Onderwerp: Bezoek-historie

Beslissing op bezwaarschrift van het traject Leenderheide-Budel

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Geachte,

Op 31 maart 2020 heb ik uw bezwaarschrift ontvangen tegen het besluit van 24 februari 2020. Dit besluit is genomen op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb).

Dit besluit heb ik opnieuw beoordeeld. In deze brief vindt u mijn beslissing op uw bezwaar en waarom deze beslissing is genomen. In de bijlage vindt u de artikelen waarop de beslissing gebaseerd is.

Beslissing

Ik verklaar uw bezwaar ongegrond. Dit betekent dat ik het besluit van 24 februari 2020 handhaaf. Daarnaast trek ik het besluit van 8 mei 20201 in.

Het proces tot nu toe

Bij brief van 5 september 2019 heeft u verzocht om handhavend op te treden nu zonder vergunning, als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb dan wel zonder een passende beoordeling, als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van de Wnb, activiteiten worden verricht. In dit geval ziet die activiteit op het nemen en uitvoeren van een verkeersbesluit tot aanpassing van de maximumsnelheid op delen van autosnelwegen in beheer van het Rijk2 (hierna: het Verkeersbesluit). Bij brief van 29 november 2019 heeft Rijkswaterstaat (hierna: RWS) een zienswijze gegeven3. Bij brief van 22 november 2019 heb ik gevraagd of de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 13 november 20194 aanleiding gaf tot wijziging of intrekking van uw verzoek. Bij brief van 16 september [lees: december] 2019 heeft u aangegeven uw verzoek te handhaven. Bij besluit van 24 februari 2020 heb ik uw verzoek afgewezen. Bij brief van 31 maart 2020 heeft u bezwaar gemaakt en verzocht om een termijn voor aanvulling van de gronden. Bij brief van 24 april 2020 heeft u uw bezwaarschrift aangevuld. Bij e-mail van 25 mei 2020 is bevestigd dat op het nieuwe verzoek, dat in het bezwaarschrift besloten lag, een afzonderlijk primair besluit zal worden genomen. Voorts is voorgesteld om via schriftelijke rondes standpunten uit te wisselen. Bij brief van 15 juni 20205 heeft RWS een reactie op de gronden van bezwaar gegeven. Hierop heeft u bij brief van 7 juli 2020 gereageerd en tot slot heeft RWS nog een laatste schriftelijke reactie gegeven bij brief van 15 juli 2020.

Intrekking besluit 8 mei 2020

Bij besluit van 8 mei 2020 had ik uw bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard, omdat de gronden van bezwaar niet waren aangevuld. Bij e-mail van 11 mei 2020 heb ik u hierover geïnformeerd en aangegeven het bezwaarschrift alsnog in behandeling te nemen.

Horen

Bij e-mail van 11 mei 2020 heeft u aangegeven geen behoefte te hebben aan een hoorzitting om uw standpunt toe te lichten. Hierdoor heb ik op grond van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb afgezien van het horen.

Informele gesprekken

Op 23 juli 2020 heeft een informeel gesprek plaatsgevonden, teneinde te onderzoeken of de procedure op informele wijze kon worden afgerond. Hierin is onder meer aangegeven dat het een principiële zaak betreft en is – gelet op de sterk uiteenlopende standpunten van u en RWS - de verwachting uitgesproken dat het niet mogelijk zal zijn er onderling uit te komen. Het verslag van dit gesprek heb ik met uw instemming naar RWS doorgestuurd.

Op 20 augustus 2020 heeft eveneens een informeel gesprek met RWS plaatsgevonden. Ook RWS gaf onder meer aan geen mogelijkheden te zien om de procedure op informele wijze af te ronden. Het verslag van dit gesprek is per

e-mail van 21 augustus 2020 aan u gestuurd.

Uw bezwaar

U geeft aan het niet eens te zijn met het besluit van 24 februari 2020. Samengevat voert u het volgende aan.

In uw aanvulling van het bezwaarschrift en tijdens het gesprek van 23 juli 2020 heeft u aangegeven dat uw bezwaar zich nog beperkt tot het traject Leenderheide – Budel in beide richtingen, voor zover het de verhoging van 120 km/u naar 130/km/u in de avond en nacht (hierna: de verhoging) betreft.

U betoogt dat voor de verhoging een vergunning is vereist dan wel dat uit een passende beoordeling blijkt dat zekerheid is verkregen dat het plan dan wel project de natuurlijke kenmerken van de relevante Natura 2000-gebieden niet aantast. De natuurtoetsen van Sweco zijn (deels) gebaseerd op de passende beoordeling die aan het Programma Aanpak Stikstof ten grondslag is gelegd. In het PAS was de snelheidsverhoging als autonome ontwikkeling opgenomen, waardoor voor verkeersbesluiten geen ontwikkelingsruimte en vergunningen waren vereist. Nu het PAS onverbindend is verklaard6, ontbreekt de zekerheid dat de natuurlijke kenmerken van de betrokken gebieden niet worden aangetast. Voor eerder genomen verkeersbesluiten, waarvoor geen vergunning op grond van de Wnb is verleend en waarvoor nu, na de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), geldt dat er geen passende beoordeling is uitgevoerd, moet volgens u alsnog aan de hand van een passende beoordeling worden beoordeeld of sprake is van een vergunningplicht als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. In het primaire besluit heb ik dit volgens u niet beoordeeld.

Daarnaast stelt u dat ik uw verzoek verkeerd heb geïnterpreteerd, waardoor het besluit in strijd is genomen met de artikelen 3:2, 3:4 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Voorts geeft u aan dat ik (impliciet) veronderstel dat de snelheidsverhoging in de nacht tot minder emissie leidt en daardoor minder schade voor de beschermde natuurgebieden tot gevolg heeft, terwijl dat niet cijfermatig wordt onderbouwd. U wijst in dat verband op voormeld rapport van TNO van 4 april 2016. Ten slotte stelt u dat het niet uitmaakt of ik het verkeersbesluit al dan niet tot plan bestempel, nu in alle gevallen conform artikel 2.8, derde lid, van de Wnb is vereist dat een passende beoordeling moet worden uitgevoerd.

Ten slotte is ten onrechte geen bezwaarclausule vermeld, wat in strijd is met artikel 3:45 van de Awb.

Reactie RWS 15 juni 2020

De natuurtoetsen van Sweco zijn uitgevoerd uit het oogpunt van zorgvuldige besluitvorming van de verkeersbesluiten. Hierin zijn de beoogde snelheidsverhogingen getoetst aan de relevante instandhoudingsdoelstellingen, en of deze verhoging een (significant) verslechterend effect op habitattypen of (leefgebieden van) soorten heeft. Voorts wordt aangegeven dat stikstofdepositie van het wegverkeer bij een maximumsnelheid van 130 km/u als autonome ontwikkeling in het PAS is betrokken. RWS meent dat door het wegvallen van het PAS niet ineens alsnog een vergunningplicht geldt, zoals dat bij meldingen en activiteiten onder de drempelwaarden het geval is, nu de autonome ontwikkelingen niet expliciet door de Afdeling worden genoemd. Ten slotte wijst RWS op de omstandigheid dat u destijds een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerp van het verkeersbesluit van 15 december 2016, waartegen nadien geen beroep meer is ingesteld.

Reactie Milieudefensie 7 juli 2020

U bent van mening dat ik alsnog dien te beoordelen of de minister van Infrastructuur en Waterstaat een passende beoordeling dient over te leggen. De omstandigheid dat de snelheidsverhoging in het PAS als beleidsvoornemen is meegenomen als autonome ontwikkeling, betekent niet dat dit al passend is beoordeeld; het beleidsvoornemen was nog niet uitgevoerd. U heeft destijds om voor u moverende redenen geen beroep ingesteld tegen het verkeersbesluit van 2016. De omstandigheid dat een besluit onherroepelijk is geworden, maakt volgens u niet dat het geheel onaantastbaar is. U wijst in dat verband op artikel 5.4 van de Wnb.

Reactie RWS 15 juli 2020

RWS geeft aan dat de uitspraak van de Afdeling geen aanleiding geeft om opnieuw een beoordeling uit te voeren. Evenmin is relevant de omstandigheid dat bij het vaststellen van het PAS het beleidsvoornemen niet (volledig) was uitgevoerd, nu dit wel als zodanig als uitgangspunt was meegenomen in de beoordeling en berekeningen.

Toelichting op deze beslissing

Uw bezwaren heb ik zorgvuldig beoordeeld en het besluit opnieuw getoetst aan het wettelijk kader. De conclusie is dat uw bezwaren ongegrond zijn. Hierna kunt u lezen waarom.

Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990)

In artikel 21, aanhef en onder a, van het RVV staat, voor zover van belang, dat buiten de bebouwde kom voor motorvoertuigen de maximumsnelheid op de autosnelwegen 130 km/u bedraagt.

Verkeersbesluit van 16 december 20167

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 moet een verkeersbesluit worden genomen voor het plaatsen of verwijderen van verkeerstekens8, voor zover daarvoor een verbod of gebod wordt ingesteld of gewijzigd. Hierdoor wordt onder meer de maximumsnelheid op de A2 tussen Leenderheide en Budel (in twee richtingen) aangepast. Dit besluit staat in rechte vast.

Niet vergunningplichtig

U geeft aan dat had moeten worden onderzocht of voor de verhoging van maximumsnelheid destijds alsnog een vergunning nodig is.

Ik volg u niet in uw standpunt en ben van mening dat geen sprake is van een vergunningplicht.

Een vergunning is ingevolge artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb vereist voor het realiseren van een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Daarvan is in dit geval geen sprake.

In artikel 21, aanhef en onder a, van het RVV 1990 staat onder meer dat voor motorvoertuigen op autosnelwegen een maximumsnelheid van 130 km per uur geldt. Het betreft een algemene norm, waaraan alle weggebruikers zich dienen te houden. Door het Verkeersbesluit wordt uitvoering gegeven aan de norm in het RVV 1990, door de maximum snelheid op onderhavig traject in de avond en nacht in overeenstemming met die algemene norm te brengen. Het Verkeersbesluit heeft daardoor uitsluitend een normerend karakter en is derhalve een autonoom gevolg van de wijziging van het RVV 1990, dat per 1 september 2012, in werking trad.

Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een tracébesluit, waarbij toestemming wordt verleend voor een bepaalde activiteit, namelijk een project dat wordt uitgevoerd. Een tracébesluit maakt het mogelijk dat er op een traject kan worden gereden, maar het maakt niet inzichtelijk hoe hard er mag worden gereden, die normen zijn immers vastgelegd in het RVV 1990.

Verkeersbesluit staat in rechte vast

Overigens wordt opgemerkt dat uit het besluit van 15 december 2016 blijkt dat alle relevante milieuaspecten bij de belangafweging zijn betrokken en dat onder meer op basis van de latere natuurrapporten van Sweco is geconcludeerd dat aanpassing van de maximumsnelheid mogelijk was. Hierin staat expliciet dat op grond van de uitgevoerde effectbeoordeling kan worden geconcludeerd dat (significante) effecten als gevolg van de snelheidsverhoging van een permanent snelheidsregime van 120 km/u naar een permanent snelheidsregime van 130 km/u op het traject A2 Leenderheide -Budel op de habitattypen, habitatsoorten en vogelsoorten waarvoor het Natura 2000-gebieden Leender-bos, Groote Heide & de Plateaux alsmede Weerter- en Budelerbergen & Ringselven zijn aangewezen, zijn uit te sluiten. Vaste jurisprudentie van de Afdeling is dat van de juistheid van een deskundig advies, in dit geval het natuuronderzoek, mag worden uitgegaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Die twijfel was er op dat moment niet. Nu de verhoging van de maximale snelheid als beleidsuitgangspunt (autonome ontwikkeling) was meegenomen, bestond ten tijde van de besluitvorming van het Verkeersbesluit geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Gezien het vorenstaande wordt opgemerkt dat het Verkeersbesluit is genomen overeenkomstig de destijds geldende wet- en regelgeving.

Daarbij hecht ik waarde aan de omstandigheid dat u destijds wel een zienswijze heeft ingediend naar aanleiding van het ontwerp-besluit, maar - nadat het besluit definitief is geworden- geen beroep heeft ingesteld. U was het dus op dat moment voldoende eens met het Verkeersbesluit om hiertegen niet in rechte op te komen.

Subsidiair standpunt

Zoals hiervoor is overwogen ben ik van oordeel dat geen sprake is van een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Zelfs als wel moet worden aangenomen dat het Verkeersbesluit moet worden aangemerkt als een project, ben ik van mening dat handhaving in dit geval onevenredig is. Hieronder licht ik dat toe.

Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat bij de beoordeling van de gevolgen van een project voor een Natura 2000-gebied rekening mag worden gehouden met bestaande toestemmingen op de relevante referentiedatum. Uit hetgeen hiervoor onder 'Verkeersbesluit' is overwogen blijkt dat de Natura 2000-gebieden Leenderbos, Groote Heide & de Plateaux alsmede Weerter- en Budelerbergen & Ringselven als relevante gebieden moeten beschouwd. Beide gebieden zijn aangewezen op 24 maart 2000. Derhalve dient 24 maart 2000 als referentiedatum te worden aangehouden.

Reeds rond 1970 is de bestaande autosnelweg op het traject A2 Leenderheide en Budel aanpast tot een 2x2-strooks autosnelweg. Gelet hierop was op 24 maart 2000 de A2 als zodanig aanwezig en was sprake van een publiekrechtelijke toestemming. Nadien is de situatie nog gewijzigd door het Verkeersbesluit en later door de algehele verlaging overdag naar 100 km per uur. Gezien het vorenstaande mag worden verondersteld dat op 24 maart 2000 aanzienlijke rechten bestonden, omdat mag worden uitgegaan van een referentiesituatie, die is gebaseerd op de (maximale) mogelijkheden in situatie zonder de beoogde wijziging; in dit geval de aanpassing van de maximum snelheid van 120 km naar 130 km per uur. Dit betekent dat de referentiesituatie wordt bepaald door hetgeen mogelijk was bij volledige benutting van het traject met 2x2 rijstroken met een maximumsnelheid van 120 km/u.

Als gevolg van de algehele verlaging van de maximum snelheid overdag, zal de stikstofdepositie niet deze referentiesituatie overstijgen. Het is immers een feit dat overdag meer wordt gereden dan in de nacht. Dit blijkt onder meer uit de informatie op de websites van de ANWB (spits en file-informatie) en CBS9 (verkeersintensiteit drukste locaties). Met name vanwege het woon- en werkverkeer is het in de ochtend- en avondspits het drukste op de autosnelwegen. Juist in deze periode, van 6.00 uur in de ochtend tot 19.00 uur in de avond, is de snelheid verlaagd. Dit betekent dat het gedurende het drukste deel van de dag alsmede voor meer dan een halve etmaal sprake is van een feitelijke afname van stikstofdepositie, die meteen wordt gerealiseerd.

In de door u aangehaalde notitie van TNO10 van 4 april 2016 staat in Tabel 2 een overzicht van de NOx en CO2 emissiefactoren. Hierin staat aangegeven welke emissie het rijden van een bepaalde snelheid met een bepaald voertuig tot gevolg heeft. Bijvoorbeeld een dieselpersonenauto die op de snelweg 100 km per uur rijdt (doorstromend verkeer) veroorzaakt 294 mg/km stikstof (emissie). Bij een snelheid van 130 km per uur zou die emissie toenemen tot 434 mg/km stikstof (emissie). Dit betekent overdag per dieselpersonenauto een verlaging van 140 mg/km stikstof(emissie). Voor zware bestelauto's resulteert dat in een daling per voertuig van 330 mg/km stikstof (emissie) en voor lichtwegverkeer een afname in emissie van 133 mg/km stikstof.

Ik betwist dan ook niet dat het verschil van 120 km naar 130 km per uur, niet tot meer stikstofdepositie leidt. Deze enkele constatering, dat het rijden van 130 km per uur meer stikstofdepositie tot gevolg heeft dan bij 120 km per uur, maakt niet dat daardoor op dit moment meer schade aan de natuur optreedt. Wel ben ik van mening dat door overdag de snelheid met 30 km per uur te verlagen, een grotere feitelijke daling wordt gerealiseerd, ten opzichte van de toename van stikstofdepositie als gevolg van de verhoging destijds met 10 km per uur in de nacht. Immers, uit de tabel volgt dat een verlaging van 130 km naar 120 km per uur leidt tot een daling van de emissie voor respectievelijk dieselauto's, zware bestelauto's en lichtwegverkeer met 57, 103 en 49 mg/km stikstof (emissie). Alle omstandigheden in ogenschouw nemend, leidt dit tot de conclusie dat de emissies overdag aanzienlijk zijn gedaald, ten opzicht van een kleine stijging als gevolg van de snelheidsverhoging in de avond en nacht. Hieruit kan eveneens worden geconcludeerd dat de verlaging overdag, nu het merendeel van de verkeersbeweging in die periode plaatsvindt, heeft geleid tot een betere situatie voor de natuur ten opzichte van de oude maximum snelheden die golden, voordat het Verkeersbesluit van 15 december 2016 in werking trad. De stikstofdepositie in de huidige situatie past dan ook binnen de referentiesituatie en heeft niet meer stikstofdepositie tot gevolg dan in de oude situatie.

De emissies (en daarmee de stikstofdepositie op Natura 2000) in de huidige situatie blijven daarmee binnen de referentiesituatie. Ook wanneer wel sprake zou zijn van een project, hetgeen ik bestrijd, dan zou dat project dus niet leiden tot significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden. Op dit moment ligt de rechtsvraag bij de Afdeling11 voor of er in een dergelijke situatie nog wel een vergunningplicht geldt. De verwachting bestaat dat de Afdeling in het najaar hierover uitspraak doet. Tot deze principiële vraag is beantwoord, neem ik vooralsnog een vergunningplicht aan voor projecten die niet ongewijzigd worden voortgezet. Dat betekent echter niet dat ik in dit geval handhavend zou moeten optreden. Feit blijft dat de emissies binnen de referentiesituatie blijft. In dat licht acht ik het disproportioneel om handhavend op te treden.

Artikel 3:45 van de Awb

Voor zover het bestreden besluit in strijd met artikel 3:45, eerste lid, van de Awb is genomen, leidt dit niet tot een ander besluit. U merkt dit terecht op, maar gelet op de omstandigheid dat u tijdig bezwaar heeft gemaakt, bent u hierdoor niet in uw belangen geschaad.

Vragen

Als u nog vragen hebt over deze beslissing, kunt u ons bellen op telefoonnummer 088 042 42 42 (lokaal tarief).

Met vriendelijke groet,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

namens deze:

De senior jurist Juridische Zaken Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Beroepsmogelijkheid

Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u binnen zes weken na verzending van deze brief een beroepschrift indienen. Stuur het beroepschrift naar Afdeling publiekrecht, Team bestuursrecht algemeen: Postbus 75850, 1070 AW Amsterdam. Voor de behandeling van het beroep brengt de rechtbank aan u een bedrag in rekening.

In sommige situaties kunt u digitaal beroep instellen bij rechtbank Amsterdam via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Kijk op de genoemde site voor precieze voorwaarden.Bijlage: Regelgeving

Artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming

1 Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8, met uitzondering van het negende lid.

2 Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

3 Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.

4 Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op projecten ten aanzien waarvan bij of krachtens enige wettelijke bepaling een besluit is vereist, indien bij of krachtens die wet is bepaald dat dat besluit uitsluitend wordt vastgesteld indien is voldaan aan artikel 2.8.

Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

1 Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.

2 In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.

3 Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.

4 In afwijking van het derde lid kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het plan worden vastgesteld, onderscheidenlijk de vergunning worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:

a. er zijn geen alternatieve oplossingen;

b. het plan, onderscheidenlijk het project, bedoeld in het eerste lid, is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

c. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

5 Ingeval het plan, onderscheidenlijk het project, bedoeld in het eerste lid, significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied, geldt, in afwijking van het vierde lid, onderdeel b, de voorwaarde dat het plan, onderscheidenlijk het project nodig is vanwege:

a. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of

b. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

6 Een advies van de Europese Commissie als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, wordt door Onze Minister gevraagd. Het bestuursorgaan, onderscheidenlijk gedeputeerde staten doen daartoe een verzoek aan Onze Minister.

7 Compenserende maatregelen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, maken onderdeel uit van het plan, onderscheidenlijk de verplichting om deze maatregelen te treffen maakt onderdeel uit van de vergunning voor het project, bedoeld in het eerste lid. Het bestuursorgaan dat het plan vaststelt meldt, onderscheidenlijk gedeputeerde staten melden de compenserende maatregelen aan Onze Minister, die de Europese Commissie van de maatregelen op de hoogte stelt.

8 Ingeval een compenserende maatregel voorziet in de ontwikkeling of verbetering van leefgebieden voor vogels, natuurlijke habitats of habitats voor soorten buiten een Natura 2000-gebied, draagt Onze Minister ervoor zorg dat deze leefgebieden of habitats een Natura 2000-gebied, of een onderdeel van een Natura 2000-gebied worden.

Artikel 2.9 van de Wet natuurbescherming

1 Het verbod, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, is niet van toepassing op projecten die zijn beschreven in en worden gerealiseerd overeenkomstig een beheerplan als bedoeld in artikel 2.3 of een programma als bedoeld in artikel 1.13, eerste, zevende, of achtste lid, of een plan of programma als bedoeld in artikel 2.3, vijfde lid, indien:

a. ten aanzien van het plan of het programma, althans het desbetreffende onderdeel, een passende beoordeling van projecten is uitgevoerd waaruit de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten, en

b. het bestuursorgaan dat het plan of het programma heeft vastgesteld tevens bevoegd is voor de verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, voor een dergelijk project, of, als dat niet het geval is, het laatstbedoelde bestuursorgaan heeft ingestemd met het onderdeel van het plan of programma dat betrekking heeft op het project.

2 Het verbod, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, is niet van toepassing op projecten, behorende tot door provinciale staten bij verordening of, indien dat in het algemeen belang geboden is, bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van projecten, indien ten aanzien van het project is voldaan aan bij of krachtens die verordening of bij ministeriële regeling gestelde regels. Deze regels kunnen in elk geval betrekking hebben op:

a. een drempelwaarde die door het project niet mag worden overschreden;

b. de wijze waarop een project wordt gerealiseerd;

c. de ligging van de locatie waar een project wordt gerealiseerd ten opzichte van een Natura 2000-gebied, een natuurlijke habitat of een habitat van een soort in dat gebied;

d. de te verrichten onderzoeken naar de gevolgen van de realisatie van een projecthandeling voor de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied;

e. de voorafgaand aan of tijdens de realisatie van een project te treffen maatregelen om te voorkomen dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied worden aangetast; en

f. de melding van het voornemen een project te realiseren aan een bij of krachtens de verordening of ministeriële regeling aangewezen bestuursorgaan, de termijn waarbinnen en de wijze waarop de melding wordt gedaan, en de daarbij te overleggen gegevens.

3 Op grond van het tweede lid kunnen uitsluitend categorieën van projecten als bedoeld in artikel 2.7, derde lid, worden aangewezen:

a. ten aanzien waarvan op voorhand op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat zij afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significant negatieve gevolgen voor de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied kunnen hebben;

b. ten aanzien waarvan een passende beoordeling is gemaakt waaruit zekerheid is verkregen dat de projecten de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied niet zullen aantasten; of

c. waarvoor de afwijking van artikel 2.7, tweede lid, met inachtneming van artikel 2.8, vijfde lid, kan worden gerechtvaardigd op grond van dwingende redenen van groot openbaar belang, het ontbreken van alternatieve oplossingen en het treffen van compenserende maatregelen die waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop wordt vastgesteld of plannen, projecten of andere handelingen dan projecten als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, gevolgen als bedoeld in artikel 2.7, eerste of tweede lid, kunnen hebben. Deze regels kunnen onder meer betrekking hebben op rekenmodellen, onderzoeksmethoden of meetmethoden waarmee gevolgen kunnen worden bepaald.

5 Een ministeriële regeling als bedoeld in het tweede lid wordt niet eerder vastgesteld dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

2 De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Artikel 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht

1. Indien tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, wordt daarvan bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit melding gemaakt.

2 Hierbij wordt vermeld door wie, binnen welke termijn en bij welk orgaan bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.

Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht

Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht:

Van het horen van belanghebbenden kan worden afgezien indien:

a. het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is,

b. het bezwaar kennelijk ongegrond is,

c. de belanghebbenden heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord,

d. de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord, of

e. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Naar boven