2 BEOORDELING
2.1 Afbakening
Gebied
De proefstortingen vinden plaats in het oostelijke deel van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Dit zijn:
Natuurwaarden
De natuurwaarden die door de genoemde gevolgen beïnvloed kunnen worden, zijn:
-
Habitattypen: H1130 Estuaria, H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal), H1310B Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur), H1320 Slijkgrasvelden, en H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks);
-
Vogelrichtlijnsoorten
-
Broedvogels: A132 Kluut, A137 Bontbekplevier, A138 Strandplevier, A176 Zwartkopmeeuw, A191 Grote stern, A193 Visdief en A195 Dwergstern.
-
Niet-Broedvogels: A005 Fuut, A026 Kleine zilverreiger, A048 Bergeend, A069 Middelste zaagbek, A130 Scholekster, A132 Kluut, A137 Bontbekplevier, A138 Strandplevier, A140 Goudplevier, A141 Zilverplevier, A143 Kanoet, A144 Drieteenstrandloper, A149 Bonte strandloper, A157 Rosse grutto, A160 Wulp, A161 Zwarte ruiter, A162 Tureluur, A164 Groenpootruiter en A169 Steenloper.
De beschermde waarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Nederlandse Natura 2000-gebied staan vermeld op www.rijksoverheid.nl/lnv ('Onderwerpen' >'Natuur en Biodiversiteit' > 'Natura 2000'). In de PB zijn ook de mogelijke effecten op twee Belgische Natura 2000-gebieden onderzocht. Dat zijn het Habitatrichtlijngebied Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent en het Vogelrichtlijngebied Schorren en Polders van de Beneden-Schelde dat deels met het voornoemde Habitatrichtlijngebied overlapt.
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
De mogelijke effecten van dit project worden bepaald door het storten van zandige specie op twee locaties in de Westerschelde.
2.2.1 Habitattypen
Sedimentatie
H1130 Estuaria
De PB concludeert dat aantasting van de natuurlijke kenmerken op de primaire productie door sedimentatie uit te sluiten is voor de instandhoudingsdoelstelling van het habitattype H1130. De voorgenomen activiteit leidt namelijk alleen tot beperkte effecten op de slibdynamiek binnen het habitattype (het gaat om een gemiddelde toename van de slibconcentratie van 0,32 mg/g in macrocel 6 en van 0,31 mg/l in macrocel 7 gedurende de periode met een lage primaire productie). Deze effecten zijn bovendien tijdelijk en omkeerbaar en hebben geen negatieve gevolgen voor de ecologische functies die aan de slibdynamiek zijn verbonden en voor de soorten die daarvan afhankelijk zijn.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat de activiteit geen belemmering vormt voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling van Estuaria in het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe. Gezien de hiervoor beschreven beperkte tijdelijke effecten en het feit dat in de hoofdvaargeul gestort wordt, ben ik ook van mening dat de activiteit het realiseren van de dubbele verbeteropgave (uitbreiding areaal en verbetering kwaliteit) van H1130 die conform het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe vooral beoogd is in de laag-dynamische delen van het systeem, niet in de weg staat.
H1310 Zilte pionierbegroeiingen, H1320 Slijkgrasvelden en H1330 Schorren en zilte graslanden
De PB concludeert dat aantasting van de natuurlijke kenmerken op de primaire productie door sedimentatie uit te sluiten is voor de instandhoudingsdoelstellingen van de habitattypen H1310, H1320 en H1330. Het meergeulenstelsel blijft namelijk in stand en de kwaliteitskenmerken van de slikken en schorren (H1330A) alsmede de vegetatiesuccessie van het betreffende subtype worden niet aangetast. De aanwezige pionierbegroeiingen in het gebied (dit betreft de subtypen H1310A en B) zullen geen effect van sedimentatie ondervinden en de slijkgrasvelden (H1320) zullen niet aangetast worden.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat het uitvoeren van de activiteit niet betekent dat de instandhoudingsdoelstelling van de drie betreffende habitattypen niet gehaald kunnen worden. Dit geldt ongeacht de verbeteropgave qua oppervlak (H1310A) respectievelijk qua areaal en kwaliteit (H1330A), omdat de mogelijkheden voor verbetering door de activiteit niet negatief worden beïnvloed. Voor H1320 geldt een dubbele behoudsdoelstelling. Ook deze wordt niet negatief beïnvloed door uitvoering van de proefstortingen.
Vertroebeling
H1130 Estuaria
De PB concludeert dat aantasting van de natuurlijke kenmerken op primaire productie door vertroebeling uit te sluiten is voor de instandhoudingsdoelstelling van habitattype H1130, omdat de voorgenomen activiteit alleen leidt tot beperkte, tijdelijke en omkeerbare effecten op de slibdynamiek binnen het habitattype. Deze beperkte effecten hebben geen negatieve gevolgen voor de ecologische functie die aan de slibdynamiek verbonden zijn noch voor de typische soorten die daarvan afhankelijk zijn.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat de activiteit geen belemmering vormt voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling van habitattype H1130, ook niet waar er sprake is van een verbeteropgave; zie daartoe mijn overwegingen bij het effect van sedimentatie op dit habitattype.
Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende habitattypen is uit te sluiten. Er is geen sprake van verslechtering van natuurlijk habitat in het betrokken Natura 2000-gebied.
2.2.2 Vogelrichtlijnsoorten
Broedvogels
Sedimentatie
Kluut, Bontbekplevier en Strandplevier
De PB concludeert dat aantasting van de natuurlijke kenmerken op de primaire productie door sedimentatie uit te sluiten is voor de instandhoudingsdoelstellingen van Kluut, Bontbekplevier en Strandplevier, omdat er geen negatieve gevolgen zijn voor de voedselbeschikbaarheid van genoemde broedvogels die afhankelijk zijn van benthos op slikken en platen in de Westerschelde. Het foerageergebied en de beschikbaarheid van voedsel voor deze (broed-)vogels die foerageren in het estuarium worden daarmee niet nadelig beïnvloed door sedimentatie en vertroebeling.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat de activiteit het halen van de instandhoudingsdoelstellingen van de drie betrokken broedvogels niet in de weg staat. Immers, er zijn geen negatieve gevolgen voor de voedselbeschikbaarheid en er is geen sprake van een verbeteropgave; het instandhoudingsdoel is behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied.
Vertroebeling
Zwartkopmeeuw, Grote stern, Visdief en Dwergstern
De PB concludeert dat aantasting van de natuurlijke kenmerken in de vorm van een verminderd vangstsucces als gevolg van vertroebeling uit te sluiten is voor de instandhoudingsdoelstelling van de Visdief. Dit omdat de tijdelijke afname van het doorzicht als gevolg van eventuele stortactiviteiten in de zomerperiode slechts leidt tot een zeer kleine afname van het vangstsucces van visdieven die broeden in en nabij het oostelijk deel van de Westerschelde. Deze afname leidt niet tot beperking van mogelijkheden van de vogels om voedsel te verzamelen en succesvol hun jongen groot te brengen. In aanvulling op de PB is opgemerkt dat Zwartkopmeeuw en Grote stern die vooral in het westelijk deel van de Westerschelde broeden, een grote actieradius hebben en buiten het Natura 2000-gebied foerageren, terwijl de Dwergstern die ook in het westelijke deel van de Westerschelde broedt, vanwege zijn kleine actieradius niet foeragerend in het oostelijk deel van de Westerschelde wordt aangetroffen. Daarom zijn effecten door vertroebeling op het vangstsucces van Zwartkopmeeuw, Grote stern en Dwergstern uit te sluiten.
Ik onderschrijf deze conclusies en ben van mening dat het uitvoeren van de activiteit niet betekent dat de instandhoudingsdoelstelling 'behoud areaal en kwaliteit leefgebied' van deze vier broedvogels niet gehaald kan worden. Qua aantal broedparen is voor alle vier soorten een streefaantal in het Deltagebied geformuleerd. Dit houdt in dat Westerschelde & Saeftinghe samen met de andere Natura 2000-gebieden in het Deltagebied een bijdrage levert aan de streefaantallen van de vier niet-broedvogels. Deze bijdrage komt niet in gevaar, omdat de door de activiteit veroorzaakte vertroebeling niet leidt tot een verminderd vangstsucces van deze soorten.
Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende broedvogelsoorten is uit te sluiten. Er is geen sprake van verslechtering van leefgebied in het betrokken Natura 2000-gebied en ook geen verstoring van de soort.
Niet-Broedvogels
Sedimentatie
Foeragerende benthoseters (eenden en steltlopers 1 )
De PB concludeert dat aantasting van de natuurlijke kenmerken op primaire productie door sedimentatie uit te sluiten is voor de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken foeragerende benthos etende niet-broedvogels, omdat sedimentatie verwaarloosbare effecten heeft op benthos en microfythobenthos, aangezien de sedimentatie op platen nergens de door Bijkerk geformuleerde grenswaarde van 0,33 mm/dag voor de meest gevoelige benthossoort (Mya) overschrijdt.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van oordeel dat de activiteit geen belemmering vormt voor het halen van de instandhoudingsdoelstelling 'behoud omvang en kwaliteit leefgebied' van de betrokken niet-broedvogels inclusief een in aantal uitgedrukt draagkrachtniveau die per soort verschilt. Wat het laatste aspect aangaat heb ik er van kennis genomen dat de huidige draagkracht van het gebied onvoldoende is voor een vijftal soorten (Bontbekplevier, Strandloper, Rosse grutto, Steenloper en Scholekster). Als één van de mogelijke oorzaken wordt de afname van voedselbeschikbaarheid genoemd. Gezien de hierboven beschreven ontbrekende effecten ben ik van mening dat de activiteit niet leidt tot een verder verlies aan draagkracht.
Vertroebeling
Fuut, Kleine zilverreiger en Middelste zaagbek
De PB concludeert dat aantasting van de natuurlijke kenmerken op vangstsucces
door vertroebeling uit te sluiten is voor de instandhoudingsdoelstellingen van Fuut, Kleine zilverreiger en Middelste zaagbek, omdat vertroebeling wanneer dit plaatsvindt in de zomerperiode een beperkte invloed heeft op de primaire productie (het effect is absoluut gezien worst case 1,7%). Dit leidt niet tot een significante afname van voedsel (benthos) voor vogels. De PB geeft aan dat de toename van slibconcentraties zich vooral concentreert in het centrum van de vaargeul in de directe omgeving van de stortzone, terwijl verder van de stortzones lagere concentratie worden aangetroffen. Als gevolg hiervan is er wel sprake van vermindering van het doorzicht voor futen en middelste zaagbekken, maar is deze vermindering beperkt in mate en ook in tijd. Ten aanzien van de Kleine zilverreiger wordt, in aanvulling op de PB, opgemerkt dat het doorzicht van deze soort (die voornamelijk foerageert langs ondiepe oevers) lokaal – in beperkte mate en ook in tijd – kan verminderen. Dit leidt echter niet tot vermindering van vangstsucces temeer daar de soort ook uitwijkmogelijkheden heeft.
Ik onderschrijf deze conclusie en ben van mening dat de activiteit het halen van
de instandhoudingsdoelstelling 'behoud omvang en kwaliteit leefgebied' van de drie betrokken niet-broedvogels niet in de weg staat. Voor Fuut en Middelste zaagbek geldt dat de huidige draagkracht van het gebied onvoldoende is vanwege een afname van voedselbeschikbaarheid. Een verder verlies aan draagkracht is echter naar mijn mening niet aan de orde vanwege de in de PB beschreven afwezige effecten op het vangstsucces van beide vogels.
Een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken niet-broedvogels is uit te sluiten. Er is geen sprake van verslechtering van leefgebied in het betrokken Natura 2000-gebied en ook geen verstoring van de soort.
Om te waarborgen dat er geen negatieve effecten van de activiteit op de genoemde habitattypen en Vogelrichtlijnsoorten plaatsvinden, verbind ik aan de vergunning nadere voorschriften (voorschriften 12 tot en met 23).
2.3 Gevolgen op buitenlandse Natura 2000-gebieden
De PB vermeldt dat de afname van de stortingen in de Schaar van Ouden Doel ertoe leidt dat de vertroebeling en de sedimentatie in het Vlaamse gedeelte van de Zeeschelde zal afnemen en de primaire productie enigszins zal toenemen; voor het laatste zie tabel 5-4 op blz. 94 van de PB. Dit komt door de verplaatsing van specie van de Vlaamse naar de Nederlandse stortvakken. De PB concludeert dat de grensoverschrijdende proefstortingen een netto positief effect op de Vlaamse Natura 2000-gebieden hebben. In aanvulling hierop is vermeld dat er naast de hiervoor beschreven effecten geen andere effecten zijn (ook niet qua verstoring) omdat de schepen in de vaargeul blijven. Derhalve wordt geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de Belgische Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten.
Ik onderschrijf deze conclusies en ben van mening dat de activiteit geen belemmering vormt voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen van beide betrokken Belgische Natura 2000-gebieden.
2.4 Stikstofdepositie
Op 6 januari 2020 heeft een berekening plaatsgevonden met AERIUS Calculator (met het kenmerk RmxG4wvoqwvd) onder toepassing van het principe van intern salderen. Dit houdt in dat de vaarbewegingen en stortactiviteiten die plaatsvinden in het kader van de proefstortingen intern gesaldeerd worden met de vaarbewegingen en stortactiviteiten in het kader van het reguliere vaargeulonderhoud van de Westerschelde. U wilt meer specifiek daartoe de maximale vergunde stortcapaciteit voor 7 jaar voor macrocel 6 en 7 – deze bedraagt 4,9 miljoen m3 respectievelijk 2,9 miljoen m3 –verminderen met het maximale volume van de grensoverschrijdende proefstortingen in macrocel 6 en 7 (750.000 m3 per macrocel). Uw in dat verband gedaan verzoek tot wijziging van de aan u verleende vergunning 'Onderhoud vaargeul Westerschelde 2015-2021' (kenmerk: DGNR-RRE/131941) heb ik op 27 februari 2020 ontvangen.
Er is in dat verband een verschilberekening gemaakt tussen de huidige situatie (de reguliere stortingen) en de toekomstige situatie (de proefstortingen). Uit de uitgevoerde berekening blijkt dat, na interne saldering, dit project alleen nog een extra stikstofdepositie veroorzaakt op het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe. Het gaat om 0,02 mol/ha/j op de habitattypen H1310A Zilte pionierbegroeiingen (zeekraal) en H1330A Schorren en zilte graslanden (buitendijks) en 0,01 mol/ha/j op het habitattype H1320 Slijkgrasvelden. Op de locaties waar de depositie terechtkomt, is echter nergens sprake van (naderende) overbelasting, waardoor naar het oordeel van de PB een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelen van de betrokken habitattypen uit te sluiten is.
Ik onderschrijf deze conclusie. Op de hiervoor genoemde wijzigingsaanvraag heb ik een separaat besluit met kenmerk DGNVLG/20195054 genomen. Op die basis geldt de gewijzigde vergunning 'Onderhoud vaargeul Westerschelde 2015-2021' in het kader van de stikstoftoets, als saldogever voor de onderhavige grensoverschrijdende proefstortingen.
Omdat de looptijd van de vergunning voor het reguliere vaargeulonderhoud van de Westerschelde expireert op 31 december 2021 en het principe van intern salderen alleen kan worden toegepast op basis van een nog geldende vergunning, heb ik de door u aangevraagde looptijd voor de grensoverschrijdende proefstortingen in die zin aangepast dat deze ook voor de proefstortingen eindigt op 31 december 2021; zie vergunningvoorschrift 32. De door mij gewijzigde looptijd van de proefstortingen en de hierop afgestemde uiterste opleverdatum van de tweede jaarrapportage (zie vergunningvoorschrift 25) heb ik op 22 juli 2020 mondeling aan u voorgelegd. Uw formele instemming ontving ik per mail van 5 augustus 2020.
2.5 Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit, afzonderlijk beschouwd, geen significante gevolgen heeft voor het betrokken Natura 2000-gebied.
De PB heeft de mogelijke cumulatie van effecten vanuit de hierna volgende projecten onderzocht:
-
Bouw en bagger- en stortactiviteiten van Nieuwe Sluis Terneuzen
Er is sprake van een zeer geringe ruimtelijke overlap van dit project met de grensoverschrijdende proefstortingen. Bij gelijktijdige uitvoering van beide projecten ontstaat op het niveau van het hele estuarium een cumulatief effect op de primaire productie van maximaal 4,5% (3,2% van de proefstortingen en 1,3% voor de Nieuwe Sluis Terneuzen). Het cumulatieve effect van 4,5% heeft ten opzichte van het zelfstandige effect van de proefstortingen eveneens geen significant negatieve gevolgen voor benthos etende vogels in de Westerschelde. Verder kennen ook de effecten van sedimentatie van beide projecten een kleine ruimtelijke overlap. Omdat de cumulatieve opslibsnelheid ruim onder de grenswaarde van 1 cm/maand blijft, zijn er geen negatieve effecten op benthos te verwachten.
-
Vooroeversuppletie Knokke
Dit project voorziet in een vooroeversuppletie van ongeveer 3 miljoen m3 en overlapt qua uitvoering in de tijd met de proefstortingen. Cumulatief negatieve effecten zijn echter uitgesloten, omdat de effecten van de vooroeversuppletie blijkens de voor dat project uitgevoerde PB niet reiken tot in het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe.
-
Baggerwerkzaamheden zijkanalen kanaal Gent-Terneuzen
Om de zijkanalen op diepte te houden moet er gebaggerd worden. Het gaat om maximaal 20.000 m3 baggerspecie die op ad hoc basis verspreid zal worden in een aangewezen verspreidingsvak. Er is geen overlap van de voor dit project in te zetten stortvakken met de stortvakken voor de grensoverschrijdende proefstortingen. Ook is er geen overlap in de slibwolken van beide projecten.
-
Verspreiding baggerspecie haven Hansweert
Het verspreiden van bagger afkomstig uit de haventoegang van Hansweert in twee vakken (W03 en W04) is opgenomen als bestaande activiteit in het Natura 2000-beheerplan Deltawateren. Voor het verspreiden van bagger in het nieuwe stortvak W04_alt 1 is een vergunning afgegeven. Verplaatsing van onderhoudsbagger van het oude vak naar het nieuwe vak leidt tot een beperkte verlaging van de slibconcentratie rond de oude locatie en een beperkte verhoging rond de nieuwe locatie. Cumulatie met de proefstortingen treedt niet op vanwege de huidige situatie waarbij er eveneens in de Westerschelde gestort werd.
Op die basis kunnen significante gevolgen ook in cumulatie worden uitgesloten. Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.6 Monitoring
De zandige specie die afkomstig is uit het Vlaamse stortvak Schaar van Ouden Doel, zal in twee stortvakken in het oostelijke deel van Westerschelde worden verspreid. Monitoring is nodig omdat het effect ervan in beeld moet worden gebracht om vast te stellen hoe lang de gestorte specie op de locatie aanwezig blijft. Monitoring vindt alleen plaats in Westerschelde & Saeftinghe, omdat in beide Belgische Natura 2000-gebieden geen negatieve effecten van de proefstortingen optreden. De monitoring heeft, zoals de PB aangeeft, ook nog een aantal nevendoelen:
-
het vaststellen hoeveel van de in de beun aanwezige specie direct na het storten op de bodem van het stortvak wordt aangetroffen alsmede
-
het verifiëren of de sedimentatie in het Verdronken Land van Saeftinghe en de vertroebeling in de Westerschelde conform de voorspellingen zeer beperkt is en blijft.
Hiertoe worden conform het met de aanvraag meegezonden 'Monitoringsprogramma grensoverschrijdende proefstortingen' (hierna: het Monitoringsprogramma) een viertal metingen uitgevoerd, waaronder bathymetrische opnamen, sedimentmetingen en bemonsteringen op sedimentsamenstelling en korrelgrootteverdeling. Daarbij wordt gebruik gemaakt van data die worden ingewonnen binnen andere lopende monitoringsprogramma's zoals de 'Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands' (MWTL). De frequentie van de metingen varieert afhankelijk van het type metingen en betreft, waar het gaat om bijvoorbeeld de bathymetrische metingen, zowel de fase vóór, tijdens als na de stortingen. Opvolging van de monitoringsresultaten vindt conform het Monitoringsprogramma plaats binnen de Projectgroep Flexibel storten van de Vlaams Nederlandse Schelde Commissie (VNSC).
Gezien het pilotkarakter van de grensoverschrijdende proefstortingen en de daarmee samenhangende noodzaak om de resultaten van de proefstortingen goed te documenteren en te evalueren heeft een monitoringsprogramma naar mijn oordeel een duidelijke meerwaarde om daarmee kennis te vergaren voor het reguliere vaargeulonderhoud van de Westerschelde alsook zo mogelijk over de werking van het totale systeem van de Westerschelde.
Verder acht ik het, gezien de eerdere door de beheerder van het Verdronken Land van Saeftinghe (dat is de Stichting Het Zeeuwse Landschap) ingebrachte bedenkingen tegen de proefstortingen, een goede zaak dat sedimentmetingen worden verricht om zodoende te kunnen vaststellen of er al dan niet sprake is van ophoging van het Verdronken Land van Saeftinghe. Ik heb daarbij goede notie genomen van de constatering in de PB dat de sedimentmetingen en de bemonsteringen op sedimentsamenstelling en korrelgrootteverdeling geen betrekking hebben op kennisleemtes. Dit komt overeen met mijn visie dat monitoring vooral gezien moet worden als 'hand aan de kraan'. Een dergelijke functie van monitoring impliceert ook de mogelijkheid om zo nodig te kunnen bijsturen als de resultaten van de monitoring daartoe aanleiding geven. Deze mogelijkheid wordt echter gemist in het meegezonden monitoringsprogramma. Datzelfde geldt voor de bredere verspreiding van de uit te brengen rapportages die naar mijn mening ook actief en structureel aan mij moeten worden toegezonden, alsmede voor de evaluatie van de monitoring, omdat het Monitoringsprogramma niet daarin voorziet.
De verplichting om monitoring van de grensoverschrijdende proefstortingen uit te voeren heb ik opgenomen in de vergunningvoorschriften 23 en 24.
Het toezenden van de monitoringsrapportages en het tijdstip waarop, heb ik opgenomen in vergunningvoorschrift 25.
Op grond van vergunningvoorschrift 26 en artikel 5.4, eerste lid en tweede lid, van de Wnb kan ik passende maatregelen nemen, bijvoorbeeld indien de resultaten van de monitoring daartoe naar mijn oordeel aanleiding geven.
Door middel van vergunningvoorschrift 27 heb ik voorzien in het evalueren van de monitoringsresultaten.
Het ook aan mij toezenden van de maandelijks rapportages van de per stortvak
verspreide hoeveelheid (in situ-m3) bodemmateriaal heb ik vastgelegd in vergunningvoorschrift 28.
2.7. Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB, de daarbij behorende rapporten, de vergunningvoorschriften en mitigerende maatregelen is de zekerheid verkregen dat het project waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe en de Belgische Natura 2000-gebieden Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent en Schorren en Polders van de Beneden-Schelde.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning, onder de opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
3 VOORSCHRIFTEN
Ter bescherming van de in de Natura 2000-gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent en Schorren en Polders van de Beneden-Schelde aanwezige beschermde natuurwaarden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen.
Algemeen
-
Deze vergunning staat op naam van het Vlaamse Departement Mobiliteit & Openbare Werken (hierna: de vergunninghouder) (of diens rechtsopvolger).
-
Deze vergunning wordt uitsluitend gebruikt door (medewerkers van) de vergunninghouder of door (rechts)personen die aantoonbaar in opdracht van de vergunninghouder handelen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.
-
De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen beschikken op de plaats waar de vergunde activiteit wordt uitgevoerd over een (digitaal) exemplaar van deze beschikking, inclusief alle daarbij behorende bijlagen.
-
De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen zijn aantoonbaar op de hoogte van de inhoud en het doel van deze voorschriften en beperkingen.
-
Het tijdstip waarop de vergunde activiteit daadwerkelijk wordt gestart, wordt twee weken voor de aanvang ervan gemeld aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter attentie van het cluster Natuurvergunningen (hierna: het bevoegd gezag).
-
De vergunde activiteit wordt uitgevoerd zoals de aangegeven in de aanvraag en bijbehorende passende beoordeling en volgens de voorschriften en beperkingen die aan deze vergunning zijn verbonden. Bij eventuele strijdigheid van de aanvraag en de voorschriften en beperkingen van deze vergunning hebben de laatste voorrang.
-
Als zich een incident voordoet, meldt de vergunninghouder dit met alle relevante gegevens onmiddellijk aan het bevoegd gezag. Een incident is in dit geval een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht, bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelrichtlijnsoort bedreigen.
-
Als zich een incident voordoet, is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.
-
De vergunninghouder volgt de aanwijzingen op die het bevoegd gezag geeft.
-
Zodra de werkzaamheden met betrekking tot de vergunde activiteit feitelijk zijn beëindigd, meldt de vergunninghouder dit uiterlijk binnen een week bij het bevoegd gezag.
-
Alle correspondentie met betrekking tot deze vergunning kan per reguliere post of per e-mail (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) worden gedaan.
Nadere inhoudelijke voorschriften
Herkomst en samenstelling bodemmateriaal
-
Het te storten/verspreiden bodemmateriaal mag alleen afkomstig zijn van het onderhoud van de vaargeul in de Zeeschelde in Vlaanderen.
-
Het te storten/verspreiden bodemmateriaal dient voor minimaal 90% uit zand (korrelgrootte >63 µm) te bestaan.
-
Van elke beunlading bodemmateriaal dient het zandgehalte (korrelgrootte >63 µm) te worden bepaald.
Uitvoering stortwerkzaamheden
-
Het storten/verspreiden van het bodemmateriaal moet worden uitgevoerd op de wijze en met de technieken zoals aangegeven in subparagraaf 2.4.2 op blz. 20 van de PB.
-
Vanuit de baggerlocatie wordt direct naar de verspreidingslocatie gevaren via de huidige scheepvaartroutes (zoals zij ook zijn opgenomen in de betreffende AERIUS-berekening).
-
De schepen die gebruikt worden voor de stortwerkzaamheden dienen een in werking zijnde en ingeschakelde real time plaatsingssysteem (black box) aan boord te hebben. De bevoegde toezichthouders en medewerkers van het Team Natuurvergunningen mogen op elk moment in de tijd steekproefsgewijs, ter verificatie van de vergunning en de hierin opgenomen voorwaarden, om uitlezing van de black box van het (de) ingezette vaartuig(en) verzoeken. De vergunninghouder zal het bevoegde gezag binnen de door het bevoegd gezag gestelde termijn schriftelijk informeren over de resultaten van voornoemde uitlezing.
Stortstrategie
-
Het bodemmateriaal mag alleen worden gestort/verspreid in de volgende proefstortzones en de daarin genoemde maximale hoeveelheden per proefstortzone mogen niet overschreden worden:
Proefstortzone | Maximale storthoeveelheid
in m3 (in-situ) bodemmateriaal |
GOPS-zone MC6 | 750.000 |
GOPS-zone MC7 | 750.000 |
Verdeling stortcapaciteit in aantal m3 (in situ) voor de vergunningperiode
-
De locatie van de proefstortzones is aangeven in figuur 2-4 op blz. 13 van de PB.
-
Het totaal van de te storten/verspreiden bodemmateriaal voor beide in voorschrift 18 genoemde locaties samen mag niet meer dan 750.000 m3 (in-situ) per jaar bedragen.
Uitvoeringsperiode en -voorwaarde
-
De verspreidingswerkzaamheden kunnen in beginsel gedurende het hele kalenderjaar worden uitgevoerd.
-
De verspreidingswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd op grond van de met de met de gewijzigde vergunning 'Onderhoud vaargeul Westerschelde 2015-2021' (kenmerk: DGNVLG/20195054) vrijkomende stikstofruimte.
Rapportage, monitoring en evaluatie
-
Om te garanderen dat de stortwerkzaamheden overeenkomstig de in de onderhavige vergunning benoemde uitgangspunten worden uitgevoerd, dienen de werkzaamheden door middel van monitoring door of vanwege de vergunninghouder gevolgd te worden.
-
De monitoring wordt uitgevoerd overeenkomstig het 'Monitoringsprogramma grensoverschrijdende proefstortingen' d.d. 2 januari 2020, dat deel uitmaakt van deze vergunning.
-
De vergunninghouder stuurt jaarlijks de resultaten van de afgesproken monitoring schriftelijk of per mail naar het bevoegd gezag (wetnatuurbescherming@minlnv.nl). De eerste rapportage betreft de periode vanaf de start van de werkzaamheden tot en met 30 juni 2021 en wordt vóór 31 december 2021 aangeleverd. De tweede en laatste rapportage betreft de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021 en wordt vóór 1 juli 2022 aangeleverd.
-
Het monitoringsprogramma dient te worden bijgesteld indien de monitoringsresultaten daartoe, naar het oordeel van het bevoegd gezag, aanleiding geven. Dergelijke tussentijdse wijzigingen van het monitoringsprogramma behoeven de schriftelijke instemming van of namens het bevoegd gezag alvorens zij worden doorgevoerd.
-
De monitoringsresultaten dienen met het oog op het doel van de proefstortingen te worden geëvalueerd. De vergunninghouder stuurt de uitkomst van de evaluatie uiterlijk zes maanden na beëindiging van de werkzaamheden schriftelijk of per email (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) naar het bevoegd gezag.
-
De vergunninghouder stuurt de in voorschrift 10 van de Watervergunning voorgeschreven maandelijkse rapportages van de verspreide hoeveelheid (in situ-m3) bodemmateriaal ook schriftelijk of per email (wetnatuurbescherming@minlnv.nl) toe aan het bevoegde gezag van deze Wnb-vergunning.
Toezicht
-
De vergunninghouder voert een administratie met daarin alle documenten die betrekking hebben op deze vergunning en op de naleving van de voorschriften, in het bijzonder de voorschriften 12 tot en met 28.
-
De vergunninghouder geeft alle medewerking aan de aangewezen toezichthouder en opsporingsambtenaren.
-
De vergunninghouder toont informatie en documenten op verzoek aan de bevoegde toezichthouder en opsporingsambtenaren.
Looptijd en geldigheid
-
De vergunning is geldig tot en met het moment dat de vergunde activiteit wordt beëindigd (zie voorschrift 10) maar in ieder geval uiterlijk tot en met 31 december 2021. Voor zover deze vergunning betrekking heeft op uitvoering van het Monitoringsprogramma grensoverschrijdende proefstortingen en het indienen van het evaluatierapport geldt deze tot en met 30 juni 2022.
TER INFORMATIE
Op grond van afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan een verzoek tot wijziging van de vergunning worden ingediend.
Op grond van artikel 5.4, lid 1 en lid 2, van de Wnb kan de verleende vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.
Als de vergunninghouder handelt in strijd met de vergunning, kan op grond van artikel 7.2, lid 2, van de Wnb een last onder bestuursdwang worden opgelegd.
Conform artikel 5:32, lid 1, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Hoogachtend,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
namens deze:
Donné Slangen
Directeur Natuur
BEZWAAR
Tegen dit besluit staat op grond van de Algemene wet bestuursrecht voor een belanghebbende de mogelijkheid open een bezwaarschrift in te dienen. Een bezwaarschrift moet binnen zes weken na bekendmaking van dit besluit worden ingediend bij:
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Afdeling Juridische Zaken
Postbus 40219
8004 DE Zwolle
Het bezwaarschrift dient te zijn ondertekend en moet ten minste de volgende elementen bevatten:
-
de naam en het adres van de indiener;
-
de dagtekening;
-
een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is, en
-
de gronden van bezwaar.
Het is raadzaam een kopie van dit besluit bij het bezwaarschrift te voegen.
PUBLICATIE BESLUIT
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit maakt dit besluit openbaar op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur. Het zal onder anonimisering van de persoonsgegevens geplaatst worden op https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen.
BIJLAGEN:
-
Vergunningaanvraag
-
Passende beoordeling en Toets beschermde soorten
-
PDF AERIUS Calculator
-
Achtergrondrapport numerieke modellering slibverspreiding
-
Achtergrondrapport morfologisch modelleren grensoverschrijdende proefstortingen
-
Monitoringsprogramma grensoverschrijdende proefstortingen