Onderwerp: Bezoek-historie

De Britse reactie op claims van mensenrechtenschendingen door Britse militairen gedurende de militaire aanwezigheid in Irak: een analyse van het Iraq Historic Allegations Team.

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Kapitein mr. Sander Keurentjes1

Inleiding

Voor het merendeel van de lezers van dit artikel zal het nog vrij vers in het geheugen liggen: de beelden van de Amerikaanse luchtaanvallen op Bagdad op 20 maart 2003 die het begin van het einde inluidden van het tijdperk van Saddam Hussein als leider van Irak. Na de val van Saddam Hussein begon een lange periode van westerse militaire aanwezigheid in Irak, waarbij het Verenigd Koninkrijk na de Verenigde Staten de grootste troepenmacht leverde. Deze militaire aanwezigheid stond bekend als de Multi-National Force – Iraq (MNFI). Van 9 april 2003 tot 28 juni 2004 was er formeel sprake van een bezetting van Irak door het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, tot uitvoering gebracht door de Coalition Provisional Authority (CPA).2 Op 30 juni 2004 werd de macht overgedragen aan een Irakese interim overheid. Het formele bestuur van het land ging daarmee terug naar de Irakezen, maar de MNFI bleef op verzoek van de interim overheid in Irak aanwezig. Op 30 april 2009 beëindigde het Verenigd Koninkrijk haar militaire operaties in Irak, waarmee een einde kwam aan zes jaar militair optreden in het land onder de naam Operation Telic.3

 

Reeds tijdens de Britse inzet in Irak kwamen er regelmatig berichten in de media van mensenrechtenschendingen door Britse militairen. In maart 2010 heeft het Britse Ministerie van Defensie (MoD) besloten om een speciale instantie in het leven te roepen om het groeiende aantal claims uit Irak te behandelen: het Iraq Historical Allegations Team (IHAT). Ten tijde van het schrijven van dit artikel is het IHAT zeer recentelijk opgeheven, namelijk per 30 juni 2017. Hierover later meer.

Dit artikel heeft als doel om het mandaat, de grondslag, werkwijze en uitkomsten van het IHAT te analyseren. Daarbij wordt specifiek aandacht besteed aan de invulling van de onderzoeksplicht zoals geformuleerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Tot slot wordt aandacht besteed aan de kritiek op het IHAT en de weg voorwaarts.

Mandaat en grondslag van het IHAT

De website van het IHAT vermeldt dat het een organisatie is die is opgezet om beschuldigingen van misbruik van Irakese burgers door Brits militair personeel in de periode van maart 2003 tot juli 2009 te onderzoeken.4 De beschuldigingen variëren van kleinschalig geweld tot moord.

In eerste instantie was het mandaat van het IHAT om claims te onderzoeken waarbij er sprake zou zijn van de dood of mishandeling van Irakezen in Britse detentiecentra. Al vrij snel is dit uitgebreid naar de behandeling van claims van moord, doodslag en mishandeling van Irakese burgers die niet gevangen zaten.5

De doelstelling van de onderzoeken is om te bezien of er aanleiding is tot strafrechtelijke vervolging van mogelijke daders.

Een aanvullende taak van het IHAT is om te rapporteren aan het MoD zodat geconstateerde systemische problemen aangepakt kunnen worden.3 

 

Er zijn verschillende redenen op grond waarvan het IHAT is opgericht door het MoD in maart 2010, waarvan ik hier de drie voornaamste benoem.

 

Allereerst was door een tweetal zeer dure en zeer tijdrovende public inquiries gebleken dat er dringend een alternatieve oplossing benodigd was om de groeiende hoeveelheid claims af te kunnen doen. Deze public inquiries op grond van de Inquiries Act 2005 hadden tot doel om door middel van waarheidsvinding en het doen van aanbevelingen aan het MoD ervoor te zorgen dat geconstateerde incidenten in de toekomst voorkomen kunnen worden. Daarnaast kunnen de resultaten een aanzet geven tot een strafrechtelijke en/of civiele procedure. De betreffende public inquiries waren ingesteld om twee geruchtmakende claims van mensenrechtenschendingen door Britse militairen in Irak te onderzoeken. De public inquiries hebben respectievelijk 3,5 en 5 jaar geduurd en gezamenlijk zo’n £ 50 miljoen gekost.7 Het IHAT zou een alternatief moeten bieden door goedkoper, sneller en efficiënter onderzoek te verrichten naar binnengekomen claims.  

 

Een tweede reden heeft te maken met de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de Al-Skeini zaak. In deze zaak heeft het EHRM bepaald dat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) van toepassing is op het Britse optreden in Irak, zowel tijdens als (onder omstandigheden) buiten detentie. De ruimte ontbreekt om hier in dit artikel diep op in te gaan. Ik volsta derhalve met de opmerking dat het EHRM constateert dat de Britse troepen in Irak het gezag en de verantwoordelijkheid hadden voor de veiligheidssituatie in hun operatiegebied in Zuidoost-Irak en mede daardoor gezag en controle uitoefenden over Irakese burgers gedood tijdens militaire operaties.8 Dit heeft onder meer tot gevolg dat de Britse overheid een onderzoeksplicht heeft naar vermoedelijke schendingen van artikel 2 en artikel 3 van het EVRM, respectievelijk de bescherming van het recht op leven en het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling.9 Het EHRM heeft de reikwijdte en vorm van deze onderzoeksplicht nader toegelicht in Al Skeini.10 De Britse overheid heeft het IHAT tot taak gesteld om aan deze onderzoeksplicht uitvoering te geven.

 

De derde reden voor oprichting van het IHAT wordt benoemd in een door het MoD uitgegeven toelichting op het IHAT. Het MoD stelt hierin dat onderzoek naar claims van mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdaden noodzakelijk is teneinde te voorkomen dat Brits militair personeel gedagvaard wordt voor het Internationaal Strafhof.11 

Berechting van Britse militairen in Den Haag klinkt wellicht onwaarschijnlijk maar is geen ondenkbare situatie. De aanklager van het Internationaal Strafhof heeft op 13 mei 2014 besloten om het preliminair onderzoek naar mogelijke oorlogsmisdaden door Brits militair personeel in Irak, dat door gebrek aan bewijs in 2006 is stopgezet, opnieuw te openen. De aanleiding hiervoor is een tweetal berichten aan de aanklager van het Internationaal Strafhof afkomstig van het advocatenkantoor Public Interest Lawyers, waarin 1268 claims die door dit advocatenkantoor voor het IHAT zijn aangebracht tevens onder de aandacht zijn gebracht van de aanklager.12 Dit onderzoek is nog steeds gaande. Aangezien een zaak voor het Internationaal Strafhof slechts in behandeling wordt genomen indien het land zelf niet in staat of bereid is de zaak te onderzoeken en/of vervolgen dient het IHAT al deze zaken afdoende te onderzoeken teneinde te voorkomen dat het Internationaal Strafhof een zaak in behandeling neemt.

  

De werkwijze van het IHAT

Ten tijde van de oprichting van het IHAT in maart 2010 lagen er 165 claims ter beoordeling. De inschatting was dat de werkzaamheden binnen twee jaar na oprichting afgerond zouden zijn. Tussen november 2014 en april 2015 is het aantal claims echter spectaculair gegroeid, tot ruim 1515 claims met nog 665 te verifiëren aantijgingen.14 Uit de laatste kwartaalcijfers blijkt dat het IHAT claims heeft binnengekregen betreffende in totaal 3.392 potentiële slachtoffers.15 De verwachte einddatum van alle onderzoeken is dan ook al snel na de oprichting van het IHAT bijgesteld naar eind 2019, met een prijskaartje van ruim zestig miljoen pond. Inmiddels is, zoals in de inleiding aangehaald, gebleken dat deze einddatum niet meer valide is aangezien het IHAT reeds is opgeheven. De kosten van het IHAT worden gedragen door het MoD.

 

Het IHAT valt onder het MoD maar opereert onafhankelijk hiervan. De onderzoeken worden uitgevoerd door zo'n 147 personen, bestaande uit personeel van de Royal Navy Police, ingehuurde civiele onderzoekers en een kleine hoeveelheid ondersteunend personeel. De civiele onderzoekers bestaan met name uit gepensioneerde rechercheurs van de Metropolitan Police. Initieel bestond een gedeelte van het onderzoeksteam uit rechercheurs van de Royal Military Police, maar door een uitspraak van het Court of Appeal in 2011 in de Ali Zaki Mousa zaak zijn deze rechercheurs vervangen door personeel van de Royal Navy Police. Het Court of Appeal heeft in die zaak namelijk geoordeeld dat de onderzoekers van de Royal Military Police onvoldoende onafhankelijk waren aangezien zij zaken onderzochten waar leden van de Royal Military Police zelf bij betrokken waren geweest in Irak.16

 

De verschillende claims die bij het IHAT binnenkomen ondergaan allereerst een preliminaire beoordeling. Vervolgens wordt een rapport met aanbevelingen verstuurd aan de Provost Marshal van de Royal Navy. Hij besluit op basis van dit rapport welke zaken formeel worden toebedeeld aan het IHAT voor nader onderzoek. Onderzoekers vergaren informatie door het raadplegen van beschikbare bronnen en het benaderen en interviewen van klagers en (potentiële) getuigen, waaronder militair personeel. Zodra een onderzoek is afgerond wordt reeds door het IHAT een eerste assessment gemaakt of er voldoende bewijs is voor mogelijke vervolging van betrokken personen. Daarnaast wordt al gedurende het onderzoek contact onderhouden met de Service Prosecuting Authority (SPA) om te bezien of strafrechtelijke vervolging mogelijk zal zijn. Hiervoor is een team van zes juristen van de SPA geformeerd, het Iraq Historic Allegations Prosecutions Team.

 

Indien de verwachting is dat vervolging mogelijk is wordt dit, zoals voorgeschreven door de Armed Forces Act 2006, voorgelegd aan de SPA die onder gezag van de Director of Service Prosecutions (DSP) opereert. De DSP neemt vervolgens de beslissing om wel of niet te vervolgen, waarbij de SPA de daadwerkelijke vervolging op zich neemt. Indien het IHAT van mening is dat er onvoldoende bewijs is voor vervolging vindt er overleg plaats met de DSP alvorens het onderzoek af te ronden. Het is wel mogelijk dat er alsnog een additioneel onderzoek plaatsvindt om te voldoen aan de eisen die het EHRM stelt aan de onderzoeksplicht bij vermeende inbreuk op artikel 2 van het EVRM. Een dergelijk onderzoek zal niet worden uitgevoerd door het IHAT maar geschiedt door de Iraq Fatality Investigations (IFI), een instelling die is opgericht door het MoD naar aanleiding van een uitspraak van de High Court of Justice uit 2013 en onderzoek doet naar de doodsoorzaak van slachtoffers en beziet of er lering uit getrokken kan worden.17 Over deze uitspraak hieronder meer.

 

Onderzoeken van het IHAT kunnen aanleiding geven tot de betaling van een schadevergoeding aan de slachtoffers van incidenten, ongeacht of een strafrechtelijke vervolging wordt opgestart. Afgeronde onderzoeken worden derhalve verzonden aan het MoD, alwaar wordt besloten of er grond is tot betaling van een schadevergoeding. Het is tevens mogelijk dat een nader onderzoek van de IFI wordt afgewacht om dit te beoordelen.18 Uit een recent door het MoD vrijgegeven document blijkt dat de Britse overheid zo’n 1471 claims heeft afgedaan met een schikking, waarbij in totaal £21,949,879 aan schadevergoeding is betaald.19

 

De invulling van de onderzoeksplicht op grond van het EVRM

Zoals hierboven aangegeven is het IHAT verantwoordelijk voor het naleven van de onderzoeksplicht naar claims van inbreuk op artikel 2 en 3 van het EVRM. Hoe ver reikt die onderzoeksplicht en hoe heeft het IHAT zich van zijn taak gekweten? De High Court of Justice20 heeft zich hierover uitgesproken in de zaak Zaki Mousa v. Secretary of State for Defence uit 2013, waarin het de onderzoeken van het IHAT naast de meetlat legt die door het EHRM mede in Al Skeini is gecreëerd. Allereerst kan uit Al Skeini en andere jurisprudentie van het EHRM, waaronder de voor Nederland al te bekende Jaloud zaak, worden geconcludeerd dat de onderzoeksplicht van de staat moet voldoen aan de volgende eisen:

1) Het onderzoek van de staat moet onafhankelijk zijn

2) Het onderzoek moet toegankelijk zijn voor de familie van het slachtoffer

3) Het onderzoek moet openbaar zijn en het onderzoek en de resultaten moeten open staan voor kritiek

4) Het onderzoek moet binnen een redelijke termijn afgerond zijn

5) Het onderzoek moet effectief zijn en leiden tot duidelijke conclusies, inclusief de vaststelling van lessons learned ten behoeve van toekomstige operaties

6) Het onderzoek dient overige relevante zaken zoals de training van personeel en de planning van de betreffende operatie te omvatten

7) Indien ernstige strafbare feiten worden geconstateerd dient er vervolging plaats te vinden van de verantwoordelijke personen21

 

De High Court of Justice gaat in Zaki Mousa in op een aantal hiervan.

 

Allereerst wordt geconcludeerd dat het IHAT niet in staat is om op basis van uitgevoerd onderzoek een gemotiveerde beslissing te nemen of er een mogelijkheid tot vervolging bestaat, een schending van vereiste 5 en 7. Het Hof concludeert dat de DSP eerder betrokken had moeten worden om het onderzoek vanuit een aanklagersperspectief te bezien.22 Aan dit kritiekpunt is tegemoet gekomen door oprichting van het eerder genoemde Iraq Historic Allegations Prosecutions Team.

 

Ten tweede stelt het Hof dat de opgelopen vertraging in de onderzoeken van zodanige aard is dat daarmee het vereiste van een redelijke termijn (4) wordt geschonden.23

Een derde en vierde kritiekpunt betreft de openbaarheid van het onderzoek en de toegankelijkheid voor de familie van de slachtoffers. Het IHAT voldoet hier niet aan aangezien de onderzoeken van het IHAT gericht zijn op uiteindelijke vervolging van mogelijke daders en om die reden niet openbaar zijn.24

Tot slot heeft het IHAT in onvoldoende mate onderzoek verricht naar overige relevante zaken zoals training van en instructies aan het personeel. Het IHAT is vanwege een gebrek aan geschikt personeel en de structurering van de instelling niet in staat om deze taak uit te voeren. Daarmee wordt niet voldaan aan vereiste 6.25

 

Het Hof komt op basis van deze punten tot de conclusie dat het IHAT niet in staat is om aan de onderzoeksplicht van de staat naar schendingen van artikel 2 en 3 van het EVRM te voldoen en komt met een aantal aanbevelingen.26 De voornaamste aanbeveling is om een nader onderzoek naar schendingen van artikel 2 te laten uitvoeren door een onderzoek gebaseerd op een coroners inquest, een soort gerechtelijke lijkschouwing. Dit onderzoek zou kunnen voortborduren op het werk van IHAT.27 De eerder genoemde IFI is mede opgericht in navolging van dit advies.

 

De kritiekpunten van het Hof lijken valide, het is echter de vraag of een coroners inquest in staat is om het beter te doen. Een coroners inquest kan weliswaar voldoen aan het vereiste van openbaarheid en toegankelijkheid voor de familie van de slachtoffers aangezien eventuele strafrechtelijke vervolging dan al van de baan is, maar het zal zeer moeilijk zijn om vertraging in de onderzoeken te voorkomen aangezien een dergelijke onderzoeksmethode tegen dezelfde problemen aan zal lopen als het IHAT. Het is nu eenmaal zeer problematisch om claims van mensenrechtenschendingen te onderzoeken wanneer die schendingen ruim tien jaar geleden plaats zouden hebben gevonden in een vreemd land waar ten tijde van de vermeende schendingen een gewapend conflict gaande was.

 

Tot op heden heeft het EHRM zich niet uitgesproken over de invulling van de onderzoeksplicht door het IHAT en voor zover bekend zijn er geen zaken aangebracht voor het EHRM met betrekking tot dit onderwerp.

Het is dus de vraag of het EHRM zich hierover uit zal spreken in de toekomst.

Wat heeft het IHAT bereikt?

Het laatste kwartaalverslag van het IHAT bevat de meest recente cijfers. Per 31 december 2016 stond het IHAT er als volgt voor:

 

  • Het totaal aantal mogelijke slachtoffers op grond van beschuldigingen betrof 3392 personen;
  • Van deze 3392 worden er 1667 niet verder onderzocht om verscheidene redenen (jurisdictie, geen strafbaar feit, doublures);
  • 27 zitten nog in de preliminaire beoordelingsfase;
  • 696 gevallen zijn afgesloten of in de afrondende fase. Deze zaken zijn als volgt afgesloten:
    • 2 gevallen (nog steeds onder beheer van het IHAT) zijn doorgeleid naar de Royal Air Force Police voor verder onderzoek en uiteindelijk zonder resultaat afgesloten;
    • 2 militairen zijn voorgedragen voor de DSP met het oog op vervolging, waarbij de DSP heeft besloten om niet te vervolgen;
    • 1 militair is bij zijn tot straffen bevoegde meerdere voorgedragen voor een disciplinaire straf en is veroordeeld tot een geldboete van £3.000;
    • In de overige gevallen is er geen indicatie gevonden van enig strafbaar feit;
  • De overige 1002 gevallen dienen nog onderzocht te worden.28

 

Inmiddels is, zoals in de inleiding aangegeven, door de Britse overheid besloten om het IHAT op te heffen per 30 juni 2017. De directe aanleiding hiervoor is tweeledig. Allereerst is er in februari van dit jaar een zeer negatief rapport verschenen over het IHAT van de Defence Committee van de House of Commons.29 Hierover later meer. Een tweede reden is het feit dat een tweetal advocatenkantoren, namelijk Public Interest Lawyers en Leigh Day, in opspraak is gekomen door vermoedens van manipulatie en valse claims. Deze twee kantoren zijn verantwoordelijk voor respectievelijk 2470 en 718 claims in behandeling bij het IHAT.30 Als gevolg van aangetoonde malversaties is Phil Shiner, advocaat en oprichter van Public Interest Lawyers, door het Solicitors Disciplinary Tribunal geroyeerd als advocaat.31 Dit heeft ertoe geleid dat een zeer groot gedeelte van de ingebrachte claims bij het IHAT niet verder in behandeling wordt genomen vanwege grote twijfel over de validiteit van de claims. Van de ruim 1000 zaken die nog open stonden resteren er nu nog slechts 20. De behandeling hiervan is overgenomen door de Royal Navy Police en de Royal Air Force Police.32

 

Kritiek op het IHAT

Naast de kritiek van de High Court of Justice op de invulling van de onderzoeksplicht op grond van het EVRM, heeft het IHAT te maken gehad met veel kritiek uit andere hoeken. Zo is er veel kritiek vanuit de media op veronderstelde tactieken van IHAT onderzoekers om vanuit het niets veteranen te benaderen over mogelijke oorlogsmisdaden waar ze bij betrokken zouden zijn.33 Daarnaast heeft het IHAT kritiek ontvangen over gebruikte onderzoekstechnieken, waaronder onbevestigde berichten van het heimelijk observeren van veteranen door onderzoekers.34

 

Zoals eerder aangehaald heeft de Defence Committee van de House of Commons eveneens een zeer negatief rapport gepubliceerd over het IHAT. De voornaamste kritiekpunten van het rapport zijn als volgt. Allereerst heeft het IHAT langdurige en zeer kostbare onderzoeken uitgevoerd naar claims die weinig tot geen grondslag hadden. Dit heeft tot gevolg gehad dat Britse militairen die in Irak hebben gediend 10 tot 13 jaar later het onderwerp zijn geworden van onderzoeken naar mogelijk door hen gepleegde strafbare feiten, ondanks de afwezigheid van bewijs hiervoor.35 Deze onderzoeken zijn zeer ingrijpend voor de carrière en het privéleven van deze militairen. Verder heeft ook dit rapport kritiek op de wijze waarop deze onderzoeken uitgevoerd zijn. Zo zijn veteranen zonder voorafgaande aankondiging in persoon benaderd. Het rapport benoemt ook de hierboven genoemde berichten van het heimelijk observeren van veteranen door onderzoekers.36

Een laatste kritiekpunt betreft de behaalde resultaten van het IHAT. Van de duizenden onderzochte claims heeft uiteindelijk geen enkel onderzoek geleid tot een strafrechtelijke vervolging.37

 

Het rapport concludeert dat door het MoD te veel prioriteit is gegeven aan de naleving van juridische verplichtingen onder internationale verdragen, waardoor de belangen van het eigen personeel het onderspit moesten delven. Ten tijde van het verschijnen van het rapport werd een aantal punten al opgepakt door het MoD, waaronder betere steun aan veteranen voor onder andere de kosten van juridische bijstand. Daarnaast is al op 4 oktober 2016 een statement uitgegeven door het MoD waarin is aangegeven dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor een derogatie van het EVRM voor toekomstige expeditionaire inzet van de Britse krijgsmacht.38 Het EVRM geeft de mogelijkheid tot derogatie onder artikel 15 van het EVRM, waarbij er sprake dient te zijn van oorlog of een andere algemene noodtoestand die het voortbestaan van het land bedreigt. De derogatie dient tevens proportioneel te zijn ten opzichte van de dreiging. Derogatie op grond van dit artikel zal echter nooit de verdragsverplichtingen geheel kunnen opschorten.39 Zo is derogatie van artikel 2 en 3 van het EVRM niet toegestaan op grond van artikel 15 lid 2 van het EVRM .40  

 

Het MoD accepteert een gedeelte van de kritiek maar legt eveneens een gedeelte van de verantwoordelijkheid voor de zogenoemde heksenjacht op veteranen bij de in opspraak geraakte advocatenkantoren Public Interest Lawyers en Leigh Day, die het overgrote merendeel van de claims hebben ingebracht bij het IHAT.41 Uiteindelijk is de stroom van kritiek een belangrijke reden geweest om het IHAT op te heffen per 30 juni van dit jaar.  

relaties1

Conclusie

De Britse overheid is in de nasleep van de inzet in Irak geconfronteerd met een ongekende stortvloed aan claims van mensenrechtenschendingen door Brits militair personeel. In reactie hierop is om een aantal redenen het IHAT opgericht om op efficiënte wijze onderzoek te verrichten naar de claims. De toewijding van de Britse overheid en in het bijzonder het MoD om deze claims serieus te onderzoeken valt te prijzen. In de loop der jaren is het onderzoek naar en de afhandeling van al deze claims echter een ware sisyfusarbeid gebleken, waarbij de publieke opinie zich al snel tegen de onderzoeken naar haar oorlogshelden keerde.

Het IHAT heeft nimmer een haalbare zaak kunnen aanbrengen bij de DSP om daarmee te bewijzen dat de onderzoeken daadwerkelijk benodigd waren om oorlogsmisdadigers te berechten en het recht te laten zegevieren. Van de duizenden onderzochte claims heeft geen enkele zaak uiteindelijk tot een strafrechtelijke vervolging geleid. Het is onmogelijk vast te stellen of dit te wijten is aan het feit dat er daadwerkelijk geen sprake is geweest van strafbare feiten of dat dit onder andere door de complexiteit van de onderzoeken niet meer te achterhalen is.

Daarnaast is gebleken dat het IHAT niet geheel opgewassen was tegen de taak om enerzijds zorgvuldig onderzoek te verrichten naar al deze claims met het oog op mogelijke strafrechtelijke vervolging, en daarnaast ook te voldoen aan de vereisten van een zorgvuldig onderzoek als neergelegd door het EHRM in zijn jurisprudentie. Het is duidelijk geworden dat deze twee doelstellingen moeilijk te verenigen zijn, met name op het gebied van openbaarheid van het onderzoek en afronding binnen een redelijke termijn.

Voor toekomstige operaties is het niet waarschijnlijk dat derogatie van de verdragsverplichtingen onder het EVRM de oplossing zal zijn die de Britse overheid zoekt. Het EVRM zal nooit volledig buiten werking kunnen worden gesteld. Juist de onderzoeksplicht naar claims van schendingen van artikel 2 en 3 van het EVRM heeft de Britse overheid voor problemen gesteld en een derogatie op grond van artikel 15 heeft geen invloed op deze onderzoeksplicht. Daarnaast is het preliminair onderzoek van de aanklager van het Internationaal Strafhof naar Brits expeditionair optreden in Irak op zijn minst zorgwekkend te noemen in het licht van toekomstige inzet buiten het Verenigd Koninkrijk, des te meer gezien de absolute politieke onwil om Britse militairen open te stellen voor vervolging door het Internationaal Strafhof.

Ongeacht het gebrek aan resultaten hebben de onderzoeken wel een schat aan ervaring opgeleverd ten aanzien van de afhandeling van claims, onder andere door de uitgebreide toetsing van gehanteerde procedures van het IHAT door nationale rechters. Het valt nu te bezien hoe de Britse overheid die ervaring gaat toepassen bij de afhandeling van claims naar aanleiding van toekomstige inzet, want één ding is zeker: die claims gaan er komen. 

Naar boven