Geachte,
Op 16 mei 2022 heb ik van de door u gemachtigde aannemersconsortium LevveL EPC v.o.f. het schriftelijke verzoek ontvangen voor een vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming (hierna: Wnb). Het betreft de aanleg en het gebruik van twee extra spuigroepen in het spuicomplex bij Den Oever. Dit spuicomplex bevindt zich tussen de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer.
Dit verzoek betreft een aanvulling op de dd. 18 januari 2016 aan u verstrekte Nb-wetvergunning voor het project versterking Afsluitdijk met kenmerk DGAN-NB/15050604.
In uw aanvraag heeft u nog verwezen naar een eerdere aanvraag van
15 september 2021 voor hetzelfde project. Die aanvraag was echter niet voorzien van een machtiging en een passende beoordeling en is daarom niet in behandeling genomen.
Procedure
Op 25 mei 2022 heb ik de ontvangst van uw aanvraag bevestigd.
Coördinatie besluiten
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft in het coördinatiebesluit van 1 september 2013 bepaald dat op de besluitvorming voor dit project de rijkscoördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.35 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van toepassing is. Dat wil in dit geval zeggen dat de besluiten die nodig zijn voor de nieuwe Spuisluizen Afsluitdijk gezamenlijk worden voorbereid, waarbij deze procedure wordt gecoördineerd door de Minister van IenW. Daarbij doorlopen de besluiten, op grond van artikel 3.31, derde lid, in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, van de Wro, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met toepassing van de bijzondere regels in artikel 3.31, derde lid, in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, van de Wro.
Dit besluit is één van de besluiten die nodig zijn voor de versterking Afsluitdijk. Daarom is ook op dit besluit de rijkscoördinatieregeling van toepassing. De Minister van IenW heeft een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten voor de nieuwe Spuisluizen Afsluitdijk bevorderd. Onderhavig besluit is samen met het inpassingsplan en andere besluiten als volgt voorbereid:
Op 29 juni is een kennisgeving met betrekking tot het ontwerp van het besluit gepubliceerd in de Staatscourant; kennisgeving heeft ook plaatsgevonden in enkele huis-aan-huisbladen en regionale dagbladen;
Op [...] is door de Minister van IenW een ontwerp van het besluit aan Levvel gezonden;
Het ontwerp van het besluit heeft van [...] tot en met [...] ter inzage gelegen bij de gemeente [..] en bij [...]
Op grond van artikel 3.32 in samenhang met artikel 3.35, vierde lid, van de Wro worden dit besluit en de andere besluiten gelijktijdig door de Minister van IenW bekendgemaakt. Tevens doet de Minister van IenW daarvan mededeling in de Staatscourant, enkele huis-aan-huisbladen en regionale dagbladen en langs elektronische weg.
Hierop zijn XX zienswijzen ontvangen. In de als bijlage bij onderhavig besluit gevoegde Nota van Antwoord zijn deze zienswijzen weergegeven inclusief mijn reactie daarop. Daar waar het onderhavige besluit afwijkt van het ontwerpbesluit is dit expliciet (in een separate passage) in de Nota van Antwoord aangegeven.
Besluit
Ik besluit om u op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb de gevraagde vergunning te verlenen.
In dit besluit vindt u de voorschriften en de inhoudelijke overwegingen die aan deze vergunning ten grondslag liggen. De aanvraag en de bijlagen zijn onderdeel van dit besluit.
AANVRAAG
1.1. Onderwerp
U vraagt een vergunning aan voor bouw en gebruik van twee definitieve nieuwe spuigroepen (waaronder de (beton)constructie, (definitieve) damwanden, bouwkundige voorzieningen, stalen keerschuiven, werktuigbouwkundige installaties en bijbehorende bodembeschermingen.
In het spuicomplex bij Den Oever worden maatregelen genomen om de waterafvoer vanuit het IJsselmeer te vergroten. In het oorspronkelijk referentieontwerp van Rijkswaterstaat is uitgegaan van het afvoeren van water met pompen, die in de vergunningsaanvraag in 2016 zijn meegenomen en dus ook zijn vergund. In het ontwerp van het aannemersconsortium LevveL wordt uitgegaan van de minimaal vereiste capaciteit aan pompen. Daarnaast zijn twee extra spuigroepen voorzien. Met de extra spuigroepen wordt de totale spuicapaciteit vergroot, zodat er tot ver in toekomst water kan worden afgevoerd onder vrij verval. De combinatie van pompen en spuigroepen levert een duurzame en betrouwbare optie voor afvoer die relatief weinig energie kost door het principe spuien als het kan, pompen als het moet.
De voorgenomen activiteiten zijn in meer detail beschreven in de aangeleverde Passende Beoordeling (hierna: PB).
1.2. Bevoegdheid
Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en de artikelen 1.2 en 1.3, lid 1, sub a onder 2 van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteiten kunnen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het betrokken Natura 2000-gebieden, significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb.
1.4. Beoordeling van projecten
1.4.1. Project met mogelijk significante gevolgen
De activiteiten waarvoor vergunning wordt aangevraagd, betreffen een project in de zin van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb dat, omdat zij, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Waddenzee en het Natura 2000-gebied IJsselmeer.
1.4.2. Passende beoordeling
Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een PB heeft overgelegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. De met de aanvraag meegezonden PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied.
1.5 Beleid
Natura 2000-beheerplan Waddenzee
In het Natura 2000-beheerplan Waddenzee 2016-2022 is het navolgende over deze activiteit opgenomen:
Zoet water bereikt de Waddenzee via vier aanvoerroutes. De grootste aanvoer vindt plaats vanuit het IJsselmeer met 72 procent (circa 10 tot 20 miljoen m3/jaar). Daarna nemen de Eems met 15 procent en Lauwersoog en de overige provinciale zoetwaterspuien de totale aanvoer van zoet water voor hun rekening. De hoeveelheid water die aangevoerd wordt kan sterk fluctueren en is onder meer afhankelijk van de regenval. De zoetwaterstromen die in de Waddenzee uitkomen zijn van belang vanwege de daarmee samenhangende zoet-zoutgradiënten, aanvoer van nutriënten en verontreinigingen (pagina 30).
Waar overgangen naar rivierwater aanwezig zijn, moet het spuien van zoet water bij voorkeur geleidelijk zijn, ontstaan door een voortdurend proces van menging. Meer geleidelijke overgangen zijn vooral relevant voor de gebieden bij de sluizen van de grotere afvoeren in de Afsluitdijk en bij Lauwersoog (pagina 77).
Het aantal zee- en rivierprikken wordt in de eerste plaats bepaald door de intrek- en binnendijkse opgroeimogelijkheden. Toename van de populatie is afhankelijk van maatregelen die de barrières tussen het zoute water en de paaigebieden wegnemen of gemakkelijker passeerbaar maken. Van belang voor de optrek van de prikken vanuit de Waddenzee is de passeerbaarheid van de Afsluitdijk. Bij de bestaande spuisluizen in de Afsluitdijk is verbetering van vispassage gepland, met name door een visvriendelijk spuisluisbeheer (pagina 220).
BEOORDELING
2.1 Afbakening
De beoogde activiteit vindt plaats tussen het Natura 2000-gebied Waddenzee en het Natura 2000-gebied IJsselmeer.
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB in paragraaf 4.2 welke in redelijkheid denkbare typen effecten kunnen optreden. Dit zijn de categorieën:
Saliniteit en nutriënten;
Morfologische effecten;
Vismigratie tussen Waddenzee en IJsselmeer;
Peil IJsselmeer;
Overige effecten (bouwwerkzaamheden en stikstof);
Voor de aspecten vismigratie, peil IJsselmeer en overige effecten wordt vervolgens geconcludeerd dat significante effecten op voorhand zijn uitgesloten. Dat geldt ook voor een deel van de categorie saliniteit en nutriënten, namelijk: de frequentie van de zoetwaterpulsen, de regionale saliniteitseffecten en de nutriënten. Dat geldt ook voor een onderdeel van de morfologische aspecten, namelijk verbreding/verdieping geulen Waddenzee.
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB.
2.2.1 Habitattype H1110A en H1140A
Deze habitattypen komen in en nabij het plangebied voor. Het gehele plangebied bestaat uit H1110A Permanent overstroomde zandbanken (getijdengebied). Ten noordwesten op een afstand van minder dan 1 km van de spuiwerken van Den Oever bevindt zich volgens het Natura 2000-beheerplan Waddenzee habitattype H1140A Slik- en zandplaten (getijdengebied). Omdat effecten, zoals sedimentatie en vertroebeling, zich kunnen uitstrekken tot in H1140A worden mogelijke effecten op dit habitattype beschouwd.
Voor Habitattype H1110A en H1140A geldt een behoudsdoelstelling voor oppervlak en een uitbreidingsdoelstelling voor kwaliteit. Voor wat betreft de uitbreiding van de kwaliteit is met name de ontwikkeling van biogene rifstructuren een knelpunt. Verbetering van de kwaliteitselementen mossel- en oesterbanken is daarbij belangrijk. Ook de ontwikkeling van zeegras is van belang, maar zeegras komt niet in de directe omgeving van de spuiwerken voor en de omstandigheden lenen zich ook niet voor ontwikkeling ter plaatse. De effectenanalyse is dus gericht op effecten op de ontwikkeling van biogene structuren (kwaliteit) in habitattypen H1110A en H1140A en de omvang van beide habitattypen. Ik onderschrijf deze uitgangspunten die zijn opgenomen in de PB.
2.2.2 Mate van zoetwaterpuls (lokaal saliniteitseffect)
Af en toe treden er bij de beide spuicomplexen sterke overgangen op van (zeer) lage spuidebieten naar (zeer) hoge spuidebieten. Bij een dergelijke sterke overgang zorgt de plotselinge aanvoer van veel zoetwater voor een reductie van de saliniteit en is sprake van een zoetwaterpuls. De spuicapaciteit op zichzelf verandert niets aan de frequentie in het optreden van plotselinge overgangen van (zeer) lage spuidebieten naar (zeer) hoge spuidebieten, omdat het optreden hiervan wordt bepaald door het IJsselmeerpeil en de aanvoer van zoetwater naar het IJsselmeer. Door het benutten van de volledige spuicapaciteit, dus inclusief de nieuwe spuigroepen, kan een afvoerpuls sneller naar de Waddenzee worden afgevoerd dan in de huidige situatie. In de Waddenzee zal dat lokaal, direct nabij de spuisluizen leiden tot een iets grotere afname van de saliniteit. Maar die iets grotere afname is op korte afstand en binnen enkele getijperiodes al verdwenen, omdat het zoet- en zoutwater door de getijstroming wordt verplaatst en gemengd. Voor de gebieden iets verder van de spuisluizen is niet de grotere piek in een korter tijdsbestek maatgevend, maar telt het totale afgevoerde debiet tijdens de afvoerpuls en die verandert niet. Het totale afgevoerde debiet in de afvoerpuls wordt namelijk bepaald door de benodigde waterafvoer van het IJsselmeer naar de Waddenzee om het vereiste peil op het IJsselmeer te bereiken. Of de afvoerpuls wordt afgevoerd door pompen of spuien is daarvoor niet van belang.
Ik onderschrijf de conclusie in de PB dat daarmee geen sprake is van significante gevolgen van een snellere afvoer tijdens een zoetwaterpuls.
2.2.3 Vertroebeling door het vrijkomen van sediment ontgrondingskuilen
Bij de aanleg worden de ontgrondingskuilen gebaggerd en van bodembescherming voorzien. De bagger wordt vervolgens gestort in de bestaande ontgrondingskuilen van de bestaande spuigroepen. Deze bagger komt vervolgens vrij bij het gebruik van de bestaande spuigroepen.
Vertroebeling door slib kan effecten hebben op bodemleven, met name van mosselen. In de PB is een worst-case scenario berekend waarbij beide ontgrondingskuilen in een kalenderjaar worden aangelegd, gevolgd door een periode met grote waterafvoer. Dan neemt de slibconcentratie alleen direct achter de spuiwerken toe met meer dan 50 mg/l. Op ruim een kilometer is dit al minder dan 20 mg/l. Er liggen op enkele honderden meters afstand mosselbanken, maar wel allemaal in een gebied waar de maximale toename van de slibgehaltes lager ligt dan 20 mg/l. Deze gehaltes dalen al snel naar waarden beneden 15 tot 10 mg/l. Mosselen zijn bestand tegen een dergelijke beperkte toename van slib.
Ik onderschrijf de conclusie in de PB dat daarmee geen sprake is van significante gevolgen van vertroebeling ten gevolge van het project.
2.2.4 Sedimentatie door het vrijkomen van sediment ontgrondingskuilen.
Bij het bepalen van de ecologische effecten van sedimentatie zijn twee factoren van belang: de sedimentatiesnelheid en de totale dikte van de sedimentlaag.
De sedimentatiesnelheden en de maximale dikte van de sedimentlaag zijn berekend. De modelberekeningen zijn uitgevoerd voor de sedimentatie van slib en voor de sedimentatie van zand.Bodemdieren, waaronder schelpdieren, kunnen een bepaalde snelheid van sedimentatie verdragen door zich steeds omhoog te werken of sediment uit te scheiden. Uit de modelresultaten blijkt dat de sedimentatiesnelheid als gevolg van het vrijkomende slib vrijwel nergens meer dan 0,5 mm/dag is en bedraagt de maximale laagdikte die zich afzet op meer dan 1 kilometer afstand al minder dan 1 cm. Jonge mosselen zijn goed in staat om sedimentatiesnelheden van 0,5 mm/dag te verdragen, terwijl oudere mosselen zich uit een laag van 2 cm slib omhoog kunnen werken. Volgens de PB treden vergelijkbare effecten ook regelmatig op onder natuurlijke omstandigheden, zoals na een storm.
Uit de modelberekeningen blijkt dat het zand dat vrij komt aanwezig blijft in de geulen nabij de sluizen. Het zand wordt niet afgezet op de wadplaten. De laagdikte door de sedimentatie van het zand is weliswaar beduidend groter dan die van het slib, maar deze omvang heeft dezelfde orde van grootte als de sedimentatie en erosie die per dag van nature optreedt in dit type geulen. Ik onderschrijf de conclusie van de PB dat significant negatieve ecologische effecten op bodemdieren door sedimentatie worden uitgesloten.
2.2.5 Ademen van de ontgrondingskuilen
Dit speelt in de gebruiksfase als de nieuwe ontgrondingskuilen klaar zijn en de spuigroepen in gebruik worden genomen. Tijdens perioden waarin weinig wordt gespuid, bouwt in de ontgrondingskuilen een laag slib op, die tijdens een periode met hoge afvoer uit de ontgrondingskuilen wordt geblazen.
Hoewel het ademen tot een toename van vertroebeling van het water zal leiden, zal dit vooral optreden in periodes waarin het zeewater al troebel is en buiten het groeiseizoen van algen en bodemdieren. Deze lagere concentraties zullen namelijk over het algemeen optreden in de voorjaars- en zomermaanden, wanneer gemiddeld sprake is van lagere afvoeren. Dit kan positieve effecten hebben op de primaire productie (algengroei), omdat enerzijds meer licht in het helderder zeewater doordringt en anderzijds omdat die heldere situatie vooral ook optreedt in het groeiseizoen van algen (lente en zomer).Daarnaast zullen er ook periodes zijn waarop de extra ontgrondingskuilen juist tot helderder water in de omgeving leiden en positieve effecten op het bodemleven en de algengroei hebben, aldus de PB. Ik onderschrijf de conclusie van de PB dat significant negatieve gevolgen voor het behalen van instandhoudingsdoelstellingen van beschermde natuurwaarden door het ademen van de ontgrondingskuilen worden uitgesloten.
2.2.6. Erosie IJsselmeer
De erosie in het IJsselmeer vindt plaats in de periode tot enkele jaren nadat de extra spuicapaciteit beschikbaar is gekomen en wordt ingezet. Dit proces gaat door totdat de bodemligging in evenwicht is met de stroomsnelheden die optreden door het spuien. Bij de bestaande spuigroepen heeft dit proces al lang geleden, in de jaren na de aanleg van de Afsluitdijk plaatsgevonden.
Door erosie van zandige afzettingen in het IJsselmeer direct na ingebruikname van de nieuwe spuigroepen komt sediment vrij in de Waddenzee. Het gaat hier voornamelijk om zand. Het erosiezand wordt echter voornamelijk via de geulen in de Waddenzee afgevoerd en komt niet op plaatsen waar een rijk bodemleven aanwezig is. In het gebied in het IJsselmeer waar het zand weg erodeert, liggen geen beschermde habitattypen. Ik onderschrijf de conclusie van de PB dat significant negatieve gevolgen door erosie worden uitgesloten.
2.2.7 Conclusie
Ik onderschrijf de conclusie in de PB dat significant negatieve gevolgen voor de kwaliteit en de omvang van habitattypen H1110A en H1140A worden uitgesloten.
2.3 Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Significant negatieve gevolgen voor het behalen van instandhoudingsdoestellingen door activiteiten tijdens aanleg en gebruik van de nieuwe spuigroepen worden uitgesloten. Er treden wel enkele kleine negatieve niet significante effecten op. Het gaat dan om invloed van sedimentatie en vertroebeling. Echter vinden er geen andere activiteiten plaats die ter plekke van de sedimentatie en vertroebeling voor extra sedimentatie en vertroebeling zorgen. Er is dus geen sprake van cumulatieve negatieve effecten die uiteindelijk leiden tot significant negatieve effecten.
2.4 Monitoring en rapportage
De mitigerende maatregelen zoals opgenomen in de Passende beoordeling Afsluitdijk 2015 en de voorschriften zoals opgenomen in de vergunning voor de Afsluitdijk (DGAN-NB/15050604) en de aanpassing van de vergunning (DGAN-NB/17006050; gewijzigd voorschrift 15) blijven van toepassing. Zo moet jaarlijks een ecologisch werkplan worden ingediend.
2.5 Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB en hieronder aan de vergunning verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
Ik maak u erop attent dat u voor het kunnen benutten van de onderhavige vergunning ook moet kunnen beschikken over een omgevingsvergunning. De onderhavige vergunning betreft louter een toestemming op grond van de Wnb en de daadwerkelijke inzetbaarheid ervan kan beperkt worden door toekomstige ontwikkelingen en beperkingen vanuit andere kaders.
VOORSCHRIFTEN
Ter bescherming van de in de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer aanwezige beschermde natuurwaarden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen.
Algemeen
Deze vergunning staat op naam van Rijkswaterstaat (hierna: vergunninghouder) of diens rechtsopvolger.
Deze vergunning wordt uitsluitend gebruikt door (medewerkers van) de vergunninghouder of door (rechts)personen die aantoonbaar in opdracht van de vergunninghouder handelen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.
De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen beschikken op de plaats waar de vergunde activiteit wordt uitgevoerd over een (digitaal) exemplaar van deze beschikking, inclusief alle daarbij behorende bijlagen.
De vergunde activiteit wordt uitgevoerd zoals de aangegeven in de aanvraag en bijbehorende passende beoordeling en volgens de voorschriften en beperkingen die aan deze vergunning zijn verbonden. Bij eventuele strijdigheid van de aanvraag en de voorschriften en beperkingen van deze vergunning hebben de laatste voorrang.
Het voornemen tot het uitvoeren van een activiteit in afwijking van de aanvraag wordt schriftelijk gemeld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter attentie van het Cluster Natuurvergunningen (hierna: het bevoegd gezag). Uitvoering ervan kan uitsluitend plaatsvinden na verkregen schriftelijke instemming van of namens het bevoegd gezag.
Wanneer zich een incident voordoet, meldt de vergunninghouder dit met alle relevante gegevens onmiddellijk aan het bevoegd gezag. Een incident is in dit geval een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht, bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelrichtlijnsoort bedreigen.
Wanneer zich een incident voordoet, is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.
De vergunninghouder volgt de aanwijzingen op die het bevoegd gezag geeft.
Alle correspondentie met betrekking tot deze vergunning kan per reguliere post of per e-mail (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) worden gedaan.
Nadere inhoudelijke voorschriften
De mitigerende maatregelen zoals opgenomen in de Passende beoordeling Afsluitdijk 2015 en de voorschriften zoals opgenomen in de vergunning voor de Afsluitdijk (DGAN-NB/15050604) en de aanpassing van de vergunning (DGAN-NB/17006050; gewijzigd voorschrift 15) blijven van toepassing, voorzover deze naar hun aard mede betrekking hebben op de aanleg van de nieuwe spuisluizen.
Looptijd en geldigheid
De vergunning is voor wat betreft de aanleg van de nieuwe spuisluizen geldig vanaf het moment van afgifte tot en met 2026.
TER INFORMATIE
Op grond van afdeling 4.1.1. van de Awb kan een verzoek tot wijziging van de vergunning worden ingediend.
Op grond van artikel 5.4, lid 1 en lid 2, van de Wnb kan de verleende vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.
Als de vergunninghouder handelt in strijd met de vergunning, kan op grond van artikel 7.2, lid 2, van de Wnb een last onder bestuursdwang worden opgelegd.
Conform artikel 5:32, lid 1, Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Hoogachtend,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:
MT-lid Directoraat-Generaal Natuur, Visserij en Landelijk Gebied
BEROEP
XXXX
PUBLICATIE BESLUIT
XXXX
Bijlagen:
1. PB voorzien van bijlagen I. t/m VII.
2. Nota van Antwoord [indien VAN TOEPASSING]