Geachte,
Op 30 maart 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) uw hoger beroep gegrond verklaard1. De Afdeling heeft de meest recent genomen beslissing op bezwaar van 12 maart 2021 (hierna: bestreden besluit) vernietigd en op grond hiervan dient een nieuwe beslissing op bezwaar te worden genomen. Uw bezwaar is gericht tegen de vergunning van december 2016 die op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) is verleend voor de garnalenvisserij in zes Natura 2000-gebieden.
Dit besluit is opnieuw beoordeeld. In deze brief vindt u mijn beslissing op uw bezwaar en waarom deze beslissing is genomen. In de bijlage vindt u de artikelen waarop de beslissing gebaseerd is.
Beslissing
Ik verklaar uw bezwaren ongegrond. Dit betekent dat ik het besluit van 15 december 2016 handhaaf. Verder wijs ik uw verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2016 is aan de Nederlandse Vissersbond, Visned, CPO Wieringen U.A. en CPO Roussant een vergunning verleend op grond van de Wnb voor de garnalenvisserij in een aantal Natura 2000-gebieden. Bij besluit van 8 juni 2018 is op uw bezwaren tegen deze vergunning beslist.
Rechtbank Midden-Nederland heeft bij uitspraak van 22 juli 2019 het door u ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het door u ingediende hoger beroep heeft de Afdeling op 11 november 2020 een tussenuitspraak gedaan2, waarbij mij werd opgedragen de beslissing op bezwaar deugdelijk te motiveren. Bij de beslissing op bezwaar van 12 maart 2021 heb ik een nadere motivering gegeven. In de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2022 werd uw beroep gegrond verklaard omdat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd met betrekking tot de garnalenvisserij in de Westerschelde.
In uw brief van 7 april 2022 heeft u aangegeven dat u ter behandeling van uw bezwaren een hoorzitting wenst. Op 1 juli 2022 heeft u tijdens een hoorzitting uw bezwaren mondeling toegelicht.
In de mail van 4 juli 2022 heeft u mij gevraagd de proceskosten te vergoeden.
Uitspraak Afdeling
Volgens de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2022 is in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd dat de cumulatie van de Nederlandse en Belgische garnalenvisserij geen significante gevolgen heeft voor de Westerschelde. De Afdeling somt de volgende gebreken in de motivering van het bestreden besluit op:
-Niet nader is gemotiveerd dat het aantal Belgische visuren niet wordt onderschat.
-Er is niet ingegaan op uw stelling dat de Belgische visuren niet zijn gemaximeerd.
- Op grond van de vergunning zijn voor de Nederlandse vissers 3594 visuren toegestaan en volgens het bestreden besluit heeft dit geen significante gevolgen. Nu in het addendum 1270 visuren als niet significant wordt beoordeeld, kan de Afdeling deze motivering niet volgen.
- U heeft een onderzoek Tulp et al (2020)3ingebracht waaruit blijkt dat bodemberoering leidt tot dominantie van de Amerikaanse zwaardschede en dat dit ten koste gaat van typische soorten. In het bestreden besluit wordt dit niet besproken.
- Verder is uw stelling, dat de functie van de Westerschelde als leefgebied van finten kan worden ingeperkt als juveniele finten worden bijgevangen, in het bestreden besluit onbesproken gelaten.
- Tenslotte worden de cumulatieve gevolgen voor vogels niet in het bestreden besluit besproken.
Waarom deze beslissing?
De Afdeling heeft in de uitspraak van 30 maart 2022 aangegeven welke gebreken aan de motivering van het bestreden besluit kleefden. In deze beslissing op bezwaar geef ik een nadere motivering op de door de Afdeling genoemde punten. Ik licht dat hieronder toe.
Omvang van het geschil
Tijdens de hoorzitting heeft u aangevoerd dat in een beslissing op bezwaar een volledige heroverweging dient plaats te vinden en dat het primaire besluit weer in zijn geheel moet worden beoordeeld. Daarbij zouden nieuwe feiten en omstandigheden die zich na het primaire besluit hebben voorgedaan, moeten worden meegenomen. Alleen ingaan op de door de Afdeling in de uitspraak van 30 maart 2022 opgemerkte punten ten aanzien van de cumulatie van de Nederlandse garnalenvisserij en de Belgische garnalenvisserij is volgens u niet voldoende. U voegt daaraan toe dat de procedure niet alleen ziet op de Westerschelde maar ook op de Oosterschelde.
Ik kan uw standpunt met betrekking tot de omvang van het geschil niet volgen. Ik wijs u op de eerder genoemde uitspraak van 30 maart 2022. Hier stelt de Afdeling onder rechtsoverweging 3.4 het volgende:
'(…)In deze procedure kunnen alleen gronden worden aangevoerd over de cumulatieve gevolgen van de Nederlandse en Belgische garnalenvisserij in de Westerschelde. Voor zover de gronden ook betrekking hebben op habitattype H1160 in de Oosterschelde kunnen die dus niet tot een vernietiging van het besluit van 12 maart 2021 leiden.'
De Afdeling heeft uw beroepsgronden met betrekking tot de Oosterschelde al beoordeeld. Dat geldt ook voor alle inhoudelijke beroepsgronden ten aanzien van de Westerschelde met uitzondering van de cumulatietoets voor de Nederlandse en Belgische garnalenvisserij. De Afdeling heeft uw beroepsgronden afgewezen met haar tussenuitspraak van 11 november 2020 en einduitspraak van 30 maart 2022. Deze procedure ziet dan ook alleen nog op de vereiste cumulatietoets betreffende de Nederlandse en Belgische garnalenvissers gezamenlijk en alleen voor wat betreft de Westerschelde.
Visuren
De Afdeling merkt in haar uitspraak van 30 maart 2022 op dat in het bestreden besluit niet gemotiveerd wordt aangegeven dat de Belgische visuren worden onderschat en dat er niet wordt ingegaan op uw stelling dat de Belgische visuren niet zijn gemaximeerd.
Ik merk over het voorgaande op dat de systematiek wat betreft de visuren voor de Belgische en Nederlandse garnalenvissers niet van elkaar verschilt. Er worden wel degelijk maxima gesteld aan de omvang van de activiteit 'garnalenvisserij' voor de betrokken Natura 2000-gebieden in de vergunningen. De zogenoemde ijkbeelden zijn daarvoor het uitgangspunt.
Voor de Nederlandse garnalenvissers geldt 2015 als ijkjaar met de daarbij behorende ijkbeelden per Natura 2000-gebied en voor de Belgische garnalenvissers geldt 2016 als ijkjaar. Dit zijn in beide gevallen de kalenderjaren voorafgaand aan de vergunningverlening en dit werden ook representatieve jaren geacht voor de omvang van de garnalenvisserij in Natura 2000-gebieden. De ijkbeelden leveren dus voor zowel de Belgische als de Nederlandse garnalenvissers een begrenzing in de vergunning op voor de omvang van de garnalenvisserij in de verschillende Natura 2000-gebieden. Omdat qua monitoring van dit verloop in visuren (per kalenderjaar) het niet mogelijk is 'real time' te monitoren, wordt bij 90%-realisatie gewaarschuwd en wordt bij een 110%-realisatie ingegrepen in de visserij (voor het betreffende specifieke Natura 2000-gebied waarop de overschrijding heeft plaatsgevonden).
De conclusie is daarmee dat vanuit de vergunningen voor zowel de Belgische als de Nederlandse garnalenvisserij een zeer specifieke grens geldt voor wat betreft het aantal visuren dat per onderscheiden Natura 2000-gebied mag worden gevist.
Wat betreft de stelling dat de Belgische uren zouden worden onderschat, is onduidelijk op grond waarvan u dit stelt. Voor de monitoring van de garnalenvisserij (zowel de Nederlandse als de Belgische) is al geruime tijd Wageningen University en Research (hierna: de WUR) ingeschakeld4. Met behulp van de data uit het Vessel Monitoring System (VMS-gegevens over de positie en snelheid van de schepen) en de logboekgegevens (visregistratie- en informatiesysteem, VIRIS) van elk van de betrokken vergunninghouders, wordt gemonitord op de realisatie van visuren. Deze monitoring wordt dus uitgevoerd door een team van specifieke deskundigen die de best beschikbare kennis en technieken hierop toepassen. Gelet hierop bestaat er bij mij geen enkele aanleiding te twijfelen aan de door de WUR gemaakte berekeningen ten aanzien van de realisatie van visuren binnen de garnalenvisserij in de Natura 2000-gebieden. Van een mogelijke onderschatting van de Belgische visuren is dan ook geen sprake. U heeft geen onderbouwing aangeleverd waaruit het tegendeel zou blijken.
In het addendum bij de vergunningaanvraag van de Belgische garnalenvissers werd inderdaad uitgegaan van 1.270 visuren voor de Nederlandse garnalenvissers in de Westerschelde. Dat was toen juist, omdat dit in de vergunning van 16 februari 2017 het voor Nederlandse garnalenvissers berekende ijkbeeld was voor de Westerschelde. De Nederlandse Vissersbond en Natuur & Ruimte hadden namens de garnalenvissers bezwaar ingediend tegen de ijkbeelden in de garnalenvergunning. In de beslissing op bezwaar van 7 mei 2020 zijn hun bezwaren gedeeltelijk gegrond verklaard en dit betekende ten aanzien van de Westerschelde dat het ijkbeeld is aangepast van 1.270 visuren naar 3.594 visuren. De Belgische garnalenvissers hebben geen bezwaar ingediend tegen de ijkbeelden en daarom is het ijkbeeld voor de Westerschelde, met 1.022 visuren, voor hen hetzelfde gebleven.
Overigens is het goed hier op te merken dat de systematiek niet is gewijzigd. Nog steeds wordt voor de bepaling van de ijkbeelden uitgegaan van de omvang van de visserijactiviteit in het ijkjaar 2015. Voor de Westerschelde bleek dat de garnalenvissers in dit jaar geen 1.270 maar 3.594 visuren hadden gevist. Dit verschil tussen het oude en het nieuwe ijkbeeld wordt voornamelijk veroorzaakt doordat in de nieuwe berekening een andere maatvoering is gehanteerd en staat los van de geldigheid van de in de Passende beoordeling uitgevoerde inhoudelijke ecologische effectanalyses. Bij de oude berekeningswijze werd er van uitgegaan dat visserij mogelijk was bij vaarsnelheden van minder dan 3 knopen per uur. Gebleken is dat garnalenvisserij mogelijk is bij hogere vaarsnelheden. In de nieuwe vaststelling van het juiste ijkbeeld (welke dus een weergave is van de feitelijke realisatie in het betreffende ijkjaar; 2015) is bij de Nederlandse garnalenvissers gerekend met vaarsnelheden tot 5.5 knopen per uur. Deze grotere range in vissnelheid leidt tot een hoger ijkbeeld zijnde dus de feitelijke (gecorrigeerde) situatie in 2015 waarop de effectanalyses in de Passende beoordeling gebaseerd waren.
Belgische garnalenvisserij
Voordat ik verder inga op de door de Afdeling opgemerkte gebreken in de cumulatietoets is het van belang in dit kader op te merken dat de Belgische garnalenvisserij in de Westerschelde geen nieuwe activiteit is. Evenals de Nederlandse garnalenvissers vissen de Belgische garnalenvissers ook al decennia lang in Nederlandse Natura 2000-gebieden, waaronder de Westerschelde.
Wel nieuw is dat vanaf 2018 voor de Belgische garnalenvisserij in 2018 een Wnb-vergunning is verleend en om die reden is het ook nodig om de cumulatieve effecten van deze activiteiten (de Belgische en Nederlandse garnalenvisserij) te beoordelen.
Volgens gegevens van het Belgische nationaal Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO)5 werd er in 2008, door Belgische garnalenvissers 2884 visuren in de Westerschelde op garnalen gevist. Dat is ruim 2,5 maal zoveel als nu is vergund. Hieruit blijkt duidelijk dat de Belgische garnalenvisserij geen nieuwe activiteit is. Dit is voor de cumulatiebeoordeling van belang omdat, evenals bij de Nederlandse garnalenvissers moet worden meegewogen dat de gevolgen van de garnalenvisserij voor Natura 2000-gebieden niet nieuw zijn en dus verdisconteerd zijn in de bestaande situatie.
Bodemberoering
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 maart 2022 opgemerkt dat ik in het bestreden besluit niet ben ingegaan op de stelling, die voortvloeit uit een onderzoek van Tulp et al (2020) – en volgens u bevestigd wordt in het onderzoek van Prins et al (2020)6 – namelijk dat bodemberoering leidt tot dominantie van de Amerikaanse zwaardschede (Ensis leei) en dat dit ten koste gaat van typische soorten.
De resultaten uit het onderzoek van Tulp et al (2020) betreffen de bevindingen van een in oppervlakte klein onderzoeksplot in de Waddenzee, het Molenrak. Ik ben van mening dat deze resultaten niet kunnen worden geëxtrapoleerd om conclusies te trekken ten aanzien van de garnalenvisserij in de Westerschelde. Dat in een deel van de Waddenzee een verband is gevonden tussen garnalenvisserij en een toename van Ensis leei, hoeft niet te betekenen dat dit ook zal gelden voor de garnalenvisserij in de Westerschelde. De Waddenzee is een volstrekt ander type gebied, met ander substraat en een geheel andere dynamiek dan in de Westerschelde aanwezig is. Het onderzoek van Tulp et al (2020) geeft zelf ook expliciet aan dat dit onderzoek niet naar andere gebieden kan worden geëxtrapoleerd.
'Therefore patterns found in the dose-effect study within the Wadden Sea cannot be extrapolated directly to the entire Wadden Sea, the coastal area and other habitats. The response we found to experimental fishing calls for a repeat of the dose-effect approach applied to moreareas differing in substrate.'
Daarnaast plaatst dit rapport kanttekeningen bij de eventuele rol van de garnalenvisserij bij de toename van Ensis Leei in de Nederlandse wateren. Zo wordt opgemerkt dat er ook andere oorzaken, naast garnalenvisserij, van de toename van Ensis Leei denkbaar zijn. Verder wordt in het rapport opgemerkt dat het mogelijk is dat in gebieden, die een lange historie van garnalenvisserij kennen, de benthische flora en fauna zich aan de omstandigheden hebben aangepast. Kortom: uit de bevindingen van het onderzoek van Tulp et al (2020) kunnen geen conclusies in relatie tot ecologische effectanalyses worden ontleend in de context van de getoetste visserij binnen het Natura 2000-gebied Westerschelde.
De aangehaalde rapportage van Prins et al (2020) is een synthese en analyse van uitgevoerde onderzoeken in het kader van de beantwoording van de vraag of compensatiemaatregelen, waaronder het instellen van een Bodembeschermingsgebied, voldoende zijn geweest om het verlies van het habitattype H1110B als gevolg van de aanleg van de Maasvlakte 2 te compenseren. Het is dus nadrukkelijk alleen een analyse en geen nieuw wetenschappelijk (praktijk)onderzoek naar de gevolgen van garnalenvisserij op het bodemleven. Bovendien betreft het ook een geheel ander gebied dan het Natura 2000-gebied Westerschelde. Dit biedt daarom – in tegensteling tot hetgeen u aanvoert – geen enkele grondslag waarom de bevindingen uit het onderzoek van Tulp et al (2020) (welke heel specifiek op een bepaalde onderzoeksthese is gericht) ook op de Westerschelde van toepassing zouden zijn.
Finten
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 maart 2022 geoordeeld dat bij de cumulatietoets van de Nederlandse met de Belgische garnalenvisserij in de beslissing op bezwaar van 12 maart 2021 niet is ingegaan op uw stelling, dat de functie van de Westerschelde als leefgebied van finten kan worden ingeperkt als juveniele finten worden bijgevangen.
In de Passende beoordeling staat ten aanzien van de fint vermeld dat de bijvangst van juveniele finten weliswaar een impact heeft op de aantallen volwassen finten die in de Natura 2000-gebieden voorkomen, maar dat dit effect niet nieuw is en al decennia lang optreedt. In de Passende beoordeling is ten aanzien van de fint aangegeven dat de bijvangst van juveniele finten weliswaar een impact heeft op de aantallen volwassen finten die in de Natura 2000-gebieden voorkomen maar dat dit effect niet nieuw is en al decennia lang optreedt. De effecten van garnalenvisserij door bijvangst zijn reeds verdisconteerd in de bestaande situatie en voortgang van deze activiteit heeft geen significant effect op de huidige kwaliteit van de Westerschelde als leef- en doortrekgebied van de fint. Verder staat in het besluit van 8 juni 2018 dat de bijvangst van juveniele finten niet van invloed is geweest op het ontstaan van nieuwe paailocaties in België. Hierover heeft de Afdeling in de uitspraak van 11 november 2020 het volgende bepaald:
' In de passende beoordeling is rekening gehouden met het feit dat niet bekend is welke impact de bijvangst van juveniele finten heeft op het aantal volwassen finten. In de Reactie op de bob wordt niet ingegaan op de stelling in de passende beoordeling dat die impact niet nieuw is, al decennia lang plaatsvindt en die is verdisconteerd in de bestaande situatie. Gelet hierop heeft Natuurmonumenten met de Reactie op de bob de bevindingen in de passende beoordeling over de fint niet weerlegd.'
Zoals ik hiervoor al heb opgemerkt is ook de Belgische garnalenvisserij geen nieuwe activiteit en maakt dit dus net als de Nederlandse garnalenvisserij onderdeel uit van de bestaande situatie in de Natura 2000-gebieden. De hiervoor aangehaalde overwegingen van de Afdeling met betrekking tot de Wnb-vergunning van de Nederlandse garnalenvissers zijn daarom onverkort van toepassing op de Belgische vissers. Zij voeren dezelfde activiteit in hetzelfde water al decennia uit. Dit betekent dat ook de bijvangst van de juveniele finten door zowel de Nederlandse en Belgische garnalenvissers al deel uit maakten van de bestaande situatie en dat als de totale inzet van de garnalenvisserij in de Natura 2000-gebieden niet toeneemt, significante effecten zijn uitgesloten.
U heeft geen inhoudelijke gronden aangevoerd die weerspreken dat het hier gaat om activiteiten die al geruime tijd plaatsvinden en verdisconteerd zijn in de bestaande situatie.
Vogels
Met betrekking tot vogels heeft u tijdens de hoorzitting aangevoerd dat in tegenstelling tot de uitspraak van 11 november 2020 de Afdeling in de uitspraak van 30 maart 2022 heeft geconcludeerd, dat onvoldoende is gemotiveerd, dat de verstoring van vogels, zoals de middelste zaagbek en fuut door garnalenvisserij niet tot significante effecten leidt.
U geeft hiermee een verkeerde uitleg van beide uitspraken. U doet voorkomen alsof beide uitspraken van de Afdeling met elkaar in strijd zijn en/of dat de uitspraak van 30 maart 2022 de uitspraak van 11 november 2020 op dit punt herziet. Dat is hier evident niet het geval. Alle inhoudelijke overwegingen van de Afdeling in de uitspraak van 11 november 2020 staan in rechte vast. Zoals ik hiervoor al eerder heb opgemerkt gaat het hier alleen nog maar over de vereiste cumulatietoets betreffende de Nederlandse en Belgische garnalenvissers gezamenlijk en alleen voor het gebied de Westerschelde.
Benadrukt moet worden dat de gezamenlijke aanwezigheid en het vissen van zowel de Nederlandse vergunninghouders als de Belgische vergunninghouders naar haar aard een identieke beïnvloeding zal hebben. Deze aanwezigheid zal op elk gegeven moment relatief fluctueren in intensiteit en verspreiding. Naar mijn mening en vanuit de scope van de gebiedsbrede bescherming van dit Natura 2000-gebied en de daarin aanwezige relevante beschermde vogelsoorten kan vastgesteld worden dat de in de Passende beoordeling vervatte analyses in relatie tot onder andere de voor dit gebied relevante vogelsoorten fuut en middelste zaagbek ook gelden voor het aandeel van de Belgische vergunninghouders. Van een versterkend (potentieel) significant effect kan vanuit die analyses geen sprake zijn. Immers, gelet op het grote verspreidingsgebied van op zee voorkomende vogelsoorten en het geringe oppervlak dat hiervan op een bepaald moment wordt verstoord door garnalenschepen is het niet te verwachten dat de
garnalenvisserij grote effecten heeft op de draagkracht van Natura 2000 gebieden (Jongbloed, 2011b), waaronder dus het Natura 2000-gebied Westerschelde. Door u wordt niet inhoudelijk nader beargumenteerd waarom de wetenschappelijke bevindingen van Jongbloed, in relatie tot het Natura 2000-gebied en de twee daartoe relevante vogelsoorten, niet juist of niet volledig zouden zijn.
Verzoek vergoeding kosten voor juridische bijstand
U vraagt om een vergoeding van de proceskosten in de bezwaarprocedure.
Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht komen de kosten die men heeft moeten maken in verband met de behandeling van de bezwaren voor vergoeding in aanmerking, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. In dit geval is hiervan geen sprake. De bezwaren worden ongegrond verklaard. Daarom wijs ik het verzoek tot vergoeding van proceskosten af.
Dwangsommen wegens termijnoverschrijding
Op 30 maart 2022 heeft de Afdeling uitspraak gedaan ten aanzien van de vergunning die is verleend aan de Nederlandse Vissersbond, Visned, CPO Wieringen U.A. en CPO Roussant en ten aanzien van de aan het Vergunningenhuis verleende vergunning. Op 1 juli 2022 heeft u mij schriftelijk in gebreke gesteld voor het overschrijden van de termijn om op het bezwaarschrift te beslissen. De termijn om op het bezwaarschrift te beslissen, was toen inderdaad overschreden.
Er bestaat recht op een dwangsom als twee weken na de schriftelijke ingebrekestelling nog geen beslissing op bezwaar is genomen. Dit betekent dat ik voor 15 juli 2022 de beslissing op bezwaar moest nemen.
De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Er geldt een maximum van 42 dagen en de maximale dwangsom bedraagt € 1.442,-. Aangezien er inmiddels meer dan 42 dagen zijn verstreken ken ik u daarom hierbij het totale bedrag van € 1.442,- toe. Dit bedrag zal binnen zes weken aan u worden overgemaakt op rekeningnummer NL54rabo0300569297.
Ik merk hierover op dat hoewel het hier gaat om twee beslissingen op bezwaar voor de beide zaken slechts eenmaal het hierboven genoemde bedrag aan dwangsommen zal worden betaald. Het gaat hier in beide zaken om hetzelfde feitencomplex en de zaken zijn in de bezwaarprocedure gezamenlijk behandeld. Gelet op deze samenhang ben ik slechts één dwangsom verschuldigd.
Vragen
Als u nog vragen hebt over deze beslissing, kunt u ons bellen op telefoonnummer 088 042 42 42 (lokaal tarief).
Hoogachtend,
Minister voor Natuur en Stikstof
namens deze:
De senior jurist Juridische Zaken Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
BIJLAGEN
Regelgeving Wet natuurbescherming
Artikel 2.7
1 Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.
2 Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
3 Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan:
a. artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid, wanneer de vergunning betrekking heeft op een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, of
b. artikel 2.8, negende lid, wanneer zij betrekking heeft op andere handelingen dan projecten als bedoeld in onderdeel a.
4 Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op projecten en andere handelingen ten aanzien waarvan bij of krachtens enige wettelijke bepaling een besluit is vereist, indien bij of krachtens die wet is bepaald dat dat besluit uitsluitend wordt vastgesteld indien is voldaan aan artikel 2.8.
Artikel 2.8
1 Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel a, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
2 In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.
3 Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
4 In afwijking van het derde lid kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het plan worden vastgesteld, onderscheidenlijk de vergunning worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
b. het plan, onderscheidenlijk het project, bedoeld in het eerste lid, is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
c. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
5 Ingeval het plan, onderscheidenlijk het project, bedoeld in het eerste lid, significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied, geldt, in afwijking van het vierde lid, onderdeel b, de voorwaarde dat het plan, onderscheidenlijk het project nodig is vanwege:
a. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
b. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.
6 Een advies van de Europese Commissie als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, wordt door Onze Minister gevraagd. Het bestuursorgaan, onderscheidenlijk gedeputeerde staten doen daartoe een verzoek aan Onze Minister.
7 Compenserende maatregelen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, maken onderdeel uit van het plan, onderscheidenlijk de verplichting om deze maatregelen te treffen maakt onderdeel uit van de vergunning voor het project, bedoeld in het eerste lid. Het bestuursorgaan dat het plan vaststelt meldt, onderscheidenlijk gedeputeerde staten melden de compenserende maatregelen aan Onze Minister, die de Europese Commissie van de maatregelen op de hoogte stelt.
8 Ingeval een compenserende maatregel voorziet in de ontwikkeling of verbetering van leefgebieden voor vogels, natuurlijke habitats of habitats voor soorten buiten een Natura 2000-gebied, draagt Onze Minister ervoor zorg dat deze leefgebieden of habitats een Natura 2000-gebied, of een onderdeel van een Natura 2000-gebied worden.
9 Voor een andere handeling als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, onderdeel b, houden gedeputeerde staten bij het verlenen van de vergunning rekening met de gevolgen die de handeling kan hebben voor een Natura 2000-gebied, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.