevoerd. Deze berekening is toegelicht in paragraaf 3.7 van de Voortoets (bijlage 2).
Voor Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen blijkt dat er in het hele gebied sprake is van een afname van geluid in de plansituatie ten opzichte van de huidige situatie; de geluidscontouren komen dichter bij de spoorbaan te liggen. Er is in de gebruiksfase daarom geen sprake van toename van geluidsverstoring. Negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied zijn uitgesloten.
Voor Natura 2000-gebied Swalmdal blijkt dat er in de plansituatie geen sprake is van toename van geluid ten opzichte van de huidige situatie; de geluidscontouren van de plansituatie liggen nagenoeg op dezelfde plek als de geluidscontouren in de huidige situatie. Oorzaak is het geluidscherm dat hier aanwezig is tussen spoorlijn en natuurgebied. Significant negatieve gevolgen voor geluidsgevoelige habitatsoorten en typische soorten in het Natura 2000-gebied door geluidsverstoring in de gebruiksfase zijn uitgesloten.
2.2.4. Trillingen
Aanlegfase
In de aanlegfase kan tijdelijk verstoring door trillingen optreden door bouwwerkzaamheden. De mate van verstoring die optreedt is met name afhankelijk van de maximale trillingssterkte en de afstand. Er zijn in dit project geen activiteiten die hoge trillingen veroorzaken of deze vinden niet plaats in of nabij Natura 2000-gebieden.
De werkzaamheden voor de opwaardering van spoortraject Maaslijn voorzien vooralsnog geen heiwerkzaamheden, omdat er enkel bij hele slappe bodem wordt geheid en dat is in het plangebied van de Maaslijn niet aan de orde. Er zal wel mogelijk werkverkeer met zwaar materieel, zoals dumpers, worden ingezet. Dit geeft op korte afstand, binnen circa 25 meter, hoge trillingen, echter zijn dergelijke werkwegen niet voorzien ter hoogte van Natura 2000-gebied. Derhalve is geen sprake van negatieve effecten door trillingen in de aanlegfase.
Gebruiksfase
Het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen is uitsluitend aangewezen voor kwalificerende habitattypen. Hiervoor is verstoring door trillingen niet van toepassing. Het effect van trillingen op het Natura 2000-gebied Swalmdal in de gebruiksfase is verder toegelicht onder typische soorten in paragraaf 2.2.9 van het onderhavige ontwerpbesluit.
2.2.5. Optische verstoring
Aanlegfase
Ter hoogte van de Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen en Swalmdal worden uitsluitend bovenleidingsportalen geplaatst. Deze werkzaamheden worden vanaf het spoor uitgevoerd. Er vinden geen activiteiten in de Natura 2000-gebieden zelf plaats. Er is uitsluitend menselijke activiteit in de spoorzone. Het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen is uitsluitend aangewezen voor kwalificerende habitattypen. Hiervoor is optische verstoring niet van toepassing.
Gebruiksfase
Tijdens de gebruiksfase is sprake van hogere snelheden van goederentreinen en reizigerstreinen. Op het zuidelijk deel van de Maaslijn neemt ten opzichte van de huidige situatie het aantal goederentreinen met een factor 1,5 toe. Het treinverkeer blijft echter dezelfde constante en voorspelbare beweging als in de huidige situatie. Het leidt niet tot een negatief effect door optische verstoring op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen en Swalmdal.
Gezien de afstand tussen de Maaslijn en de overige Natura 2000-gebieden speelt optische verstoring hier evenmin een rol.
2.2.6. Waterhuishouding
Aanlegfase
In de aanlegfase zijn vooralsnog geen bemalingen voorzien. Er is daarom geen sprake van verdroging. Indien er in de uitvoering toch bemaling noodzakelijk blijkt, zal vanuit het dan op te stellen bemalingsplan zorg worden gedragen dat eventuele verdroging wordt gemitigeerd. Negatieve effecten als gevolg van veranderingen in de waterhuishouding op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
Gebruiksfase
Het project voorziet niet in werkzaamheden die in de gebruiksfase verdroging en vernatting van Natura 2000-gebieden tot gevolg hebben. De spoorlijn blijft boven maaiveld. Er worden geen objecten, zoals tunnels en damwanden, gerealiseerd die de grondwaterstroming kunnen belemmeren.
2.2.7. Verlichting
Aanlegfase
In de aanlegfase wordt mogelijk ook 's nachts gewerkt tijdens treinvrije perioden in buitendienststellingen. Hierbij wordt werkverlichting toegepast. Het is niet uitgesloten dat deze verlichting ook ter hoogte van de Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen en Swalmdal toegepast wordt. Het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen is uitsluitend aangewezen voor kwalificerende habitattypen. Hiervoor is lichtverstoring niet van toepassing.
Het Natura 2000-gebied Swalmdal is aangewezen voor de habitatsoorten zeggekorfslak, rivierdonderpad en bever. In het veegbesluit is gaffellibel toegevoegd. De genoemde soorten zijn niet gevoelig voor licht (bever, zeggekorfslak), of de gevoeligheid voor licht is onbekend (rivierdonderpad, gaffellibel). Ten gevolge van de onzekerheid over de lichtgevoeligheid van twee soorten, rivierdonderpad en gaffellibel, wordt bij de nachtelijke werkzaamheden ter hoogte van Natura 2000-gebied Swalmdal uitsluitend gebruik gemaakt van gerichte verlichting die gericht is op het spoor en niet uitstraalt in het Natura 2000-gebied.
Gebruiksfase
In de gebruiksfase wordt geen extra verlichting geplaatst ten opzichte van de huidige situatie. Mogelijk dat alleen bij de onderstations verlichting wordt geplaatst. Deze bevinden zich niet ter hoogte van Natura 2000-gebieden. Verstoring door licht op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase is daarom uitgesloten.
2.2.8. Verontreiniging
Aanlegfase
De milieueisen die worden gesteld bij de aanlegwerkzaamheden voorkomen dat mogelijke verontreinigende stoffen het gebied in kunnen stromen. Hierdoor worden tijdens de aanlegfase significant negatieve effecten als gevolg van verontreiniging op de naastgelegen Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen en Swalmdal uitgesloten.
Gebruiksfase
De milieueisen die worden gesteld in de gebruiksfase voorkomen dat verontreinigende stoffen kunnen uitspoelen naar de omgeving. Hierdoor en gezien de afstand van de planlocaties ten opzichte van aanwezige Natura 2000-gebieden zijn negatieve effecten door verontreiniging niet van toepassing.
2.2.9 Typische soorten
De effectenanalyse voor de typische soorten in de Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen en Swalmdal volgt dezelfde redeneerlijn als in de hierboven beschreven hoofdstukken waarin gevolgen van werkzaamheden worden uitgesloten. Ten gevolge van de tijdelijkheid van de werkzaamheden zullen de werkzaamheden derhalve niet leiden tot verdwijning van typische soorten in de aanlegfase. Voor wat betreft de inhoudelijke overwegingen/details verwijs ik naar hoofdstuk 5 van de aan de aanvraag toegevoegde Voortoets (bijlage 2).
Evenwel worden vanuit de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming (artikel 1.11 van de Wnb; met ingang van 1-1-2024 vervat in artikel 11.6 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving) nadere mitigerende maatregelen genomen voor Natura 2000-gebieden Boschhuizerbergen en Swalmdal op effecten door verstoring door geluid, trillingen, licht en optische verstoring in de aanlegfase. Dit betreft:
-
Ter hoogte van het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen en het Natura 2000-gebied Swalmdal vindt plaatsing van bovenleidingsportalen bij voorkeur buiten het gevoelige broedseizoen plaats. Indien in het broedseizoen wordt gewerkt beoordeelt een ecoloog of er sprake kan zijn van negatieve effecten op broedgevallen. Ter hoogte van het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen moeten kap- en snoeiwerkzaamheden tevens worden afgestemd op de gevoelige periode van de wettelijk beschermde vlindersoort bruine eikenpage (zie paragraaf 8.8 & 10.1.6);
-
Ter hoogte van het Natura 2000-gebied Boschhuizerbergen en het Natura 2000-gebied Swalmdal wordt bij nachtelijke werkzaamheden uitsluitend gebruik gemaakt van gerichte verlichting die gericht is op het spoor en niet uitstraalt in het Natura 2000-gebied;
-
Optische verstoring wordt in de aanlegfase beperkt door menselijke activiteiten zoveel mogelijk langs de spoorlijn plaats te laten vinden en geen extra werkwegen of werkterreinen middenin Natura 2000-gebied aan te leggen.
Met deze maatregelen wordt invulling gegeven aan zorgvuldig handelen ter hoogte van Natura 2000-gebied en worden negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen.
2.3. Stikstofdepositie
Voor wat betreft de inhoudelijke overwegingen rondom de berekening van de stikstofdepositie als gevolg van de aangevraagde activiteiten verwijs ik naar bijlage I van de PB.
2.3.1. Heersende verkeersbeeld
Als algemene stelregel geldt dat de stikstofdepositie van verkeersbewegingen moet worden beoordeeld tot de verkeersbewegingen in het heersende verkeersbeeld zijn opgenomen. Dit bevestigde de Raad van State (nogmaals) in een uitspraak van 1 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1969).
In de Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator staat dat een algemeen criterium voor verkeer van en naar inrichtingen is dat de gevolgen niet meer aan de inrichting worden toegerekend wanneer het verkeer is opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Dit is het geval op het moment dat het aan- en afvoerende verkeer zich door zijn snelheid en rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de betrokken weg bevindt. Hierbij weegt ook mee hoe de verhouding is tussen de hoeveelheid verkeer die door de voorgenomen ontwikkeling wordt aangetrokken en het reeds op de weg aanwezige verkeer.
In de hierboven genoemde uitspraak van 1 september 2021 bevestigde de Raad van State – net als in de uitspraak van 19 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1054) – dat in stikstofberekeningen, wat betreft het verkeer van en naar inrichtingen, mag worden aangesloten bij de Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator. Dat betekent dat de stikstofdepositie van verkeersbewegingen moet worden beoordeeld tot de verkeersbewegingen in het heersende verkeersbeeld zijn opgenomen.
2.3.2. Beschouwing gevolgen stikstofdepositie
Aanlegfase
Voor de aanlegfase zijn op 02 oktober 2024 berekeningen uitgevoerd met de AERIUS Calculator (kenmerken: RqukvBp6jhXJ, RjXnRqgfAXvh, ReWbTW188uHG) die toezien op de werkzaamheden in de beoogde jaren. Uit de berekeningen volgt dat er tijdelijk stikstofdepostie hoger dan 0,00 mol/ha/jr zal plaatsvinden als gevolg van de werkzaamheden van het project op diverse Natura 2000-gebieden.
Per Natura 2000-gebied en daarbinnen per habitattype en habitatsoort is in de PB beoordeeld welke effecten op instandhoudingsdoelen er kunnen zijn. Ik onderschrijf deze beoordelingen als juist en ik verwijs daarnaar. De tijdelijke depositietoename staat niet in de weg aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Als voorbeeld zijn hieronder summier de gevolgen van deze tijdelijke stikstofdepostie op overbelaste hexagonen en stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebied Swalmdal en de beoordeling daarvan weergegeven (hoofdstuk 14 van bijlage 1). Swalmdal is gekozen vanwege de hoogste tijdelijke stikstofdepositie in de aanlegfase van 0,64 mol/ha/jr.
Swalmdal
Uit de berekeningen volgt dat er een toename van tijdelijke stikstofdepositie in de jaren 2026 en 2027 is op overbelaste hexagonen in de habitattypen Stroomdalgraslanden (H6120*), Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) en Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) (H91E0C*).
Het tijdelijke projecteffect op Stroomdalgraslanden (H6120*) vindt plaats in 2026 en 2027 en bedraagt maximaal 0,01 mol/ha/jr in 2026 en maximaal 0,04 mol/ha/jr in 2027. De tijdelijke toename vindt plaats op de gehele oppervlakte van het habitattype in het Natura 2000-gebied. Dit is in de huidige situatie overbelast en volgens de natuurdoelanalyse (NDA) is de huidige staat van instandhouding van het habitattype slecht, vanwege het geringe oppervlakte en het lage aantal typische soorten. De matige overbelasting van stikstofdepositie is één van de knelpunten en kan leiden tot een verhoogde verzuringssnelheid en een eutrofiërend effect van het habitattype. Echter wordt in het beheerplan 2018-2023 gesteld dat met het huidige beheer de nog lokaal aanwezige stroomdalgraslandvegetaties veilig zijn gesteld en er een gunstige uitgangssituatie is gecreëerd. Derhalve heeft de zeer beperkte en tijdelijke depositie (maximaal 0,01 mol/ha/jr in 2026 en 0,04 mol/ha/jr in 2027) hier geen effect op, waardoor een toevoeging aan de al aanwezige accumulatie van stikstof in het systeem niet zal leiden tot verandering van de kwaliteit van de habitat.
Het tijdelijke projecteffect op Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) vindt plaats in 2026 en in 2027 en bedraagt maximaal 0,02 mol/ha/jr in 2026 en 0,07 mol/ha/jr in 2027. De tijdelijke toename vindt plaats op de gehele oppervlakte van het habitattype in het Natura 2000-gebied. Volgens het NDA is de huidige kwaliteit van het habitattype niet bekend, maar naar verwachting matig tot negatief. Het areaal is te klein en de overbelasting door stikstofdepositie in de afgelopen decennia heeft geleid tot ophoping van stikstof in de bosbodem. In het gebied worden beheermaatregelen toegepast om stikstof terug te dringen. Het tijdelijke projecteffect betreft een beperkte en tijdelijke depositie (maximaal 0,02 mol/ha/jr in 2026 en 0,07 mol/ha/jr in 2027) waardoor een toevoeging aan de al aanwezige accumulatie van stikstof in het systeem niet zal leiden tot verandering van de kwaliteit van het habitat.
Het tijdelijke projecteffect op Vochtige alluviale bossen (Beekbegeleidende bossen) (H91E0C*) vindt plaats in 2025, 2026 en 2027. Het grootste deel vindt plaats op locaties die in de huidige situatie niet zijn overbelast De maximale projectbijdrage op overbelaste locaties betreft maximaal 0,01 mol/ha/jr in 2025, 0,08 mol/ha/jr in 2026 en 0,64 mol/ha/jr in 2027. Dit vindt plaats op een klein deel van het oppervlak van het habitattype binnen het Natura 2000-gebied, namelijk 0,7% in 2025 en 13,6% in 2026 en 2027. Volgens het beheerplan 2018-2023 is de huidige kwaliteit van het habitattype ondanks gedeeltelijke overbelasting door stikstofdepositie matig tot goed en is de trend stabiel. De knelpunten voor de kwaliteit van dit habitattype is de waterkwaliteit, welke naast atmosferische stikstofdepositie met name door meststoffen uit de landbouw en riooloverstorten wordt bepaald. Het projecteffect zal over een beperkt oppervlak plaatsvinden op overbelaste hexagonen (namelijk 13,6% van het totale oppervlak van het habitattype), én betreft een beperkte en tijdelijke depositie van maximaal 0,01 mol/ha/jr in 2025, 0,08 mol/ha/jr in 2026 en 0,64 mol/ha/jr in 2027 op (naderende) overbelaste hexagonen. Derhalve zal een toevoeging aan de al aanwezige accumulatie van stikstof in het systeem niet leiden tot verandering van de kwaliteit van de habitat.
Conclusie
Het projecteffect van de aanlegfase van het project Opwaardering Maaslijn heeft geen significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied Swalmdal en de bijbehorende stikstofgevoelige habitattypen Stroomdalgraslanden (H6120*), Beuken-eikenbossen met hulst (H9120) en Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) (H91E0C*) en het behalen van de bijbehorende instandhoudingsdoelen.
Ik onderschrijf de conclusie ten aanzien van het stikstofeffect in de aanlegfase voor het gehele project Opwaardering Maaslijn. Er is geen significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Natura 2000-gebieden in de aanlegfase.
Duitsland
De berekende depositie op Natura 2000-gebieden in Duitsland bedraagt maximaal 0,02 mol/ha/jr en daarmee leidt het project Opwaardering Maaslijn niet tot een significant negatief effect.
Gebruiksfase
Voor de gebruiksfase is op 08 november 2023, ten behoeve van de beeldvorming, een berekening uitgevoerd met de AERIUS Calculator (kenmerk: RUweEbSEaCY1) die toeziet op de treinbewegingen in de plansituatie. Uit de berekening volgt dat er permanent afname van stikstofdepositie tussen de 0,01 en 8,9 mol/ha/jr zal plaatsvinden als gevolg van de opwaardering van spoortraject de Maaslijn.
In Natura 2000-gebied Swalmdal is er sprake van een permanente depositieafname van 3,12 mol/ha/jr op dezelfde hexagonen als in de aanlegfase, waardoor er een bijdrage wordt geleverd aan de nodige bronmaatregelen voor het terugdringen van stikstofdepositie.
Conclusie
Ik onderschrijf de conclusie ten aanzien van het stikstofeffect in de gebruiksfase. Er is geen significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de gebruiksfase.
De betreffende AERIUS Calculatorberekeningen zijn als bijlagen bij de aanvraag en onderhavig ontwerpbesluit gevoegd (bijlagen 5, 6 en 7).
2.4. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een activiteit moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als de activiteit, afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten, significante gevolgen kan hebben voor de desbetreffende Natura 2000-gebieden. Een vergunning kan alleen verleend worden als de activiteit afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor reeds geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Cumulatie wordt behandeld in hoofdstuk 17 van de PB (bijlage 1).
De provincie Noord-Brabant heeft in de afgelopen periode geen vergunningen verleend voor projecten die relevant zijn voor de cumulatietoets. Er zijn geen projecten vergund die nog niet in de achtergronddepositie opgenomen zijn. Eveneens zijn er geen projecten die leiden tot een depositiebijdrage op de Natura 2000-gebieden waarvoor in de aanlegfase van het project Opwaardering Maaslijn een depositie wordt berekend.
De provincie Limburg heeft momenteel twee andere vergunningaanvragen in behandeling, maar die salderen beide tot 0,00 mol/ha/jr en veroorzaken dus geen depositietoename op Natura 2000-gebieden. Daarnaast heeft Limburg een aantal HWBP (hoogwaterbeschermingsprogramma)-projecten gepland en zijn er hiervoor aanvragen in voorbereiding. Er zijn echter nog geen (Wnb-)vergunningen verleend voor HWBP-projecten in Limburg die in 2025-2027 in uitvoering zijn. Dat betekent dat cumulatie met HWBP-projecten hier niet aan de orde is.
Evenals in de provincie Limburg is het project N280 vergund in de provincie Gelderland en kan deze relevant zijn voor de cumulatietoets. Tevens zijn drie andere projecten uit de provincie Gelderland relevant voor de cumulatietoets:
-
Railterminal Gelderland
-
PHS Nijmegen
-
ViA15
2.4.1. N280
De werkzaamheden en effecten op Natura 2000-gebieden van de projecten N280 en Opwaardering Maaslijn hebben overlap in ruimte en tijd. De overlap in tijd is uitvoeringsjaar 2025, waarin project N280 wordt afgerond en project Opwaardering Maaslijn wordt opgestart. De overlap in ruimte betreft mogelijke stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden Roerdal, Meinweg en Swalmdal. In het jaar 2025 veroorzaakt het project Opwaardering Maaslijn echter geen stikstofdepositie op de drie genoemde Natura 2000-gebieden. Eveneens is cumulatie in de uitvoeringsjaren 2026 en 2027 van het project Opwaardering Maaslijn uitgesloten.
2.4.2. Railterminal Gelderland
De werkzaamheden en effecten op Natura 2000-gebieden van de projecten Railterminal Gelderland en Opwaardering Maaslijn hebben overlap in ruimte en tijd. De overlap in tijd is uitvoeringsjaar 2025, waarin project Railterminal Gelderland wordt afgerond en project Opwaardering Maaslijn wordt opgestart, en de jaren 2026 en 2027 in de gebruiksfase van Railterminal Gelderland. De overlap in ruimte betreft mogelijke stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden Rijntakken, Sint Jansberg, De Bruuk en Zeldersche Driessen.
2.4.3. PHS Nijmegen
De werkzaamheden en effecten op Natura 2000-gebieden van de projecten PHS Nijmegen en Opwaardering Maaslijn hebben overlap in ruimte en tijd. De overlap in tijd zijn de jaren 2025 tot en met 2027, waarin beiden projecten in de aanleg fase zijn. De overlap in ruimte betreft mogelijke stikstofdepositie de Natura 2000-gebieden Rijntakken, Sint Jansberg, De Bruuk, Zeldersche Driessen en Maasduinen.
2.4.4. ViA15
De werkzaamheden en effecten op Natura 2000-gebieden van de projecten ViA15 en Opwaardering Maaslijn hebben overlap in ruimte en tijd. De overlap in tijd zijn de jaren in de aanlegfase van project Opwaardering Maaslijn, 2025 tot en met 2027 en de gebruiksfase van de ViA15. De overlap in ruimte betreft mogelijke stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden Rijntakken, Sint Jansberg, De Bruuk, Zeldersche Driessen en Oeffelter Meent.
2.4.5. Natura 2000-gebieden en cumulatie
De PB geeft aan dat de uitvoering van de activiteiten in cumulatie niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden Rijntakken, Sint Jansberg, De Bruuk, Zeldersche Driessen, Roerdal, Meinweg, Swalmdal, Oeffelter Meent en Maasduinen.
De hoogste tijdelijke stikstofdepositie bijdrage van het project Opwaardering Maaslijn is in 2025 maximaal 0,02 mol/ha/jr voor Natura 2000-gebied Sint Jansberg, in 2026 is dit maximaal 0,07 mol/ha/jr voor Natura 2000-gebied Sint Jansberg en in 2027 is de hoogste tijdelijke bijdrage maximaal 0,04 mol/ha/jr voor Natura 2000-gebied Maasduinen.
Conclusie
De PB concludeert dat de project bijdrage van de Opwaardering Maaslijn in cumulatie met de andere projecten zeer gering en tijdelijk is en dat deze niet zal leiden tot significant negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden.
Ik onderschrijf de conclusie in de aangeleverde PB een volledige en concludeer dat een juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.6 Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB, de daaraan toegevoegde rapporten en AERIUS-berekening en hieronder aan deze omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de door u gevraagde omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit, onder de hieronder opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
De onderhavige vergunning betreft louter een toestemming voor een Natura 2000-activiteit op grond van de Omgevingswet en de daadwerkelijke inzetbaarheid ervan kan beperkt worden door toekomstige ontwikkelingen en beperkingen vanuit andere kaders.