Onderwerp: Bezoek-historie

Meewerken met de politie

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-000960-16

Arrest van 9 februari 2017

 

Voorzitter: mr. R. van den Heuvel, raadsheren: mr. R.H. Koning, en brigadegeneraal (tit.) mr. drs. M. Nooijen

Het hof veroordeelt een militair voor het besturen van een voertuig terwijl hij teveel alcohol had gebruikt en het weigeren van medewerking aan het ademonderzoek. Dat de opsporingsambtenaren in kwestie geen ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee waren is irrelevant.

 

(Wvw 1994, artikel 8 en 163)

Verkort arrest

van de militaire kamer gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire politierechter in de rechtbank Gelderland van 10 februari 2016 met parketnummer 05-075049-15 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-800342-12, in de strafzaak tegen

[Naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [woonplaats],[adres],

eertijds soldaat der eerste klasse, [registratienummer],

[plaatsing].

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal,  strekkende tot veroordeling van verdachte tot een geldboete € 1.100,-- subsidiair 21 dagen hechtenis, te voldoen in 11 maandelijkse termijnen van € 100,-- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 10 maanden, met een proeftijd van drie jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

 

1:
hij op of omstreeks 6 april 2015 te Roosendaal als bestuurder van een voertuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;

2:
hij op of omstreeks 6 april 2015 te Roosendaal als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.

 

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Verdachte heeft ter terechtzitting van de militaire politierechter verklaard dat de hem tenlastegelegde feiten kloppen. Ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat het juist is dat hij op 6 april 2015 in een personenauto heeft gereden nadat hij alcohol had gedronken. Ook heeft hij verklaard dat hij geweigerd heeft om mee te werken aan een ademonderzoek.

 

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:

 

1:
hij op of omstreeks 6 april 2015 te Roosendaal als bestuurder van een voertuig (personenauto) dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van alcohol, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;

2:
hij op of omstreeks 6 april 2015 te Roosendaal als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.

 

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte heeft ter terechtzitting van de militaire kamer van het hof verklaard dat hij geen medewerking heeft verleend aan het ademonderzoek, omdat hij tijdens de lessen militair recht van zijn pelotonscommandant heeft gehoord dat hij slechts zijn medewerking behoefde te verlenen aan de Koninklijke Marechaussee.

Het hof vat dit verweer op als een beroep op afwezigheid van alle schuld. Het hof gaat hier evenwel niet in mee, gelet op hetgeen in de processen-verbaal van bevindingen is gerelateerd. De verbalisanten hebben verdachte op meerdere momenten en meerdere keren gevorderd om mee te werken aan de blaastest, waardoor het verdachte duidelijk moest zijn dat hij medewerking moest verlenen.

 

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Bij de strafoplegging heeft het hof enerzijds rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder ter zake van rijden onder invloed is veroordeeld, maar anderzijds met de positieve ontwikkelingen in de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft een gezin, een baan en hij heeft hulp gezocht en zich onder behandeling gesteld voor zijn alcoholproblemen. Ook heeft het hof rekening gehouden met de brief van zijn werkgever, waaruit blijkt dat hij een rijbewijs nodig heeft om zijn werkzaamheden te kunnen uitoefenen.

Alles afwegende is het hof van oordeel dat, naast de gevorderde geldboete, kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van een jaar.

Vordering tenuitvoerlegging

De vordering tot tenuitvoerlegging dient ingevolge het bepaalde in artikel 14g, vijfde lid van het Wetboek van Strafrecht binnen drie maanden na het verstrijken van de proeftijd ter griffie te zijn ingediend.

 

De bij vonnis van de militaire politierechter van 17 mei 2013, parketnummer 05-800342-12, gestelde proeftijd is verstreken op 31 mei 2015.

 

De onderhavige vordering is eerst op 10 februari 2016 ter griffie ingediend.

Derhalve dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14h, 14i, 14j, 23, 24, 24a, 24c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

relaties15

BESLISSING

Het hof:

 

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

 

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.

 

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

 

Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

 

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van €1.100,00 (elfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig ) dagen hechtenis.

 

Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 5 (vijf) termijnen van 2 maanden, elke termijn groot € 220,00 (tweehonderdtwintig euro).

 

Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.

 

Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

 

Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

 

Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 05-800342-12.

relaties1

Naschrift

Door mr. M.R. Aaron

 

In zowel eerste aanleg als in hoger beroep wordt een militair veroordeeld voor rijden onder invloed van (te veel) alcohol en voor het weigeren van zijn medewerking aan een ademonderzoek. De militaire verdachte bekent beide feiten. Het moge duidelijk zijn dat het rijden met te veel alcohol op strafbaar is.  Maar dat een politie-agent die iemand (militair of niet) ervan verdenkt een voertuig te besturen met te veel alcohol op, deze bestuurder kan bevelen om aan een ademonderzoek mee te werken, was de militaire verdachte minder duidelijk. Hij had namelijk, zo verklaarde hij althans, tijdens de lessen militair recht van zijn commandant gehoord dat hij in dergelijke situaties slechts verplicht was zijn medewerking te verlenen aan (opsporingsambtenaren van) de Koninklijke Marechaussee.  Deze evident onjuiste gedachtegang levert voor de verdachte echter geen geslaagd beroep op een strafuitsluitingsgrond op. Het hof vatte dit excuus op als een beroep op  'afwezigheid van alle schuld' (verontschuldigbare rechtsdwaling), maar komt ook tot de conclusie dat de opsporingsambtenaren in kwestie verdachte meerdere keren hebben duidelijk gemaakt dat hij toch echt mee moest werken. En wel zodanig dat het verdachte duidelijk moest zijn dat hij daaraan gevolg had moeten geven.

 

Het is niet te hopen dat dit een wijdverbreid misverstand onder militairen betreft (en vooralsnog is er geen aanleiding om dat te veronderstellen). Want zowel juridisch als praktisch is het volstrekt uitgesloten dat uitsluitend opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee militairen kunnen bevelen medewerking te verlenen aan het uitoefenen van een bevoegdheid zoals in onderhavige zaak (zie o.a. art. 6 Politiewet 2012 , art. 8, 159 en 163 Wegenverkeerswet 1994 en art. 141 en 142 Sv ). Het kan kennelijk geen kwaad om dit tijdens de lessen militair recht nog eens goed te benadrukken. 

 

M.R.A.

Naar boven