AANVRAAG
1.1. Onderwerp
De voorgenomen activiteiten zijn beschreven in de aanvraag. U heeft uw aanvraag als volgt toegelicht.
De laatste circa twintig jaar werd het kanaal eens in de zes tot acht jaar gebaggerd. De laatste baggeractie was in 2018. Toen werd 215.000 m3 baggerspecie uit het kanaal verwijderd. Al kort na deze actie kwamen er bij de beheerder klachten van het loodswezen binnen dat het kanaal niet op de Nautisch Gegarandeerde Diepte (NGD) zou zijn. Doordat steeds vaker schepen met de maximale diepgang het kanaal bevaren, heeft de scheepvaart ook steeds eerder hinder van de verontdiepingen. Om die reden wil de beheerder niet langer om de zes tot zeven jaar relatief veel specie uit het kanaal verwijderen, maar jaarlijks een veel kleinere hoeveelheid, maximaal 40.000 m3. Het kanaal van Gent naar Terneuzen zelf ligt buiten het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saefthinge.
Het baggeren om het kanaal op de NGD te houden is bestendig beheer en onderhoud. Het betreft hier geen verdieping of andere fysieke wijziging van het kanaal. Het baggeronderhoud is daarom geen project dat in de zin van de Habitatrichtlijn in het kader van Natura2000 op effecten beoordeeld moet worden.
Verontreinigde specie laat RWS naar een baggerdepot brengen, de schone specie gaat naar een verspreidingsvak W14_alt2 in de Westerschelde, een Natura2000 gebied.
Bij de aanvraag zijn gevoegd:
Een passende beoordeling (hierna: PB), met als bijlagen daarbij onder meer een slibverspreidingsmodel en een Aerius-berekening.
Voor een uitgebreidere beschrijving van de voorgenomen activiteit verwijs ik naar de aanvraag en de bijlagen daarbij.
1.2. Bevoegdheid
Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en het artikel 1.3, lid 1 sub a, 1 van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteit kan, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor
de betrokken Natura 2000-gebieden, significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van die gebieden. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb.
1.4. Beoordeling van projecten
1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen
De activiteit waarvoor u een vergunning aanvraagt, is een project in de zin van artikel 2.7, lid 2 van de Wnb, omdat het, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied.
1.4.2. Passende beoordeling
Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een PB heeft overgelegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. Deze moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De met de aanvraag meegezonden PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit van onder meer de Natura 2000-gebieden Westerschelde & Saeftinghe en de Vlakte van de Raan.
1.5 Beleid
Beheerplan Westerschelde & Saeftinghe
Het beheerplan (2016) geeft aan dat de knelpunten voor habitattype H1130 estuaria hoofdzakelijk liggen bij het ruimtegebrek voor laagdynamische delen en bij de huidige suboptimale morfologische processen in de Westerschelde, deze faciliteren namelijk juist vooral het voortbestaan van gebieden met hoge dynamiek. De uitbreidings- en verbeterdoelen worden daarom niet automatisch gehaald. Er worden in het beheerplan geen knelpunten genoemd voor H1130 met betrekking tot vertroebeling. De voorgenomen oplossingsrichtingen/maatregelen zijn daarom vooral gericht op verruiming van H1130 en natuurherstel, in het bijzonder van laagdynamische delen.
BEOORDELING
2.1 Afbakening
Gebied
Het verspreiden van onderhoudsbaggerspecie vindt plaats in het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe. Voorts zijn mogelijke effecten op andere gebieden onderzocht.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen effecten kunnen optreden. Dit zijn:
Voor de aspecten: verandering in hydromorfologie, verzuring en vermesting en verontreiniging wordt in de PB vervolgens geconcludeerd dat significante effecten op voorhand zijn uitgesloten.
Betreffende verontreiniging is van belang dat het Besluit Bodemkwaliteit waarborgt dat verontreinigde baggerspecie niet verspreid of toegepast mag worden in de Westerschelde. Door te voldoen aan de vigerende richtlijnen uit het Besluit bodemkwaliteit, Handelingskader PFAS en regeling bodemkwaliteit wordt eventuele verontreiniging van bodem en waterkwaliteit voldoende ingeperkt. Significante effecten van verontreiniging kunnen daarmee op voorhand worden uitgesloten.
Betreffende verzuring en vermesting is een Aerius-berekening gedaan met de nieuwste versie van Aerius, hiervan is gebruik gemaakt van de meest recent bekende uitgangspunten over het daadwerkelijk te gebruiken materieel (bijlage E bij de Passende beoordeling). Uit de Aerius berekening blijkt dat er geen sprake is van depositie op overbelaste hexagonen.
Voor de aspecten vertroebeling, sedimentatie, bovenwaterverstoring en onderwaterverstoring door onderwatergeluid zijn de mogelijk negatieve effecten in de PB nader beoordeeld omdat significante gevolgen niet op voorhand konden worden uitgesloten.
Natuurwaarden
De natuurwaarden (instandhoudingsdoelen) die door de genoemde gevolgen beïnvloed kunnen worden, zijn weergegeven in hoofdstuk 5 van de Passende beoordeling. Het betreft de gebieden:
-
Westerschelde & Saeftinghe;
-
Vlakte van de Raan - Nederland;
-
Vlakte van de Raan - België;
-
Belgische Speciale Beschermingszone 2 (SBZ 2) (België);
-
Belgische Speciale Beschermingszone 3 (SBZ 3) (België);
-
Kustbroedvogels te Zeebrugge-Heist (België);
De beschermde waarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken Nederlandse Natura 2000-gebieden staan voorts vermeld op www.natura2000.nl.
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB.
Vertroebeling
Door het verspreiden van baggerspecie komt tijdelijk extra zwevend stof in de waterkolom terecht. In de Westerschelde is al zwevend stof in de waterkolom aanwezig, de achtergrondconcentratie.
De modelstudie in de PB geeft weer hoeveel slib er door het baggeren extra aan het systeem wordt toegevoegd, en hoe het slib na verspreiding op de verspreidingslocaties wordt getransporteerd. In de modelstudie is uitgegaan van een periode van 7,2 dagen baggeren, bij een baggerlast van 40.000 m3 per jaar. Het na-ijleffect houdt circa 5 weken aan.
Doordat de werkzaamheden buiten het broedseizoen (1 april- 1 september) worden uitgevoerd en ervoor te zorgen dat de activiteit dusdanig op tijd wordt gestopt dat er bij aanvang van het broedseizoen ook geen na-ijl-effect meer is, worden de effecten op zichtjagende broedende sterns uitgeloten.
Effect op zichtjagende niet-broedvogels is uitgesloten omdat deze zich langs de kust ophouden, terwijl de slibwolk zich vooral in het centrum van de Westerschelde concentreert.
Barrièrewerking door vertroebeling op trekvissen is uitgesloten omdat alle soorten trekvissen die door het Schelde estuarium trekken vertrouwd zijn met hoog fluctuerende achtergrondconcentraties. Dit is nader uitgewerkt in de PB.
Sedimentatie
Sedimentatie, ofwel bodembedekking is buiten de stortgebieden en hun directe omgeving beperkt, zo blijkt uit de PB.
Betreffende bodemdieren is de conclusie in de PB dat in het grootste deel van het intergetijdengebied het grootste deel van het benthos de sedimentatie goed kan bijhouden en de bodemdierpopulatie niet wordt beïnvloed, er voldoende voedsel voor vogels beschikbaar blijft en dat significante effecten zijn uit te sluiten.
Betreffende de effecten op schorren wordt geconcludeerd dat de natuurlijke sedimentatie dermate hoog en variabel is, dat de toegevoegde sedimentatie door de bagger- en verspreidingswerkzaamheden geen significante effecten op de instandhouding van de schorren en pionierszone zal hebben.
Bovenwaterverstoring
Betreffende zeehonden geldt dat de verspreidingslocatie deels overlapt met potentiële ligplaatsen van zeehonden in de Westerschelde. Eventueel aanwezige zeehonden ter plaatse zijn reeds gewend aan een hoge mate van verstoring door in- en uitgaand scheepverkeer van het kanaal Gent-Terneuzen. De baggerscheppen zullen voor een zo groot mogelijk deel de gebruikelijke vaarroutes aanhouden richting de verspreidingslocatie. Wanneer tijdens laagwater een afstand van 1200 meter tot de droogvallende platen wordt gehanteerd zal het verspreiden van de baggerspecie en de hiervoor benodigde vaarbewegingen niet leiden tot verstoring van op droogvallende platen rustende zeehonden.
Kustbroedvogels broeden op de hoger (boven hoogwater) gelegen delen in de Westerschelde, welke buiten de verstoringcontour vallen.
Betreffende foeragerende vogels: Laagdynamisch litorale gebieden zijn de locaties die bij laagwater droogvallen en waar kustvogels (met name de steltlopers) foerageren. Bovengenoemde laagdynamische litorale gebieden vormen tevens voor de slechtvalk het voornaamste foerageergebied. In de Westerschelde vindt ten gevolge van de verspreidingswerkzaamheden beperkte overlap plaats van de gehanteerde verstoringscontour van 500 meter met laagdynamische litorale gebieden in de buurt van de verspreidingslocatie. Als mitigerende maatregelen wordt er tijdens laagwater een afstand van 500 meter van de op de droogvallende platen foeragerende vogels gehanteerd. Met deze maatregel zijn significante effecten uit te sluiten.
Andere vogels foerageren gemakkellijk elders, effecten op deze vogels zijn uitgesloten in de PB. Ruiende bergeenden bevinden zich op meer dan 1500 meter. Voor op hoogwatervluchtplaatsen rustende vogels geldt dat zij gewend zijn aan het scheepvaartverkeer.
Verstoring door onderwatergeluid
Het onderwatergeluid dat tijdens de werkzaamheden wordt geproduceerd, kan hooguit op individuele zeehonden of bruinvis een effect hebben in de zeer nabije omgeving van de werkzaamheden, waarbij zij mogelijk wegzwemmen en elders gaan foerageren. De kans dat een zeehond of bruinvis tijdelijke gehoorschade (TTS - temporary threshold shift) oploopt, is verwaarloosbaar klein. Daarvoor zou een dier binnen korte tijd meerdere malen zeer dicht langs een op diep water werkend baggerschip moeten zwemmen. Het door onderwater geluid verstoorde gebied is klein en de verstoring treedt op in een gebied op waar door het huidige gebruik al verstoring als gevolg van scheepvaart aanwezig is. Ook is het effect van tijdelijke aard. Derhalve zijn effecten uitgesloten.
Nadere voorschriften
Ik onderschrijf de conclusies uit de PB en ben van oordeel dat de voorgenomen activiteit geen significant negatieve effecten heeft op de habitattypen en op de habitatrichtlijnsoorten die voorkomen in het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe en de andere gebieden. De voorgenomen activiteit heeft geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen.
Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken habitatrichtlijnsoorten is uit te sluiten.
Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van de voorgenomen activiteit plaatsvinden, verbind ik aan de vergunning nadere voorschriften.
2.4. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen indien het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.
In de PB is gekeken naar de cumulatie met projecten:
-
Verplaatsing stortvakken onderhoudsspecie uit havens Westerschelde;
-
Bouw Nieuwe Sluis Terneuzen, inclusief bagger- en stortwerkzaamheden.
-
Vooroeversuppletie Knokke.
-
Onderhoud vaargeul Westerschelde.
-
Verspreiden baggerspecie Oostgat – Sardijngeul
Verplaatsing verspreidingslocaties onderhoudsspecie uit havens Westerschelde;
Beide activiteiten vinden plaats namens dezelfde opdrachtgever (Rijkswaterstaat). De opdrachtgever stemt intern af en draagt zorg dat beide projecten niet tegelijkertijd plaatsvinden. Er is daarmee geen sprake van overlap tussen beide projecten. Hiermee kan cumulatie van vertroebeling, met negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen tot gevolg, worden uitgesloten.
Nieuwe Sluis Terneuzen
Gelijktijdige uitvoering van de projecten in de winter van 2024 kan cumulatie van de slibwolken veroorzaken. Dit is buiten het primaire productieseizoen, en remming van de primaire productie is daarom niet in de orde. Uit de Passende Beoordeling van de Nieuwe Sluis blijkt dat er voor de 's winters aanwezige vogels voldoende alternatief foerageergebied overblijft. Eventuele cumulatie van de slibwolk van Nieuwe Sluis Terneuzen met die van dit project zal op plekken leiden tot hogere piekwaardes van vertroebeling, maar het totale areaal van de slibwolk van Nieuwe Sluis Terneuzen niet vergroten. Er blijft dus voldoende onvertroebeld gebied beschikbaar voor op zicht foeragerende vogels. Ook voor filterfeeders geldt dat een optelling van de slibwolken geen extra effecten teweeg brengt. In de passende beoordeling Nieuwe Sluis staat hierover: De totale concentratie slib (achtergrondconcentratie en de door de activiteiten veroorzaakte toename samen) is maximaal 150 mg/L. Dat is minder dan de 200 mg/L waarbij in onderzoek negatieve effecten worden gezien in de groei van schelpdieren. De groei van schelpdieren en de voedselbeschikbaarheid van vogels zal dus niet afnemen als gevolg van de toename in concentratie. Het uitbaggeren van kanaal Gent-Terneuzen zorgt alleen op dag 7 ter plaatse van de werkzaamheden lokaal voor een piek van >50 mg/L, maar gemiddeld liggen de concentratieverhoging lager. In cumulatie zullen filterfeeders ter plaatse van het stortvak en die piek (voor zoverre die er zijn in een dermate hoogdynamisch areaal) hooguit een dag remming van hun groei ondervinden door de werkzaamheden. Dit is vergelijkbaar met het effect van bijvoorbeeld een dag storm, en zal geen nadelige consequenties hebben voor de populatie filterfeeders of de voedselbeschikbaarheid voor vogels.
Ook sedimentatie van beide projecten kan overlappen. De sedimentatie van beide projecten is uit zichzelf niet hoog. Die van de Nieuwe Sluis Terneuzen houdt langer aan, en is maximaal 1 mm/dag. Deze 1 mm/dag treedt niet op alle dagen van het project op, maar kan wel enkele dagen achter elkaar optreden. De sedimentatie van kanaal Gent-Terneuzen voegt hier maximaal 1 mm/dag aan toe. Als deze effecten tegelijk optreden gaat het dus om maximaal 2 mm/dag. Voor filterfeeders is dit een marginaal verschil, en valt dit ruim binnen de marge waarbij dieren zichzelf weer uit kunnen graven. De effecten van sedimentatie zullen daarom niet groter zijn dan die zoals beoordeeld in de Passende Beoordeling Nieuwe Sluis Terneuzen. Concluderend zullen in 2024 de effecten van deze projecten tezamen niet groter zijn dan die zoals beoordeeld in de Passende Beoordeling Nieuwe Sluis Terneuzen. Vanaf 2025 is er bij het jaarlijks baggeren en onderhoud geen cumulatie meer met dit project.
Vooroeversuppletie Knokke
Uit de passende beoordeling die is gemaakt voor dit project (Antea Group, 2018), blijkt dat effecten van de vooroeversuppletie niet reiken tot in het Natura 2000-gebied Westerschelde en Saeftinghe. Cumulatief negatieve effecten zijn daarmee uitgesloten.
Onderhoud vaargeul Westerschelde
Doordat de baggerlocatie de hoogdynamische vaargeul betreft, bestaat het gebaggerde materiaal voornamelijk (doorgaans minstens 95%) uit zand. Met relatief lage vertroebelingswaarden tot gevolg en lokale sedimentatie. Het onderhoud van de vaargeul is een continu proces, en de cumulatie van vertroebeling van dit project is in de praktijk al beoordeeld doordat er bij de modestudie gebruik is gemaakt van daadwerkelijk gemeten achtergrondwaardes.
Verspreiden baggerspecie Oostgat-Sardijngeul
In de betreffende Voortoets komt naar voren dat de baggerspecie uit 'matig fijn zand tot matig grof zand' bestaat, er is nauwelijks tot geen slib in het te baggeren- en storten sediment waargenomen. Effecten van vertroebeling kunnen zodoende worden uitgesloten, effecten van sedimentatie zijn gelimiteerd tot de directe zone rond het stortvak en zijn zodoende ook uitgesloten.
Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.5. Monitoring en rapportage
De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd conform de aanvraag, voor zover die niet strijdig is met de eerdere Wnb-vergunning en de daarin opgenomen voorschriften en beperkingen. Er worden geen monitoringsverplichtingen opgelegd.
2.6 Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB, de daarbij behorende rapportages en documenten, de vergunningvoorschriften en mitigerende maatregelen is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.