Onderwerp: Bezoek-historie

Wnb; goedkeuringsbesluit MEP EM-velden NOZ Borssele
Vaststellingsdatum:26-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Geachte ,

Bij brief van 21 augustus 2020 die via de mail is verzonden, ontving ik ter goedkeuring het Monitorings- en evaluatieplan elektromagnetische velden (hierna: het MEP) met bijbehorende bijlage voor het project Net op zee Borssele (hierna: NOZ Borssele).

Eerdere besluitvorming

Op 6 juli 2016 (kenmerk: DGAN-NB/16091611), heb ik aan TenneT op grond artikel 19d, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nb-wet 1998) onder nader genoemde voorschriften en beperkingen vergunning verleend voor het project NOZ Borssele in relatie tot de Natura 2000-gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Voordelta, Vlakte van de Raan inclusief het Belgische deel hiervan en het Belgische Vogelrichtlijngebied SBZ3.

Op grond van het overgangsrecht zoals vastgelegd in artikel 9.4, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) gelden vergunningen als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, van de Nb-wet 1998 als vergunningen als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb.

1 Uw verzoek

U vraagt om goedkeuring van het hierboven vermelde MEP. U heeft dit plan toegezonden onder verwijzing naar voorschrift 35 van de voor het project NOZ Borssele verleende vergunning op grond van de Nb-wet 1998.

In deze vergunning vermeldt voorschrift 35: "De vergunninghouder legt 8 weken voor de start van de gebruiksfase schriftelijk of per e-mail (nbwetteam@minez.nl) een Monitorings- en evaluatieplanplan ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voor. In dit Monitorings- en evaluatieplan wordt vastgelegd op welke wijze en met welke frequentie zeezoogdieren en vissen worden gemonitord. De monitoring heeft als doel om vast te stellen of en zo ja, in welke mate er negatieve effecten op de hiervoor genoemde soortgroepen optreden door elektromagnetische velden van de onderzeese kabels."

De goedkeuring van het MEP is nu aan de orde.

2 Inhoudelijke overwegingen

Het aan mij voorgelegde MEP geeft uitwerking aan de voorschriften en beperkingen die voortvloeien uit de vergunning op grond van de Wnb, aan TenneT verleend voor het project NOZ Borssele.

Ik heb het MEP getoetst tegen de achtergrond van de voorgenoemde Wnb-vergunning in het algemeen en meer in het bijzonder de in de voorschriften 35 tot en met 37 gestelde voorwaarden. Hieronder volgen mijn bevindingen.

Hoofdstuk 1

Paragraaf 1.3 beschrijft het doel van het MEP. Paragraaf 1.3 geeft ook aan dat dit MEP de basis vormt van de monitoringsstrategie in relatie tot EM velden voor toekomstige Net op zee projecten.

Ik onderschrijf het doel van het MEP dat in lijn is met het doel van monitoring in voorschrift 35 van de Wnb-vergunning. Verder ken ik grote waarde toe aan het streven om via dit MEP ervaring op te doen ten behoeve van de monitoring van de EM velden voor toekomstige NOZ projecten én al vergunde projecten zoals NOZ Hollandse Kust (zuid). Ik kom hier in relatie tot hoofdstuk 2 nog op terug.

Hoofdstuk 2

Dit hoofdstuk beschrijft in hoofdlijnen de te monitoren soorten (zeezoogdieren en diadrome vissen alsmede platvis en kraakbeenvis) en het onderzoeksprogramma inclusief de daarbij behorende onderdelen. Paragraaf 2.4 gaat specifiek in op de functie van dit MEP voor toekomstige Net op zee-projecten.

Ik stel vast dat met het specifiek benoemen van de te monitoren soorten zeezoogdieren en vissen goede uitwerking is gegeven aan de inhoud van voorschrift 35 van de Wnb-vergunning. Ik stel ook vast dat in dit tweede hoofdstuk in eerste aanleg voldoende onderbouwd is de keuze om voor de zeezoogdieren alleen de Bruinvis te monitoren en voor de vissen de focus te richten op diadrome vissen (trekvissen) in het algemeen en op de Fint in het bijzonder. Ik kom hierop nog terug in mijn overwegingen bij de monitoringsopzet voor de onderscheiden soorten.

Verder acht ik het, met het oog op het secondaire doel van het MEP1, een goede zaak om, naast beide Natura 2000-soorten (Bruinvis en Fint), ook niet Natura 2000-soorten zoals kraakbeenvissen (haaien en roggen) en platvis (waaronder Schol) te monitoren op eventuele effecten door EM velden.

Tenslotte onderschrijf ik de keuze voor een adaptief en iteratief (aangepast en herhalend) monitoringsplan en ondersteun ik het inzetten van de tussentijdse rapportages van het MEP Borssele voor de nog op te stellen en door het bevoegd gezag goed te keuren MEP's van de projecten NOZ Hollandse Kust (zuid) en NOZ Hollandse Kust (noord) en Hollandse Kust (west Alpha).

Hoofdstuk 3

Dit derde hoofdstuk beschrijft de monitoringscyclus, inclusief de vier onderdelen hiervan (dat zijn planning, uitvoering, evaluatie en rapportage).

Ik stel vast dat ook met de in hoofdstuk 3 beschreven opzet van de monitoring goede uitwerking is gegeven aan voorschrift 35 van de Wnb-vergunning. Ik merk daarbij op dat afbeelding 3.1 op blz. 17 van het MEP een verhelderend inzicht geeft in de totale monitoringscyclus. Ik hecht grote waarde aan de consultatie van de experts zowel bij de opzet van de monitoring als bij de evaluatie van de tussenresultaten. Ik stel verder vast dat met het (tussentijds) evalueren van de monitoringsmethodiek goede uitwerking is gegeven aan voorschrift 37 van de Wnb-vergunning. Zie ook mijn overwegingen bij hoofdstuk 9. In dat verband zal ik tevens nader ingaan op de in hoofdstuk 3 vermelde duur van het monitoringsplan.

Hoofdstuk 4

Het vierde hoofdstuk beschrijft de technische monitoring van de EM velden en de onderzoeksopzet op grond van een zestal deelaspecten.

Ik onderschrijf de opzet van de technische monitoring. Wat de parameters aangaat stel ik vast dat deze terecht zijn gekoppeld aan de begraafdiepte van de kabels die varieert afhankelijk van de locatie. Verder stem ik in met de frequentie en locatie van de uit te voeren metingen in het kader van de technische monitoring alsook met de keuze om zowel offshore metingen als strandmetingen te verrichten. De metingen zullen belangrijke gegevens over de sterkte van de EM velden opleveren. Maar de uit te voeren ecologische monitoring zal uiteindelijk moeten uitwijzen of en zo ja, in welke mate de EM velden effect hebben op het gedrag van Habitatrichtlijnsoorten (Bruinvis en Fint) en overige, niet onder de Habitatrichtlijn beschermde soorten (kraakbeenvis en platvis).

Hoofdstuk 5 t/m 8

Deze vier hoofdstukken beschrijven achtereenvolgens de ecologisch monitoring van zeezoogdieren: Bruinvis (hoofdstuk 5), kraakbeenvissen: Hondshaai, Blonde rog en Stekelrog (hoofdstuk 6), diadrome vis: Fint (hoofdstuk 7) en platvis: Tong, Schol en Schar (hoofdstuk 8). Specifieke onderdelen die daarbij aan de orde komen, zijn - naast het beschrijven van het specifieke doel van monitoring voor de betreffende soort(groep) - de opzet van de monitoring op basis van een viertal deelaspecten. Deze opzet geldt voor alle hoofdstukken met uitzondering van hoofdstuk 6. Voor monitoring van kraakbeenvissen is een afzonderlijke opzet gemaakt. Deze is beschreven in bijlage 1 bij het MEP.

Ik onderschrijf de opzet van de ecologische monitoring. Ik teken aan dat de nadere onderbouwing in hoofdstuk 5 respectievelijk hoofdstuk 7 om 5 soorten (Gewone zeehond, Grijze zeehond, Zeeprik, Rivierprik en Elft) om uiteenlopende redenen niet in het monitoringsplan op te nemen, mij plausibel overkomt. Verder acht ik het een goede zaak dat bij het uitvoeren van alle onderdelen van de ecologische monitoring (behalve voor Bruinvis2) wordt aangesloten bij al lopende onderzoeksprogramma's, al dan niet met een aanvulling daarop (zoals het zenderen van finten). Dat is een slimme zet waar deze bestaande meetnetten al gegevens verzamelen over het migratiegedrag van dezelfde vissoorten als de soorten die van belang zijn voor het voorliggende MEP.

Wat de verdere uitwerking van de ecologische monitoring aangaat stel ik vast dat qua uitvoeringsperiode, locatie en frequentie niet is gekozen voor een uniforme aanpak, maar voor een soort(groep)gerichte aanpak. Dit komt mij logisch over vanwege het feit dat de aanwezigheid in de tijd (in het betreffende deel van het jaar) alsook qua locatie (binnen Natura 2000-gebieden en specifiek binnen de Westerschelde) en qua frequentie (in één of meer seizoenen) nu eenmaal per soort(groep) verschillend is.

Hoofdstuk 9

Dit hoofdstuk beschrijft de rapportage en communicatie, met name de uit te brengen rapporten, de planning (overall en op onderdelen), de terugvalstrategie, de communicatie (met experts en het bevoegd gezag) en het datamanagement.

Ik stel vast dat met de op de stellen rapporten en het tijdstip van indiening goede uitwerking wordt gegeven aan voorschrift 36 van de Wnb-vergunning. Ik ga ermee akkoord dat de rapporten per deelonderzoek als definitieve versies bij het bevoegd gezag worden ingediend. Dat is logisch omdat het enkel een weergave van de waarnemingen betreft en geen interpretatie ervan. Voor wat betreft het monitorings- en evaluatierapport beperkt de rol van het bevoegd gezag zich nadrukkelijk niet tot wat genoemd wordt de 'warme overdracht' van de 100% versie, maar vindt er ook afstemming met het bevoegd gezag plaats over de 50% versie en de 90% versie. Dat blijkt evenwel niet expliciet uit paragraaf 9.1. Paragraaf 9.4 biedt op dit punt meer duidelijkheid.

Verder stem ik in met de planning en de totale duur van de monitoring die bepaald is op twee jaar. Figuur 9-1 op blz. 42 van het MEP geeft een helder overzicht van de geplande monitoringsactiviteiten voor de technische monitoring en de monitoring van de soort(en) of soortgroep(en), inclusief de op te leveren rapportages (in totaal 5). Ik heb er overigens goede notie van genomen dat het om een indicatieve planning gaat. Ik leg dat zo uit dat de start van de uitvoering van bepaalde onderdelen van het MEP nog in de tijd kan opschuiven. Voor een gewijzigde planning is goedkeuring van het bevoegd gezag nodig.

Ik stem ook in met de beschreven terugvalstrategie inclusief de daarin opgenomen stappen. Met de terugvalstrategie wordt goede uitwerking gegeven aan voorschrift 37 van de Wnb-vergunning. Op twee punten is evenwel nog een nadere precisering dan wel verduidelijking gewenst. Dat betreft ten eerste de duiding van het begrip 'intensiever' dat nu is uitgelegd als frequenter, maar kan hieronder ook het uitvoeren van monitoring over een langere periode worden begrepen. Ten tweede dient nog verder te worden uitgewerkt wat onder 'gerichter monitoren' moet worden verstaan. Bij alle stappen is terecht vermeld dat overleg met het bevoegd gezag zal worden gevoerd. Hieraan voeg ik toe dat elke tussentijdse aanpassing van de monitoringsopzet ter goedkeuring aan het bevoegd gezag dient te worden voorgelegd.

Tot slot stel ik vast dat paragraaf 9.4 en specifiek figuur 9-2 op blz. 44 van het MEP een goed beeld geven van alle instanties die nauw betrokken zijn bij de monitoring van de EM velden, inclusief de rol van het bevoegde gezag daarbij. Ik plaats echter bij de voorgestelde indicatieve planning twee kanttekeningen:

  1. De opstelling van de 50% versie van het monitorings- en evaluatierapport start al als nog niet alle rapportages van de deelonderzoeken beschikbaar zijn. Dat lijkt mij te vroeg temeer daar monitoring van platvis nog niet gestart is en monitoring van de Fint nog niet afgerond is. Daarenboven geldt voor kraakbeenvis een afwijkende planning met een langere doorloop (namelijk tot in 2025) dan andere monitoringsonderdelen.

  2. Uitgaande van de in figuur 9-1 weergegeven planning waarbij monitoring van diadrome vis (Fint) nog doorloopt tot en met mei 2022 en ook monitoring van platvis een langere doorlooptijd kent (zie punt 1), is het niet reëel om te veronderstellen dat eind 2021 de 90% versie van het monitorings- en evaluatierapport beschikbaar is. Om dezelfde redenen kan de 100% versie van het betreffende rapport niet voorjaar 2022 opgeleverd worden.

Temeer daar monitoring van de Fint een wezenlijk onderdeel is van het MEP waar het gaat om de uitwerking van voorschrift 35 van de Wnb-vergunning, dring ik er op aan om de planning voor het totale proces rond de monitorings- en evaluatierapportage bij te stellen. Deze bijgestelde planning dient aanvullend ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te worden voorgelegd. In dat verband kan ook de gevraagde precisering/nadere uitleg bij stap 2 van de terugvalstrategie worden meegenomen.

 

Samenvattend concludeer ik dat het MEP goede invulling geeft aan de voorschriften 35 tot en met 37 van de Wnb-vergunning voor het project NOZ Borssele.

3 Besluit

Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat het voorliggende MEP voldoet aan het gestelde in de voorschriften 35 tot en met 37 van de Wnb-vergunning voor de NOZ Borssele. Ik verleen daarom goedkeuring aan het Monitorings- en evaluatieplan elektromagnetische velden voor het hiervoor genoemde project.

 

Hoogachtend,

 

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Namens deze,

 

 

MT-lid van het Directoraat-Generaal Natuur, Visserij en Landelijk Gebied

 

Bezwaar

Tegen dit besluit staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht voor een belanghebbende de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen. Een bezwaarschrift moet binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit worden ingediend bij:

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Afdeling Juridische Zaken

Postbus 40219

8004 DE Zwolle

 

Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en moet ten minste de volgende elementen bevatten:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is, en

d) de gronden van bezwaar.

 

Het is raadzaam een kopie van dit besluit bij het bezwaarschrift te voegen.

 

Publicatie

Op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur zal het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het voorliggende besluit openbaar maken. De besluiten op grond van de Wet natuurbescherming, waaronder dit besluit, zullen, onder anonimisering van de persoonsgegevens, geplaatst worden op https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen.

Naar boven