Onderwerp: Bezoek-historie

Complexe zaak? Gebruik de gegeven beslissingstermijn.

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Rechtbank Gelderland

Militaire kamer

Arrest van 05 december 2016

ECLI:NL:RBGEL:2016:6718

 

Inhoudsindicatie

Beroep ingevolge art. 81 Wet Militair Tuchtrecht (WMT): bevestiging beslissing beklagmeerdere.

- schending artikelen 7, 9 en 15 WMT

- termijnen WMT

- één straf voor verschillende schendingen, ook als deze op verschillende momenten plaatsvonden?

- naleving Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel

- ongeoorloofde afwezigheid en pleegplaats

- gedeeltelijk beterverklaring, aangepast werk en verplichte aanwezigheid bij de eenheid

- aanvang werkdag voor militairen

- samenloop: niet opvolgen dienstbevel, onttrekking aan dienstverplichtingen en ongeoorloofde afwezigheid

- maximale geldboete.

 

De Militaire Kamer in de rechtbank Gelderland behandelt strafzaken, waar ook ter wereld begaan, waarvan Nederlandse militairen verdacht worden. Daarnaast is de Militaire Kamer de hoogste feitelijke beroepsinstantie voor militaire tuchtzaken. Op 5 december 2016 heeft de Militaire Kamer uitspraak gedaan in één tuchtzaak betreffende drie beschuldigingen. Vanwege de omstandigheden van het geval acht de Militaire Kamer een aantal termijnoverschrijdingen in het tuchtproces en in de beklagprocedure verschoonbaar. Uit artikel 75 WMT vloeit voort dat een commandant die - vóórdat een beslissing is genomen op een beschuldiging - ervan op de hoogte is dat een militair ook van andere schendingen van gedragsregels wordt verdacht, de beschuldigingen voor die zaken bij één uitspraak afdoet. Onder “ongeoorloofde afwezigheid” moet mede worden verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van de voorschriften bij verhindering van dienstverplichtingen. Dat geldt ook indien de militair in strijd met de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel niet bereikbaar is op de voorgeschreven tijden. Als pleegplaats van ongeoorloofde afwezigheid moet worden aangemerkt de plaats waar de militair zich had behoren te bevinden, maar ten onrechte niet aanwezig was. Voor militairen geldt dat zij naar hun eenheid dienen terug te keren, indien de militair na een ziekteperiode door een arts inmiddels tot reizen in staat wordt geacht. In de krijgsmacht pleegt bovendien de werkdag te beginnen om 08:00 uur, zodat de in deze zaak gestrafte militair de verplichting had om op 11 juli 2016 om 08:00 uur present te zijn. Het gegeven bevel om zich naar de Deltasite te begeven, voldoet aan de criteria die artikel 125 van het Wetboek van Militair Strafrecht aan een dienstbevel stelt. Door na het gegeven dienstbevel niet naar de Deltasite te gaan, maar de eenheid te verlaten en huiswaarts te gaan, heeft gestrafte niet alleen het dienstbevel niet opgevolgd, maar tevens gehandeld in strijd met artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid) en met artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen).

In deze zaak is sprake van recidive, alsmede van verschillende schendingen van de gedragsregels in korte tijd. Aldus heeft gestrafte blijk gegeven van een onaanvaardbaar gebrek aan inzicht in het belang van naleving van de gedragsregels. Oplegging van de maximale geldboete van € 350,00 acht de Militaire Kamer dan ook niet onredelijk.

 

Tekst

RECHTBANK GELDERLAND

Meervoudige militaire kamer

Rechtbanknummer : 16/1394

Datum zitting : 21 november 2016

Uitspraak : 5 december 2016

 

Uitspraak van de meervoudige militaire kamer in de rechtbank Gelderland, op het te Arnhem in het openbaar behandelde beroep van:

 

Kannonier 1 [gestrafte] (PS nr: [nummer] ), hierna aangeduid als gestrafte,

geplaatst bij [verbindingsbatterij] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,

 

waarbij de beslissing op beklag wordt bestreden.

 

 

Verloop van de procedure

Aan gestrafte werden op 12 juli 2016 twee beschuldigingen, genummerd 16/006 en 16/007, uitgereikt wegens inbreuk op gedragsregels van de Wet militair tuchtrecht (WMT). Op 15 juli 2016 is aan gestrafte een derde beschuldiging - met nummer 16/008 - uitgereikt. De beslissing van de commandant ten aanzien van alle drie beschuldigingen is genomen op 18 juli 2016. Diens uitspraak is op schrift gesteld en aan gestrafte uitgereikt op 20 juli 2016. Tegen deze uitspraak heeft gestrafte op 27 juli 2016 een beklagschrift ingediend.

Het onderzoek op beklag heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2016. Gestrafte is hierbij in persoon gehoord, evenals diens vertrouwenspersoon en verschillende getuigen. De beklagmeerdere heeft op 25 augustus 2016 beslist, welke uitspraak op beklag eveneens op 25 augustus 2016 aan gestrafte is uitgereikt. Daarbij heeft de beklagmeerdere de gestrafte partieel vrijgesproken van de in 16/006 genoemde schending van de gedragsregel ‘onttrekking aan dienstverplichtingen’ en de uitspraak van de commandant voor het overige bevestigd, onder verbetering van de nummering van de geschonden gedragsregels.

 

Gestrafte heeft beroep tegen de uitspraak op beklag ingediend op 26 augustus 2016, ontvangen door de commandant op 29 augustus 2016.

Het beroep is op 21 november 2016 ter openbare zitting van de meervoudige militaire kamer behandeld. Gestrafte en zijn advocaat mr. S.M. Diekstra hebben het woord ter verdediging gevoerd. Voorts zijn verschenen kolonel [naam 1] (beklagmeerdere) en majoor [naam 2] (commandant) die beiden het woord hebben gevoerd.

Het openbaar ministerie heeft ter zake van het beroep een schriftelijk advies uitgebracht.

De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, heeft ter zitting het schriftelijk advies van het openbaar ministerie nader toegelicht.

De militaire kamer heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter zitting in beroep.

 

 

De beslissing op beklag, waartegen beroep is ingesteld

De beschuldiging ingevolge straffenformulier 16/006 luidde:

Beschuldigde is van maandag 23 mei 2016 tot en met woensdag 25 mei 2016 ongeoorloofd afwezig geweest. Beschuldigde was op de desbetreffende dagen ziek thuis en had, in het kader van de Regeling Ziek- en Hersteldmelding Defensiepersoneel, tussen 09.00 uur en 10.00 uur telefonisch bereikbaar moeten zijn. De commandant wist hierdoor niet waar beschuldigde was en betrokkene stond niet onder beschikking van de militaire autoriteiten.

 

De beschuldiging ingevolge straffenformulier 16/007 luidde:

Beschuldigde had op 8 juli 2016 een uitreiking gehad van een beschuldiging omtrent een ander tuchtproces. Tijdens deze bespreking werd eveneens het advies van de arts besproken dat beschuldigde weer bureauwerkzaamheden mocht verrichten. Beschuldigde diende hierom op 11 juli 2016 om 08.00 uur aanwezig te zijn. Beschuldigde was echter pas na 12.00 uur aanwezig.

 

De beschuldiging ingevolge straffenformulier 16/008 luidde:

Beschuldigde heeft op 12 juli tijdens de uitreiking van de beschuldiging ikhv tuchtproces 16/006 en 16/007 een dienstopdracht gekregen van de Majoor [naam 2] om na de uitreiking werkzaamheden te gaan verrichten op zijn werkplek. Beschuldigde heeft daarop besloten tijd voor zichzelf nodig te hebben en is met zijn vader naar huis gegaan. Om 13.25 uur hebben zij de werkplek verlaten en om 13:33 uur zijn zij de poort uitgereden. Beschuldigde is meermaals gebeld en ook meermaals is zijn voicemail ingesproken. Om 17:20 uur heeft betrokkene terug gebeld en aangegeven waar hij was. Beschuldigde heeft hiermee een dienstbevel genegeerd en was ongeoorloofd afwezig.

 

 

 

 

In zijn beslissing heeft de beklagmeerdere alle drie beschuldigingen bewezen verklaard. Daarbij is geconcludeerd dat dit oplevert:

ten aanzien van 16/006: schending van de gedragsregel als beschreven in artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid);

ten aanzien van 16/007: schending van de gedragsregels als beschreven in artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid) en artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen);

ten aanzien van 16/008: schending van de gedragsregels als beschreven in artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid), artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen) en artikel 15 WMT (niet opvolgen dienstbevel).

Voorts heeft de beklagmeerdere de aan gestrafte opgelegde strafsoort en strafmaat, te weten een geldboete van € 350,-, bevestigd.

 

De bevoegdheid van de militaire kamer

De militaire kamer in de arrondissementsrechtbank Gelderland is bevoegd van het beroep kennis te nemen.

 

Termijn- en/of vormverzuimen in het voortraject

De militaire kamer overweegt allereerst dat de termijnen in de Wet militair tuchtrecht (WMT) nauw luisteren. De militaire kamer stelt vast dat de termijn voor indiening van het beroep tegen de beslissing van de beklagmeerdere (te weten 5 dagen) op juiste wijze is nageleefd.

 

De militaire kamer dient vervolgens te onderzoeken of de beslissing waartegen beroep is ingesteld, onderhevig is aan enig termijn- of vormverzuim. Ingevolge artikel 97 WMT is immers vernietiging van die beslissing voorgeschreven, indien sprake is van schending van de termijnen van het tuchtproces in eerste aanleg en van de beklagprocedure, dan wel indien sprake is van enig vormverzuim waardoor de gestrafte in zijn verdediging is geschaad.

 

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is aangevoerd dat (a) ten aanzien van 16/006 de termijn van 21 dagen, die geldt voor de commandant, als bedoeld in artikel 53 WMT, niet is nageleefd. Verder is namens gestrafte aangevoerd dat (b) de uitspraak door de commandant niet ‘onverwijld’ is uitgereikt aan gestrafte.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat (c) de termijn van 5 dagen om beklag te doen, als bedoeld in artikel 80a WMT, door gestrafte is overschreden.

Ten slotte is namens gestrafte aangevoerd dat (d) sprake is van een vormverzuim doordat ten onrechte de drie afzonderlijke gedragingen zijn afgedaan met één straf.

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (a)

Artikel 53 lid 1 WMT schrijft voor dat geen beschuldiging wordt uitgereikt na verloop van 21 dagen na de gedraging die de schending van één of meer gedragsregels inhoudt. De militaire kamer stelt vast dat de uitzonderingen hierop niet van toepassing zijn in deze zaak.

Volgens straffenformulier 16/006 heeft de schending van de gedragsregel(s) plaatsgevonden in de periode van 23 tot en met 25 mei 2016. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de desbetreffende beschuldiging, door afwezigheid door ziekte of door ongeoorloofde afwezigheid van gestrafte, pas is uitgereikt op 12 juli 2016, zijnde de eerste dag dat gestrafte weer aanwezig was bij zijn eenheid.

 

De militaire kamer overweegt dat de WMT bepaalt (artikel 53 lid 4) dat de dagen waarop de militair, aan wie de commandant voornemens is een beschuldiging uit te reiken, niet aanwezig is wegens ziekte of ongeoorloofde afwezigheid, niet meetellen voor de bepaling van de termijn van 21 dagen. Bovendien is van belang dat de beschuldiging niet later dan 60 dagen na de beweerdelijke gedraging is uitgereikt (artikel 53 lid 5 WMT).

Op grond van het vorenstaande komt de militaire kamer tot het oordeel dat ten aanzien van straffenformulier 16/006 geen sprake is van een termijnoverschrijding.

 

 

 

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (b)

Artikel 76 WMT schrijft - kort weergegeven - voor dat de commandant na de sluiting van het onderzoek uiterlijk de eerstvolgende werkdag beslist, die beslissing vastlegt in een schriftelijke uitspraak en die uitspraak onverwijld uitreikt aan de beschuldigde.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de beslissing is genomen op maandag 18 juli 2016 en dat de schriftelijke uitspraak is uitgereikt op woensdag 20 juli 2016. De commandant heeft ter terechtzitting verklaard de tussenliggende tijd nodig te hebben gehad vanwege de complexiteit van de beslissing die immers betrekking heeft op drie verschillende beschuldigingen.

De militaire kamer is van oordeel dat bij de uitleg van het begrip “onverwijld” de redelijkheid als leidraad dient te gelden, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Daaronder is begrepen de complexiteit van de zaak. Gelet hierop komt de militaire kamer in dit concrete geval tot het oordeel dat aan het vereiste van onverwijldheid is voldaan. Daarbij heeft de militaire kamer mede gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad over het begrip “onverwijld” (bijv. ECLI:NL:HR:2013:1572).

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (c)

Ingevolge artikel 80a WMT dient de gestrafte beklag te doen bij de beklagmeerdere binnen vijf dagen na de uitreiking van de uitspraak van de commandant.

De uitspraak is aan gestrafte uitgereikt op 20 juli 2016. Rekening houdend met de bepalingen in de Algemene termijnenwet kon gestrafte derhalve uiterlijk op maandag 25 juli 2016 zijn beklag indienen.

Het beklag is evenwel pas ingediend op woensdag 27 juli 2016. De beklagmeerdere heeft geoordeeld dat gestrafte desondanks ontvankelijk is, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat gestrafte in verzuim is geweest. Dienaangaand is ter terechtzitting door de beklagmeerdere en gestrafte nader toegelicht dat gestrafte in die periode zodanig ziek was dat hij op dinsdag 26 juli 2016 naar het ziekenhuis moest worden vervoerd.

 

De militaire kamer overweegt allereerst dat de termijn van 5 dagen een strikte termijn is, die slechts onder bijzondere omstandigheden buiten toepassing kan blijven. De beklagmeerdere dient bij overschrijding van deze termijn derhalve te onderzoeken wat de reden is voor de termijnoverschrijding. In zijn algemeenheid rust op de beschuldigde de verplichting om de beklagmeerdere daartoe van de relevante informatie te voorzien. Indien de beklagmeerdere - op de voet van artikel 80d lid 2 WMT - tot het oordeel komt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding te wijten is aan een verzuim van de beschuldigde, motiveert de beklagmeerdere dat oordeel schriftelijk in zijn beslissing.

In het onderhavige geval overweegt de militaire kamer dat de beklagmeerdere - gelet op de hem op dat moment ter beschikking staande medische informatie - in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat gestrafte niet in verzuim was, zodat gestrafte terecht ontvankelijk is verklaard in zijn beklag. De termijnoverschrijding door gestrafte blijft in dit geval derhalve zonder gevolgen.

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (d) - één straf voor drie verschillende gedragingen

Ter terechtzitting is namens gestrafte aangevoerd dat het de commandant, en vervolgens de beklagmeerdere, niet vrij stond om één straf op te leggen voor drie verschillende beschuldigingen.

Artikel 75 WMT schrijft voor dat bij schending van een of meer gedragsregels slechts één straf wordt opgelegd. De militaire kamer overweegt dat dit artikel ruim moet worden uitgelegd, in dier voege dat een commandant die - vóórdat een beslissing is genomen op een beschuldiging - ervan op de hoogte is dat een militair ook van andere schendingen van gedragsregels wordt verdacht, de beschuldigingen voor die zaken bij één uitspraak afdoet.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de commandant verkeerde in bovengenoemde situatie, zodat hij terecht heeft volstaan met oplegging van één straf voor alle drie beschuldigingen.

 

 

Namens gestrafte is voorts nog aangevoerd dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden ten aanzien van het voornemen van de commandant om één straf voor de verschillende zaken op te leggen. De militaire kamer overweegt dat geen rechtsregel voorschrijft dat gestrafte moet worden gehoord omtrent een beslissing tot het opleggen van één straf voor verschillende gedragingen. Dit verweer wordt derhalve verworpen.

 

Ten overvloede merkt de militaire kamer nog op dat een commandant die reeds een straf heeft opgelegd voor een schending van de gedragsregels uit de WMT en die kort daarop wederom heeft te beslissen op een nieuwe beschuldiging, rekening dient te houden met de artikelen 43, 47 en 48 WMT, die beperkingen opleggen aan de maximaal op te leggen straf.

 

 

Bewezenverklaring

De militaire kamer gaat op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen uit van de navolgende feiten, die niet zijn betwist.

 

1. Met betrekking tot de beschuldiging zoals opgenomen in straffenformulier 16/006

Wachtmeester [naam 3] heeft gestrafte op 23 mei 2016 om 09:55 uur gebeld. Gestrafte nam niet op. Om 13:51 uur belde gestrafte terug naar de wachtmeester. De wachtmeester deelde hierop mede dat gestrafte bij ziekte dagelijks tussen 09.00 uur en 10.00 uur bereikbaar moet zijn. Op 24 mei 2016 belde de wachtmeester wederom tussen 09.00 uur en 10.00 uur naar gestrafte. De wachtmeester kreeg geen gehoor. Om 10.28 uur belde de wachtmeester opnieuw tevergeefs naar gestrafte. De wachtmeester liet een voicemailbericht achter dat hij die dag om 11.30 uur opnieuw terug zou bellen. Om 11:29 uur belde de wachtmeester terug. Hij kreeg geen gehoor en gestrafte belde die dag ook niet meer terug. Op 25 mei 2016 belde de wachtmeester om 09:26 uur naar gestrafte. Hij kreeg geen gehoor. Om 12:26 uur belde gestrafte terug.

Ter terechtzitting heeft gestrafte verklaard dat hij toen erg ziek was en dat hij medicatie gebruikte. Hij sliep gemiddeld 16 uur per dag. Gestrafte heeft desgevraagd verklaard dat hij geen maatregelen had getroffen om bereikbaar te zijn tussen 09:00 en 10:00 uur. Ook met zijn vriendin met wie hij destijds samenwoonde en die kennelijk ook op enig moment tot 10.00 uur thuis was, had hij geen afspraken gemaakt over het aannemen van de telefoon.

 

Beoordeling door de militaire kamer

Gestrafte heeft ten aanzien van de bewezen verklaarde ongeoorloofde afwezigheid aangevoerd dat hij ziek thuis was, dat dit bekend was bij zijn eenheid en dat hij op de door wachtmeester [naam 3] in diens getuigenverklaring genoemde tijdstippen de telefoon niet heeft gehoord omdat hij sliep. Hij beroept zich om die redenen op overmacht.

 

De militaire kamer is van oordeel dat gestrafte geen beroep op overmacht toekomt.

Immers, uit artikel 114 lid 3 Wetboek van Militair Strafrecht vloeit voort dat onder “ongeoorloofde afwezigheid” mede wordt verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van - kort weergegeven - de dienstvoorschriften bij verhindering van dienstverplichtingen.

 

Het van toepassing zijnde dienstvoorschrift betreft de ministeriële regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel van 7 mei 2003. In artikel 2 lid 4 van deze regeling staat vermeld:

De werknemer dient gedurende de eerste twee werkdagen van het ziekteverzuim van 09.00 tot 17.00 uur in persoon bereikbaar te zijn. Na deze dagen geldt deze verplichting op werkdagen tussen 09.00 en 10.00 uur. De commandant is bevoegd de werknemer van deze laatste verplichting te ontheffen.

 

 

 

 

Niet gesteld noch gebleken is dat de commandant aan gestrafte voor laatstgenoemde verplichting ontheffing heeft verleend. Uit de getuigenverklaring van wachtmeester [naam 3] van 19 juli 2016 volgt dat gestrafte op 23 mei 2016, 24 mei 2016 en 25 mei 2016 niet bereikbaar is geweest tussen 09:00 uur en 10:00 uur. Bovendien volgt uit deze getuigenverklaring dat gestrafte op 23 mei 2016, omstreeks 13:51 uur, nog eens is gewezen op zijn verplichting om bereikbaar te zijn tussen 09:00 en 10:00 uur.

 

Nu gestrafte op genoemde data (zelfs na op 23 mei 2016, 13:51 uur te zijn gewezen op zijn verplichtingen) niet heeft voldaan aan zijn verplichting om na de eerste twee werkdagen van het ziekteverzuim bereikbaar te zijn tussen 09:00 en 10:00 uur, constateert de militaire kamer dat gestrafte tijdens zijn afwezigheid nalatig is geweest zoals bedoeld in artikel 114 Wetboek van Militair Strafrecht. De militaire kamer is van oordeel dat gestrafte actief maatregelen had behoren te nemen om te zorgen dat hij daadwerkelijk bereikbaar was. Door zelf geen adequate (voorzorgs-) maatregelen te treffen, komt hem geen beroep op overmacht toe. Zijn afwezigheid moet daarom als ongeoorloofd worden aangemerkt.

 

Het feit, zoals vermeld in de beschuldiging, kan dan ook worden bewezen. Dit levert op een overtreding van artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid), zoals ook door de beklagmeerdere bewezen is geacht.

 

Opmerking verdient nog dat in zijn algemeenheid als pleegplaats van ongeoorloofde afwezigheid moet worden aangemerkt de plaats waar de militair zich had behoren te bevinden, maar ten onrechte niet aanwezig was. In het onderhavige geval betreft dat Vredepeel en niet de woonplaats van gestrafte.

De militaire kamer zal - gelet op het vorenstaande - de beslissing van de beklagmeerdere bevestigen met verbeterde lezing van de pleegplaats. Hierdoor wordt gestrafte niet benadeeld in zijn verdediging.

 

 

2. Met betrekking tot de beschuldiging zoals opgenomen in straffenformulier 16/007

Op vrijdag 8 juli 2016 vond een gesprek tussen majoor [naam 2] , luitenant [naam 4] en gestrafte plaats. In dat gesprek werd het advies van de bedrijfsarts besproken, inhoudende -kort weergegeven - dat gestrafte voldoende hersteld was om bureauwerkzaamheden uit te voeren. Daarbij is aan gestrafte medegedeeld dat hij maandag 11 juli 2016 aanwezig moest zijn, waarbij de majoor gestrafte heeft gezegd dat hij niet mee hoeft te doen aan de batterijloop, maar daarbij wel aanwezig moet zijn. De batterijloop vindt altijd plaats aansluitend aan het ochtendappèl. Gestrafte was op 11 juli 2016 echter pas na 12.00 uur aanwezig.

 

Gestrafte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij niet wist hoe laat hij op 11 juli 2016 aanwezig moest zijn. Hij wist op dat moment nog niet welk aangepast werk hij zou gaan verrichten. Hij had immers nog geen feitelijke invulling vernomen van de werkzaamheden die hij moest uitvoeren. Ook had gestrafte in het personeelssysteem zien staan dat hij nog als ziek was geregistreerd.

 

Beoordeling door de militaire kamer

Gebleken is dat gestrafte reeds beter was gemeld door een bedrijfsarts met dien verstande dat de arts oordeelkundig heeft vastgesteld dat gestrafte aangepast werk kon verrichten. De inhoud van dit aangepaste werk zou op 11 juli 2016 worden ingevuld. Daartoe diende gestrafte op maandag 11 juli 2016 aanwezig te zijn. De militaire kamer overweegt dat in de krijgsmacht de werkdag pleegt te beginnen om 08:00 uur met het ochtendappèl. Dat geldt als uitgangspunt, tenzij daarop een uitzondering is gemaakt. Een dergelijke uitzondering was niet gemaakt voor gestrafte.

Gestrafte had derhalve de verplichting om op 11 juli 2016 om 08.00 uur present te zijn. Door niet om 08:00 uur aanwezig te zijn, concludeert de militaire kamer dat gestrafte niet alleen ongeoorloofd afwezig was, maar zich ook had onttrokken aan zijn dienstverplichtingen.

 

De militaire kamer overweegt nog dat in zijn algemeenheid voor militairen geldt dat zij naar hun eenheid dienen terug te keren, indien de militair na een ziekteperiode door een arts inmiddels tot reizen in staat wordt geacht. Dat geldt ook indien de arts oordeelkundig heeft aangegeven dat de militair in staat is om aangepast werk te verrichten. In dit concrete geval betekent dit dat de medische bevindingen van de bedrijfsarts aan gestrafte niet de vrijheid bood om zelf te bepalen op welk tijdstip hij bij zijn eenheid kon arriveren.

 

Het feit dat gestrafte in het geautomatiseerde systeem nog als ziek geregistreerd was, doet aan vorenstaande niets af. Die registratie is immers slechts administratief van aard.

 

De gedraging, zoals vermeld in de beschuldiging, kan dan ook worden bewezen. Dit levert op een overtreding van artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid), alsmede een overtreding van artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen), één en ander zoals ook door de beklagmeerdere bewezen is geacht.

 

Ook in het onderhavige geval zal de militaire kamer - gelet op het vorenstaande - de beslissing van de beklagmeerdere bevestigen met verbeterde lezing van de pleegplaats, te weten Vredepeel in plaats van de woonplaats van gestrafte.

 

 

3. Met betrekking tot de beschuldiging zoals opgenomen in straffenformulier 16/008

Aan gestrafte is op dinsdag 12 juli 2016 een tweetal straffenformulieren (16/006 en 16/007) uitgereikt, waarbij de beschuldigingen en de tuchtprocedure door de commandant, majoor [naam 2] , zijn toegelicht respectievelijk uitgelegd.

De commandant heeft na de uitleg van de tuchtprocedure aan gestrafte het bevel gegeven zich te begeven naar de Deltasite en zich daar te melden bij de luitenant [naam 4] . Dit bevel is door gestrafte niet opgevolgd. In plaats daarvan heeft hij de kazerne verlaten.

 

Door gestrafte wordt betwist dat hij een dergelijk dienstbevel naast zich heeft neergelegd. Gestrafte voert daartoe aan dat hij het dienstbevel niet heeft gehoord en het bevel daarom niet heeft kunnen opvolgen.

Ter terechtzitting heeft de advocaat namens gestrafte aangevoerd dat gestrafte eigenlijk nog ziek was en dat hij alleen aangepast werk kon verrichten. Wat dat aangepaste werk precies inhield, was op 12 juli 2016 nog niet bekend. Gestrafte is daarom naar huis gegaan. Voorts stelt de advocaat dat er geen sprake was van een concreet dienstbevel, zodat het dienstbevel onuitvoerbaar was. De advocaat bestrijdt derhalve dat een dienstbevel niet zou zijn opgevolgd.

 

Beoordeling door de militaire kamer

De militaire kamer stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen vast dat twee getuigen (opperwachtmeester [naam 5] en kapitein [naam 6] ) hebben gehoord dat majoor [naam 2] het dienstbevel gaf aan gestrafte om zich te melden bij de luitenant [naam 4] op de Deltasite om aldaar werkzaamheden te verrichten.

Allereerst acht de militaire kamer onaannemelijk dat gestrafte een dienstbevel niet zou hebben gehoord, terwijl alle andere aanwezigen dat wel hebben gehoord. Daarbij is de militaire kamer van oordeel dat van een militair mag worden verlangd dat hij of zij het onderscheid kan maken tussen uitwisseling van informatie en een dienstbevel. De aan gestrafte gegeven opdrachten voldeden naar het oordeel van de militaire kamer aan de criteria die artikel 125 van het Wetboek van Militair Strafrecht aan een dienstbevel stelt. Immers, het betrof een bevel betreffende enig dienstbelang (te weten het verrichten van werkzaamheden op de Deltasite), dat werd gegeven door een meerdere aan een mindere.

De militaire kamer vermag voorts niet in te zien wat er niet concreet is aan het bevel om zich te begeven naar de Deltasite en zich daar te melden bij de luitenant. Bovendien is niet gesteld noch gebleken dat gestrafte het dienstbevel als onrechtmatig had mogen aanmerken.

Het is daarom niet aan gestrafte om voorafgaand aan de uitvoering van dat dienstbevel te verlangen dat reeds op dat moment invulling wordt gegeven aan de aard van de (aangepaste) werkzaamheden die gestrafte dient te gaan verrichten. Derhalve heeft gestrafte naar het oordeel van de militaire kamer in strijd met artikel 15 WMT een dienstbevel niet opgevolgd.

De militaire kamer concludeert voorts dat gestrafte, door na afloop van het gesprek en na het gegeven dienstbevel de eenheid te verlaten en huiswaarts te gaan, heeft gehandeld zowel in strijd met artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid) als in strijd met artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen). Immers, gestrafte was door een arts geschikt bevonden om passende werk-zaamheden te verrichten. Gestrafte heeft door zijn voortijdig vertrek voorkomen dat hem die passende werkzaamheden zijn opgedragen en heeft aldus nagelaten die passende werkzaamheden uit te voeren. Daarmee heeft hij zich onttrokken aan dienstverplichtingen.

De militaire kamer zal de beslissing van de beklagmeerdere ook ten aanzien van 16/008 bevestigen.

 

De opgelegde straf

Namens gestrafte is aangevoerd dat de strafmaat te hoog is. Aan gestrafte is immers een geldboete van € 350,00 opgelegd, hetgeen ingevolge artikel 43 lid 1 WMT de maximale geldboete is.

 

De militaire kamer neemt in aanmerking dat nog in maart 2016 aan gestrafte een tuchtstraf in de vorm van een geldboete van € 80,- (straffenformulier 16/002) is opgelegd wegens ongeoorloofde afwezigheid. De militaire kamer concludeert derhalve dat sprake is van recidive. Voorts overweegt de militaire kamer dat thans sprake is van een meerdere schendingen van de gedragsregels ingevolge de Wet militair tuchtrecht in korte tijd. Aldus geeft gestrafte blijk van een onaanvaardbaar gebrek aan inzicht in het belang van naleving van de gedragsregels.

Eén en ander maakt dat de militaire kamer van oordeel is dat de beslissing om aan gestrafte een geldboete van € 350,00 op te leggen niet onredelijk is. De militaire kamer zal daarom eveneens de opgelegde straf bevestigen.

 

BESLISSING:

De militaire kamer, rechtdoende in beroep:

 

· Verklaart zich bevoegd kennis te nemen van het beroep.

 

· Verklaart het beroep ontvankelijk.

 

· Bevestigt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, met verbetering in dier voege dat in straffenformulier 16/006 en straffenformulier 16/007 als pleegplaats wordt gelezen “Vredepeel”.

 

 

Rechtbank Gelderland

Militaire kamer

Arrest van 05 december 2016

ECLI:NL:RBGEL:2016:6718

 

 

Inhoudsindicatie

Beroep ingevolge art. 81 Wet Militair Tuchtrecht (WMT): bevestiging beslissing beklagmeerdere.

- schending artikelen 7, 9 en 15 WMT

- termijnen WMT

- één straf voor verschillende schendingen, ook als deze op verschillende momenten plaatsvonden?

- naleving Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel

- ongeoorloofde afwezigheid en pleegplaats

- gedeeltelijk beterverklaring, aangepast werk en verplichte aanwezigheid bij de eenheid

- aanvang werkdag voor militairen

- samenloop: niet opvolgen dienstbevel, onttrekking aan dienstverplichtingen en ongeoorloofde afwezigheid

- maximale geldboete.

 

De Militaire Kamer in de rechtbank Gelderland behandelt strafzaken, waar ook ter wereld begaan, waarvan Nederlandse militairen verdacht worden. Daarnaast is de Militaire Kamer de hoogste feitelijke beroepsinstantie voor militaire tuchtzaken. Op 5 december 2016 heeft de Militaire Kamer uitspraak gedaan in één tuchtzaak betreffende drie beschuldigingen. Vanwege de omstandigheden van het geval acht de Militaire Kamer een aantal termijnoverschrijdingen in het tuchtproces en in de beklagprocedure verschoonbaar. Uit artikel 75 WMT vloeit voort dat een commandant die - vóórdat een beslissing is genomen op een beschuldiging - ervan op de hoogte is dat een militair ook van andere schendingen van gedragsregels wordt verdacht, de beschuldigingen voor die zaken bij één uitspraak afdoet. Onder “ongeoorloofde afwezigheid” moet mede worden verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van de voorschriften bij verhindering van dienstverplichtingen. Dat geldt ook indien de militair in strijd met de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel niet bereikbaar is op de voorgeschreven tijden. Als pleegplaats van ongeoorloofde afwezigheid moet worden aangemerkt de plaats waar de militair zich had behoren te bevinden, maar ten onrechte niet aanwezig was. Voor militairen geldt dat zij naar hun eenheid dienen terug te keren, indien de militair na een ziekteperiode door een arts inmiddels tot reizen in staat wordt geacht. In de krijgsmacht pleegt bovendien de werkdag te beginnen om 08:00 uur, zodat de in deze zaak gestrafte militair de verplichting had om op 11 juli 2016 om 08:00 uur present te zijn. Het gegeven bevel om zich naar de Deltasite te begeven, voldoet aan de criteria die artikel 125 van het Wetboek van Militair Strafrecht aan een dienstbevel stelt. Door na het gegeven dienstbevel niet naar de Deltasite te gaan, maar de eenheid te verlaten en huiswaarts te gaan, heeft gestrafte niet alleen het dienstbevel niet opgevolgd, maar tevens gehandeld in strijd met artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid) en met artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen).

In deze zaak is sprake van recidive, alsmede van verschillende schendingen van de gedragsregels in korte tijd. Aldus heeft gestrafte blijk gegeven van een onaanvaardbaar gebrek aan inzicht in het belang van naleving van de gedragsregels. Oplegging van de maximale geldboete van € 350,00 acht de Militaire Kamer dan ook niet onredelijk.

 

Tekst

RECHTBANK GELDERLAND

Meervoudige militaire kamer

Rechtbanknummer : 16/1394

Datum zitting : 21 november 2016

Uitspraak : 5 december 2016

 

Uitspraak van de meervoudige militaire kamer in de rechtbank Gelderland, op het te Arnhem in het openbaar behandelde beroep van:

 

Kannonier 1 [gestrafte] (PS nr: [nummer] ), hierna aangeduid als gestrafte,

geplaatst bij [verbindingsbatterij] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,

 

waarbij de beslissing op beklag wordt bestreden.

 

 

Verloop van de procedure

Aan gestrafte werden op 12 juli 2016 twee beschuldigingen, genummerd 16/006 en 16/007, uitgereikt wegens inbreuk op gedragsregels van de Wet militair tuchtrecht (WMT). Op 15 juli 2016 is aan gestrafte een derde beschuldiging - met nummer 16/008 - uitgereikt. De beslissing van de commandant ten aanzien van alle drie beschuldigingen is genomen op 18 juli 2016. Diens uitspraak is op schrift gesteld en aan gestrafte uitgereikt op 20 juli 2016. Tegen deze uitspraak heeft gestrafte op 27 juli 2016 een beklagschrift ingediend.

Het onderzoek op beklag heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2016. Gestrafte is hierbij in persoon gehoord, evenals diens vertrouwenspersoon en verschillende getuigen. De beklagmeerdere heeft op 25 augustus 2016 beslist, welke uitspraak op beklag eveneens op 25 augustus 2016 aan gestrafte is uitgereikt. Daarbij heeft de beklagmeerdere de gestrafte partieel vrijgesproken van de in 16/006 genoemde schending van de gedragsregel ‘onttrekking aan dienstverplichtingen’ en de uitspraak van de commandant voor het overige bevestigd, onder verbetering van de nummering van de geschonden gedragsregels.

 

Gestrafte heeft beroep tegen de uitspraak op beklag ingediend op 26 augustus 2016, ontvangen door de commandant op 29 augustus 2016.

Het beroep is op 21 november 2016 ter openbare zitting van de meervoudige militaire kamer behandeld. Gestrafte en zijn advocaat mr. S.M. Diekstra hebben het woord ter verdediging gevoerd. Voorts zijn verschenen kolonel [naam 1] (beklagmeerdere) en majoor [naam 2] (commandant) die beiden het woord hebben gevoerd.

Het openbaar ministerie heeft ter zake van het beroep een schriftelijk advies uitgebracht.

De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, heeft ter zitting het schriftelijk advies van het openbaar ministerie nader toegelicht.

De militaire kamer heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter zitting in beroep.

 

 

De beslissing op beklag, waartegen beroep is ingesteld

De beschuldiging ingevolge straffenformulier 16/006 luidde:

Beschuldigde is van maandag 23 mei 2016 tot en met woensdag 25 mei 2016 ongeoorloofd afwezig geweest. Beschuldigde was op de desbetreffende dagen ziek thuis en had, in het kader van de Regeling Ziek- en Hersteldmelding Defensiepersoneel, tussen 09.00 uur en 10.00 uur telefonisch bereikbaar moeten zijn. De commandant wist hierdoor niet waar beschuldigde was en betrokkene stond niet onder beschikking van de militaire autoriteiten.

 

De beschuldiging ingevolge straffenformulier 16/007 luidde:

Beschuldigde had op 8 juli 2016 een uitreiking gehad van een beschuldiging omtrent een ander tuchtproces. Tijdens deze bespreking werd eveneens het advies van de arts besproken dat beschuldigde weer bureauwerkzaamheden mocht verrichten. Beschuldigde diende hierom op 11 juli 2016 om 08.00 uur aanwezig te zijn. Beschuldigde was echter pas na 12.00 uur aanwezig.

 

De beschuldiging ingevolge straffenformulier 16/008 luidde:

Beschuldigde heeft op 12 juli tijdens de uitreiking van de beschuldiging ikhv tuchtproces 16/006 en 16/007 een dienstopdracht gekregen van de Majoor [naam 2] om na de uitreiking werkzaamheden te gaan verrichten op zijn werkplek. Beschuldigde heeft daarop besloten tijd voor zichzelf nodig te hebben en is met zijn vader naar huis gegaan. Om 13.25 uur hebben zij de werkplek verlaten en om 13:33 uur zijn zij de poort uitgereden. Beschuldigde is meermaals gebeld en ook meermaals is zijn voicemail ingesproken. Om 17:20 uur heeft betrokkene terug gebeld en aangegeven waar hij was. Beschuldigde heeft hiermee een dienstbevel genegeerd en was ongeoorloofd afwezig.

 

 

 

 

In zijn beslissing heeft de beklagmeerdere alle drie beschuldigingen bewezen verklaard. Daarbij is geconcludeerd dat dit oplevert:

ten aanzien van 16/006: schending van de gedragsregel als beschreven in artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid);

ten aanzien van 16/007: schending van de gedragsregels als beschreven in artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid) en artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen);

ten aanzien van 16/008: schending van de gedragsregels als beschreven in artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid), artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen) en artikel 15 WMT (niet opvolgen dienstbevel).

Voorts heeft de beklagmeerdere de aan gestrafte opgelegde strafsoort en strafmaat, te weten een geldboete van € 350,-, bevestigd.

 

De bevoegdheid van de militaire kamer

De militaire kamer in de arrondissementsrechtbank Gelderland is bevoegd van het beroep kennis te nemen.

 

Termijn- en/of vormverzuimen in het voortraject

De militaire kamer overweegt allereerst dat de termijnen in de Wet militair tuchtrecht (WMT) nauw luisteren. De militaire kamer stelt vast dat de termijn voor indiening van het beroep tegen de beslissing van de beklagmeerdere (te weten 5 dagen) op juiste wijze is nageleefd.

 

De militaire kamer dient vervolgens te onderzoeken of de beslissing waartegen beroep is ingesteld, onderhevig is aan enig termijn- of vormverzuim. Ingevolge artikel 97 WMT is immers vernietiging van die beslissing voorgeschreven, indien sprake is van schending van de termijnen van het tuchtproces in eerste aanleg en van de beklagprocedure, dan wel indien sprake is van enig vormverzuim waardoor de gestrafte in zijn verdediging is geschaad.

 

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is aangevoerd dat (a) ten aanzien van 16/006 de termijn van 21 dagen, die geldt voor de commandant, als bedoeld in artikel 53 WMT, niet is nageleefd. Verder is namens gestrafte aangevoerd dat (b) de uitspraak door de commandant niet ‘onverwijld’ is uitgereikt aan gestrafte.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat (c) de termijn van 5 dagen om beklag te doen, als bedoeld in artikel 80a WMT, door gestrafte is overschreden.

Ten slotte is namens gestrafte aangevoerd dat (d) sprake is van een vormverzuim doordat ten onrechte de drie afzonderlijke gedragingen zijn afgedaan met één straf.

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (a)

Artikel 53 lid 1 WMT schrijft voor dat geen beschuldiging wordt uitgereikt na verloop van 21 dagen na de gedraging die de schending van één of meer gedragsregels inhoudt. De militaire kamer stelt vast dat de uitzonderingen hierop niet van toepassing zijn in deze zaak.

Volgens straffenformulier 16/006 heeft de schending van de gedragsregel(s) plaatsgevonden in de periode van 23 tot en met 25 mei 2016. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de desbetreffende beschuldiging, door afwezigheid door ziekte of door ongeoorloofde afwezigheid van gestrafte, pas is uitgereikt op 12 juli 2016, zijnde de eerste dag dat gestrafte weer aanwezig was bij zijn eenheid.

 

De militaire kamer overweegt dat de WMT bepaalt (artikel 53 lid 4) dat de dagen waarop de militair, aan wie de commandant voornemens is een beschuldiging uit te reiken, niet aanwezig is wegens ziekte of ongeoorloofde afwezigheid, niet meetellen voor de bepaling van de termijn van 21 dagen. Bovendien is van belang dat de beschuldiging niet later dan 60 dagen na de beweerdelijke gedraging is uitgereikt (artikel 53 lid 5 WMT).

Op grond van het vorenstaande komt de militaire kamer tot het oordeel dat ten aanzien van straffenformulier 16/006 geen sprake is van een termijnoverschrijding.

 

 

 

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (b)

Artikel 76 WMT schrijft - kort weergegeven - voor dat de commandant na de sluiting van het onderzoek uiterlijk de eerstvolgende werkdag beslist, die beslissing vastlegt in een schriftelijke uitspraak en die uitspraak onverwijld uitreikt aan de beschuldigde.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de beslissing is genomen op maandag 18 juli 2016 en dat de schriftelijke uitspraak is uitgereikt op woensdag 20 juli 2016. De commandant heeft ter terechtzitting verklaard de tussenliggende tijd nodig te hebben gehad vanwege de complexiteit van de beslissing die immers betrekking heeft op drie verschillende beschuldigingen.

De militaire kamer is van oordeel dat bij de uitleg van het begrip “onverwijld” de redelijkheid als leidraad dient te gelden, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Daaronder is begrepen de complexiteit van de zaak. Gelet hierop komt de militaire kamer in dit concrete geval tot het oordeel dat aan het vereiste van onverwijldheid is voldaan. Daarbij heeft de militaire kamer mede gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad over het begrip “onverwijld” (bijv. ECLI:NL:HR:2013:1572).

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (c)

Ingevolge artikel 80a WMT dient de gestrafte beklag te doen bij de beklagmeerdere binnen vijf dagen na de uitreiking van de uitspraak van de commandant.

De uitspraak is aan gestrafte uitgereikt op 20 juli 2016. Rekening houdend met de bepalingen in de Algemene termijnenwet kon gestrafte derhalve uiterlijk op maandag 25 juli 2016 zijn beklag indienen.

Het beklag is evenwel pas ingediend op woensdag 27 juli 2016. De beklagmeerdere heeft geoordeeld dat gestrafte desondanks ontvankelijk is, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat gestrafte in verzuim is geweest. Dienaangaand is ter terechtzitting door de beklagmeerdere en gestrafte nader toegelicht dat gestrafte in die periode zodanig ziek was dat hij op dinsdag 26 juli 2016 naar het ziekenhuis moest worden vervoerd.

 

De militaire kamer overweegt allereerst dat de termijn van 5 dagen een strikte termijn is, die slechts onder bijzondere omstandigheden buiten toepassing kan blijven. De beklagmeerdere dient bij overschrijding van deze termijn derhalve te onderzoeken wat de reden is voor de termijnoverschrijding. In zijn algemeenheid rust op de beschuldigde de verplichting om de beklagmeerdere daartoe van de relevante informatie te voorzien. Indien de beklagmeerdere - op de voet van artikel 80d lid 2 WMT - tot het oordeel komt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding te wijten is aan een verzuim van de beschuldigde, motiveert de beklagmeerdere dat oordeel schriftelijk in zijn beslissing.

In het onderhavige geval overweegt de militaire kamer dat de beklagmeerdere - gelet op de hem op dat moment ter beschikking staande medische informatie - in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat gestrafte niet in verzuim was, zodat gestrafte terecht ontvankelijk is verklaard in zijn beklag. De termijnoverschrijding door gestrafte blijft in dit geval derhalve zonder gevolgen.

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (d) - één straf voor drie verschillende gedragingen

Ter terechtzitting is namens gestrafte aangevoerd dat het de commandant, en vervolgens de beklagmeerdere, niet vrij stond om één straf op te leggen voor drie verschillende beschuldigingen.

Artikel 75 WMT schrijft voor dat bij schending van een of meer gedragsregels slechts één straf wordt opgelegd. De militaire kamer overweegt dat dit artikel ruim moet worden uitgelegd, in dier voege dat een commandant die - vóórdat een beslissing is genomen op een beschuldiging - ervan op de hoogte is dat een militair ook van andere schendingen van gedragsregels wordt verdacht, de beschuldigingen voor die zaken bij één uitspraak afdoet.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de commandant verkeerde in bovengenoemde situatie, zodat hij terecht heeft volstaan met oplegging van één straf voor alle drie beschuldigingen.

 

 

Namens gestrafte is voorts nog aangevoerd dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden ten aanzien van het voornemen van de commandant om één straf voor de verschillende zaken op te leggen. De militaire kamer overweegt dat geen rechtsregel voorschrijft dat gestrafte moet worden gehoord omtrent een beslissing tot het opleggen van één straf voor verschillende gedragingen. Dit verweer wordt derhalve verworpen.

 

Ten overvloede merkt de militaire kamer nog op dat een commandant die reeds een straf heeft opgelegd voor een schending van de gedragsregels uit de WMT en die kort daarop wederom heeft te beslissen op een nieuwe beschuldiging, rekening dient te houden met de artikelen 43, 47 en 48 WMT, die beperkingen opleggen aan de maximaal op te leggen straf.

 

 

Bewezenverklaring

De militaire kamer gaat op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen uit van de navolgende feiten, die niet zijn betwist.

 

1. Met betrekking tot de beschuldiging zoals opgenomen in straffenformulier 16/006

 

Wachtmeester [naam 3] heeft gestrafte op 23 mei 2016 om 09:55 uur gebeld. Gestrafte nam niet op. Om 13:51 uur belde gestrafte terug naar de wachtmeester. De wachtmeester deelde hierop mede dat gestrafte bij ziekte dagelijks tussen 09.00 uur en 10.00 uur bereikbaar moet zijn. Op 24 mei 2016 belde de wachtmeester wederom tussen 09.00 uur en 10.00 uur naar gestrafte. De wachtmeester kreeg geen gehoor. Om 10.28 uur belde de wachtmeester opnieuw tevergeefs naar gestrafte. De wachtmeester liet een voicemailbericht achter dat hij die dag om 11.30 uur opnieuw terug zou bellen. Om 11:29 uur belde de wachtmeester terug. Hij kreeg geen gehoor en gestrafte belde die dag ook niet meer terug. Op 25 mei 2016 belde de wachtmeester om 09:26 uur naar gestrafte. Hij kreeg geen gehoor. Om 12:26 uur belde gestrafte terug.

Ter terechtzitting heeft gestrafte verklaard dat hij toen erg ziek was en dat hij medicatie gebruikte. Hij sliep gemiddeld 16 uur per dag. Gestrafte heeft desgevraagd verklaard dat hij geen maatregelen had getroffen om bereikbaar te zijn tussen 09:00 en 10:00 uur. Ook met zijn vriendin met wie hij destijds samenwoonde en die kennelijk ook op enig moment tot 10.00 uur thuis was, had hij geen afspraken gemaakt over het aannemen van de telefoon.

 

Beoordeling door de militaire kamer

Gestrafte heeft ten aanzien van de bewezen verklaarde ongeoorloofde afwezigheid aangevoerd dat hij ziek thuis was, dat dit bekend was bij zijn eenheid en dat hij op de door wachtmeester [naam 3] in diens getuigenverklaring genoemde tijdstippen de telefoon niet heeft gehoord omdat hij sliep. Hij beroept zich om die redenen op overmacht.

 

De militaire kamer is van oordeel dat gestrafte geen beroep op overmacht toekomt.

Immers, uit artikel 114 lid 3 Wetboek van Militair Strafrecht vloeit voort dat onder “ongeoorloofde afwezigheid” mede wordt verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van - kort weergegeven - de dienstvoorschriften bij verhindering van dienstverplichtingen.

 

Het van toepassing zijnde dienstvoorschrift betreft de ministeriële regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel van 7 mei 2003. In artikel 2 lid 4 van deze regeling staat vermeld:

De werknemer dient gedurende de eerste twee werkdagen van het ziekteverzuim van 09.00 tot 17.00 uur in persoon bereikbaar te zijn. Na deze dagen geldt deze verplichting op werkdagen tussen 09.00 en 10.00 uur. De commandant is bevoegd de werknemer van deze laatste verplichting te ontheffen.

 

 

 

 

Niet gesteld noch gebleken is dat de commandant aan gestrafte voor laatstgenoemde verplichting ontheffing heeft verleend. Uit de getuigenverklaring van wachtmeester [naam 3] van 19 juli 2016 volgt dat gestrafte op 23 mei 2016, 24 mei 2016 en 25 mei 2016 niet bereikbaar is geweest tussen 09:00 uur en 10:00 uur. Bovendien volgt uit deze getuigenverklaring dat gestrafte op 23 mei 2016, omstreeks 13:51 uur, nog eens is gewezen op zijn verplichting om bereikbaar te zijn tussen 09:00 en 10:00 uur.

 

Nu gestrafte op genoemde data (zelfs na op 23 mei 2016, 13:51 uur te zijn gewezen op zijn verplichtingen) niet heeft voldaan aan zijn verplichting om na de eerste twee werkdagen van het ziekteverzuim bereikbaar te zijn tussen 09:00 en 10:00 uur, constateert de militaire kamer dat gestrafte tijdens zijn afwezigheid nalatig is geweest zoals bedoeld in artikel 114 Wetboek van Militair Strafrecht. De militaire kamer is van oordeel dat gestrafte actief maatregelen had behoren te nemen om te zorgen dat hij daadwerkelijk bereikbaar was. Door zelf geen adequate (voorzorgs-) maatregelen te treffen, komt hem geen beroep op overmacht toe. Zijn afwezigheid moet daarom als ongeoorloofd worden aangemerkt.

 

Het feit, zoals vermeld in de beschuldiging, kan dan ook worden bewezen. Dit levert op een overtreding van artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid), zoals ook door de beklagmeerdere bewezen is geacht.

 

Opmerking verdient nog dat in zijn algemeenheid als pleegplaats van ongeoorloofde afwezigheid moet worden aangemerkt de plaats waar de militair zich had behoren te bevinden, maar ten onrechte niet aanwezig was. In het onderhavige geval betreft dat Vredepeel en niet de woonplaats van gestrafte.

De militaire kamer zal - gelet op het vorenstaande - de beslissing van de beklagmeerdere bevestigen met verbeterde lezing van de pleegplaats. Hierdoor wordt gestrafte niet benadeeld in zijn verdediging.

 

 

2. Met betrekking tot de beschuldiging zoals opgenomen in straffenformulier 16/007

Op vrijdag 8 juli 2016 vond een gesprek tussen majoor [naam 2] , luitenant [naam 4] en gestrafte plaats. In dat gesprek werd het advies van de bedrijfsarts besproken, inhoudende -kort weergegeven - dat gestrafte voldoende hersteld was om bureauwerkzaamheden uit te voeren. Daarbij is aan gestrafte medegedeeld dat hij maandag 11 juli 2016 aanwezig moest zijn, waarbij de majoor gestrafte heeft gezegd dat hij niet mee hoeft te doen aan de batterijloop, maar daarbij wel aanwezig moet zijn. De batterijloop vindt altijd plaats aansluitend aan het ochtendappèl. Gestrafte was op 11 juli 2016 echter pas na 12.00 uur aanwezig.

 

Gestrafte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij niet wist hoe laat hij op 11 juli 2016 aanwezig moest zijn. Hij wist op dat moment nog niet welk aangepast werk hij zou gaan verrichten. Hij had immers nog geen feitelijke invulling vernomen van de werkzaamheden die hij moest uitvoeren. Ook had gestrafte in het personeelssysteem zien staan dat hij nog als ziek was geregistreerd.

 

Beoordeling door de militaire kamer

Gebleken is dat gestrafte reeds beter was gemeld door een bedrijfsarts met dien verstande dat de arts oordeelkundig heeft vastgesteld dat gestrafte aangepast werk kon verrichten. De inhoud van dit aangepaste werk zou op 11 juli 2016 worden ingevuld. Daartoe diende gestrafte op maandag 11 juli 2016 aanwezig te zijn. De militaire kamer overweegt dat in de krijgsmacht de werkdag pleegt te beginnen om 08:00 uur met het ochtendappèl. Dat geldt als uitgangspunt, tenzij daarop een uitzondering is gemaakt. Een dergelijke uitzondering was niet gemaakt voor gestrafte.

Gestrafte had derhalve de verplichting om op 11 juli 2016 om 08.00 uur present te zijn. Door niet om 08:00 uur aanwezig te zijn, concludeert de militaire kamer dat gestrafte niet alleen ongeoorloofd afwezig was, maar zich ook had onttrokken aan zijn dienstverplichtingen.

 

De militaire kamer overweegt nog dat in zijn algemeenheid voor militairen geldt dat zij naar hun eenheid dienen terug te keren, indien de militair na een ziekteperiode door een arts inmiddels tot reizen in staat wordt geacht. Dat geldt ook indien de arts oordeelkundig heeft aangegeven dat de militair in staat is om aangepast werk te verrichten. In dit concrete geval betekent dit dat de medische bevindingen van de bedrijfsarts aan gestrafte niet de vrijheid bood om zelf te bepalen op welk tijdstip hij bij zijn eenheid kon arriveren.

 

Het feit dat gestrafte in het geautomatiseerde systeem nog als ziek geregistreerd was, doet aan vorenstaande niets af. Die registratie is immers slechts administratief van aard.

 

De gedraging, zoals vermeld in de beschuldiging, kan dan ook worden bewezen. Dit levert op een overtreding van artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid), alsmede een overtreding van artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen), één en ander zoals ook door de beklagmeerdere bewezen is geacht.

 

Ook in het onderhavige geval zal de militaire kamer - gelet op het vorenstaande - de beslissing van de beklagmeerdere bevestigen met verbeterde lezing van de pleegplaats, te weten Vredepeel in plaats van de woonplaats van gestrafte.

 

 

3. Met betrekking tot de beschuldiging zoals opgenomen in straffenformulier 16/008

 

Aan gestrafte is op dinsdag 12 juli 2016 een tweetal straffenformulieren (16/006 en 16/007) uitgereikt, waarbij de beschuldigingen en de tuchtprocedure door de commandant, majoor [naam 2] , zijn toegelicht respectievelijk uitgelegd.

De commandant heeft na de uitleg van de tuchtprocedure aan gestrafte het bevel gegeven zich te begeven naar de Deltasite en zich daar te melden bij de luitenant [naam 4] . Dit bevel is door gestrafte niet opgevolgd. In plaats daarvan heeft hij de kazerne verlaten.

 

Door gestrafte wordt betwist dat hij een dergelijk dienstbevel naast zich heeft neergelegd. Gestrafte voert daartoe aan dat hij het dienstbevel niet heeft gehoord en het bevel daarom niet heeft kunnen opvolgen.

Ter terechtzitting heeft de advocaat namens gestrafte aangevoerd dat gestrafte eigenlijk nog ziek was en dat hij alleen aangepast werk kon verrichten. Wat dat aangepaste werk precies inhield, was op 12 juli 2016 nog niet bekend. Gestrafte is daarom naar huis gegaan. Voorts stelt de advocaat dat er geen sprake was van een concreet dienstbevel, zodat het dienstbevel onuitvoerbaar was. De advocaat bestrijdt derhalve dat een dienstbevel niet zou zijn opgevolgd.

 

Beoordeling door de militaire kamer

De militaire kamer stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen vast dat twee getuigen (opperwachtmeester [naam 5] en kapitein [naam 6] ) hebben gehoord dat majoor [naam 2] het dienstbevel gaf aan gestrafte om zich te melden bij de luitenant [naam 4] op de Deltasite om aldaar werkzaamheden te verrichten.

Allereerst acht de militaire kamer onaannemelijk dat gestrafte een dienstbevel niet zou hebben gehoord, terwijl alle andere aanwezigen dat wel hebben gehoord. Daarbij is de militaire kamer van oordeel dat van een militair mag worden verlangd dat hij of zij het onderscheid kan maken tussen uitwisseling van informatie en een dienstbevel. De aan gestrafte gegeven opdrachten voldeden naar het oordeel van de militaire kamer aan de criteria die artikel 125 van het Wetboek van Militair Strafrecht aan een dienstbevel stelt. Immers, het betrof een bevel betreffende enig dienstbelang (te weten het verrichten van werkzaamheden op de Deltasite), dat werd gegeven door een meerdere aan een mindere.

De militaire kamer vermag voorts niet in te zien wat er niet concreet is aan het bevel om zich te begeven naar de Deltasite en zich daar te melden bij de luitenant. Bovendien is niet gesteld noch gebleken dat gestrafte het dienstbevel als onrechtmatig had mogen aanmerken.

Het is daarom niet aan gestrafte om voorafgaand aan de uitvoering van dat dienstbevel te verlangen dat reeds op dat moment invulling wordt gegeven aan de aard van de (aangepaste) werkzaamheden die gestrafte dient te gaan verrichten. Derhalve heeft gestrafte naar het oordeel van de militaire kamer in strijd met artikel 15 WMT een dienstbevel niet opgevolgd.

De militaire kamer concludeert voorts dat gestrafte, door na afloop van het gesprek en na het gegeven dienstbevel de eenheid te verlaten en huiswaarts te gaan, heeft gehandeld zowel in strijd met artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid) als in strijd met artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen). Immers, gestrafte was door een arts geschikt bevonden om passende werk-zaamheden te verrichten. Gestrafte heeft door zijn voortijdig vertrek voorkomen dat hem die passende werkzaamheden zijn opgedragen en heeft aldus nagelaten die passende werkzaamheden uit te voeren. Daarmee heeft hij zich onttrokken aan dienstverplichtingen.

De militaire kamer zal de beslissing van de beklagmeerdere ook ten aanzien van 16/008 bevestigen.

 

De opgelegde straf

Namens gestrafte is aangevoerd dat de strafmaat te hoog is. Aan gestrafte is immers een geldboete van € 350,00 opgelegd, hetgeen ingevolge artikel 43 lid 1 WMT de maximale geldboete is.

 

De militaire kamer neemt in aanmerking dat nog in maart 2016 aan gestrafte een tuchtstraf in de vorm van een geldboete van € 80,- (straffenformulier 16/002) is opgelegd wegens ongeoorloofde afwezigheid. De militaire kamer concludeert derhalve dat sprake is van recidive. Voorts overweegt de militaire kamer dat thans sprake is van een meerdere schendingen van de gedragsregels ingevolge de Wet militair tuchtrecht in korte tijd. Aldus geeft gestrafte blijk van een onaanvaardbaar gebrek aan inzicht in het belang van naleving van de gedragsregels.

Eén en ander maakt dat de militaire kamer van oordeel is dat de beslissing om aan gestrafte een geldboete van € 350,00 op te leggen niet onredelijk is. De militaire kamer zal daarom eveneens de opgelegde straf bevestigen.

BESLISSING:

 

De militaire kamer, rechtdoende in beroep:

 

· Verklaart zich bevoegd kennis te nemen van het beroep.

 

· Verklaart het beroep ontvankelijk.

 

· Bevestigt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, met verbetering in dier voege dat in straffenformulier 16/006 en straffenformulier 16/007 als pleegplaats wordt gelezen “Vredepeel”.

 

 

Rechtbank Gelderland

Militaire kamer

Arrest van 05 december 2016

ECLI:NL:RBGEL:2016:6718

 

 

Inhoudsindicatie

Beroep ingevolge art. 81 Wet Militair Tuchtrecht (WMT): bevestiging beslissing beklagmeerdere.

- schending artikelen 7, 9 en 15 WMT

- termijnen WMT

- één straf voor verschillende schendingen, ook als deze op verschillende momenten plaatsvonden?

- naleving Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel

- ongeoorloofde afwezigheid en pleegplaats

- gedeeltelijk beterverklaring, aangepast werk en verplichte aanwezigheid bij de eenheid

- aanvang werkdag voor militairen

- samenloop: niet opvolgen dienstbevel, onttrekking aan dienstverplichtingen en ongeoorloofde afwezigheid

- maximale geldboete.

 

De Militaire Kamer in de rechtbank Gelderland behandelt strafzaken, waar ook ter wereld begaan, waarvan Nederlandse militairen verdacht worden. Daarnaast is de Militaire Kamer de hoogste feitelijke beroepsinstantie voor militaire tuchtzaken. Op 5 december 2016 heeft de Militaire Kamer uitspraak gedaan in één tuchtzaak betreffende drie beschuldigingen. Vanwege de omstandigheden van het geval acht de Militaire Kamer een aantal termijnoverschrijdingen in het tuchtproces en in de beklagprocedure verschoonbaar. Uit artikel 75 WMT vloeit voort dat een commandant die - vóórdat een beslissing is genomen op een beschuldiging - ervan op de hoogte is dat een militair ook van andere schendingen van gedragsregels wordt verdacht, de beschuldigingen voor die zaken bij één uitspraak afdoet. Onder “ongeoorloofde afwezigheid” moet mede worden verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van de voorschriften bij verhindering van dienstverplichtingen. Dat geldt ook indien de militair in strijd met de Regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel niet bereikbaar is op de voorgeschreven tijden. Als pleegplaats van ongeoorloofde afwezigheid moet worden aangemerkt de plaats waar de militair zich had behoren te bevinden, maar ten onrechte niet aanwezig was. Voor militairen geldt dat zij naar hun eenheid dienen terug te keren, indien de militair na een ziekteperiode door een arts inmiddels tot reizen in staat wordt geacht. In de krijgsmacht pleegt bovendien de werkdag te beginnen om 08:00 uur, zodat de in deze zaak gestrafte militair de verplichting had om op 11 juli 2016 om 08:00 uur present te zijn. Het gegeven bevel om zich naar de Deltasite te begeven, voldoet aan de criteria die artikel 125 van het Wetboek van Militair Strafrecht aan een dienstbevel stelt. Door na het gegeven dienstbevel niet naar de Deltasite te gaan, maar de eenheid te verlaten en huiswaarts te gaan, heeft gestrafte niet alleen het dienstbevel niet opgevolgd, maar tevens gehandeld in strijd met artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid) en met artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen).

In deze zaak is sprake van recidive, alsmede van verschillende schendingen van de gedragsregels in korte tijd. Aldus heeft gestrafte blijk gegeven van een onaanvaardbaar gebrek aan inzicht in het belang van naleving van de gedragsregels. Oplegging van de maximale geldboete van € 350,00 acht de Militaire Kamer dan ook niet onredelijk.

 

Tekst

RECHTBANK GELDERLAND

Meervoudige militaire kamer

Rechtbanknummer : 16/1394

Datum zitting : 21 november 2016

Uitspraak : 5 december 2016

 

Uitspraak van de meervoudige militaire kamer in de rechtbank Gelderland, op het te Arnhem in het openbaar behandelde beroep van:

 

Kannonier 1 [gestrafte] (PS nr: [nummer] ), hierna aangeduid als gestrafte,

geplaatst bij [verbindingsbatterij] ,

wonende te [woonplaats] , [adres] ,

 

waarbij de beslissing op beklag wordt bestreden.

 

 

Verloop van de procedure

Aan gestrafte werden op 12 juli 2016 twee beschuldigingen, genummerd 16/006 en 16/007, uitgereikt wegens inbreuk op gedragsregels van de Wet militair tuchtrecht (WMT). Op 15 juli 2016 is aan gestrafte een derde beschuldiging - met nummer 16/008 - uitgereikt. De beslissing van de commandant ten aanzien van alle drie beschuldigingen is genomen op 18 juli 2016. Diens uitspraak is op schrift gesteld en aan gestrafte uitgereikt op 20 juli 2016. Tegen deze uitspraak heeft gestrafte op 27 juli 2016 een beklagschrift ingediend.

Het onderzoek op beklag heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2016. Gestrafte is hierbij in persoon gehoord, evenals diens vertrouwenspersoon en verschillende getuigen. De beklagmeerdere heeft op 25 augustus 2016 beslist, welke uitspraak op beklag eveneens op 25 augustus 2016 aan gestrafte is uitgereikt. Daarbij heeft de beklagmeerdere de gestrafte partieel vrijgesproken van de in 16/006 genoemde schending van de gedragsregel ‘onttrekking aan dienstverplichtingen’ en de uitspraak van de commandant voor het overige bevestigd, onder verbetering van de nummering van de geschonden gedragsregels.

 

Gestrafte heeft beroep tegen de uitspraak op beklag ingediend op 26 augustus 2016, ontvangen door de commandant op 29 augustus 2016.

Het beroep is op 21 november 2016 ter openbare zitting van de meervoudige militaire kamer behandeld. Gestrafte en zijn advocaat mr. S.M. Diekstra hebben het woord ter verdediging gevoerd. Voorts zijn verschenen kolonel [naam 1] (beklagmeerdere) en majoor [naam 2] (commandant) die beiden het woord hebben gevoerd.

Het openbaar ministerie heeft ter zake van het beroep een schriftelijk advies uitgebracht.

De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, heeft ter zitting het schriftelijk advies van het openbaar ministerie nader toegelicht.

De militaire kamer heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek ter zitting in beroep.

 

 

De beslissing op beklag, waartegen beroep is ingesteld

De beschuldiging ingevolge straffenformulier 16/006 luidde:

Beschuldigde is van maandag 23 mei 2016 tot en met woensdag 25 mei 2016 ongeoorloofd afwezig geweest. Beschuldigde was op de desbetreffende dagen ziek thuis en had, in het kader van de Regeling Ziek- en Hersteldmelding Defensiepersoneel, tussen 09.00 uur en 10.00 uur telefonisch bereikbaar moeten zijn. De commandant wist hierdoor niet waar beschuldigde was en betrokkene stond niet onder beschikking van de militaire autoriteiten.

 

De beschuldiging ingevolge straffenformulier 16/007 luidde:

Beschuldigde had op 8 juli 2016 een uitreiking gehad van een beschuldiging omtrent een ander tuchtproces. Tijdens deze bespreking werd eveneens het advies van de arts besproken dat beschuldigde weer bureauwerkzaamheden mocht verrichten. Beschuldigde diende hierom op 11 juli 2016 om 08.00 uur aanwezig te zijn. Beschuldigde was echter pas na 12.00 uur aanwezig.

 

De beschuldiging ingevolge straffenformulier 16/008 luidde:

Beschuldigde heeft op 12 juli tijdens de uitreiking van de beschuldiging ikhv tuchtproces 16/006 en 16/007 een dienstopdracht gekregen van de Majoor [naam 2] om na de uitreiking werkzaamheden te gaan verrichten op zijn werkplek. Beschuldigde heeft daarop besloten tijd voor zichzelf nodig te hebben en is met zijn vader naar huis gegaan. Om 13.25 uur hebben zij de werkplek verlaten en om 13:33 uur zijn zij de poort uitgereden. Beschuldigde is meermaals gebeld en ook meermaals is zijn voicemail ingesproken. Om 17:20 uur heeft betrokkene terug gebeld en aangegeven waar hij was. Beschuldigde heeft hiermee een dienstbevel genegeerd en was ongeoorloofd afwezig.

 

 

 

 

In zijn beslissing heeft de beklagmeerdere alle drie beschuldigingen bewezen verklaard. Daarbij is geconcludeerd dat dit oplevert:

ten aanzien van 16/006: schending van de gedragsregel als beschreven in artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid);

ten aanzien van 16/007: schending van de gedragsregels als beschreven in artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid) en artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen);

ten aanzien van 16/008: schending van de gedragsregels als beschreven in artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid), artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen) en artikel 15 WMT (niet opvolgen dienstbevel).

Voorts heeft de beklagmeerdere de aan gestrafte opgelegde strafsoort en strafmaat, te weten een geldboete van € 350,-, bevestigd.

 

De bevoegdheid van de militaire kamer

De militaire kamer in de arrondissementsrechtbank Gelderland is bevoegd van het beroep kennis te nemen.

 

Termijn- en/of vormverzuimen in het voortraject

De militaire kamer overweegt allereerst dat de termijnen in de Wet militair tuchtrecht (WMT) nauw luisteren. De militaire kamer stelt vast dat de termijn voor indiening van het beroep tegen de beslissing van de beklagmeerdere (te weten 5 dagen) op juiste wijze is nageleefd.

 

De militaire kamer dient vervolgens te onderzoeken of de beslissing waartegen beroep is ingesteld, onderhevig is aan enig termijn- of vormverzuim. Ingevolge artikel 97 WMT is immers vernietiging van die beslissing voorgeschreven, indien sprake is van schending van de termijnen van het tuchtproces in eerste aanleg en van de beklagprocedure, dan wel indien sprake is van enig vormverzuim waardoor de gestrafte in zijn verdediging is geschaad.

 

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is aangevoerd dat (a) ten aanzien van 16/006 de termijn van 21 dagen, die geldt voor de commandant, als bedoeld in artikel 53 WMT, niet is nageleefd. Verder is namens gestrafte aangevoerd dat (b) de uitspraak door de commandant niet ‘onverwijld’ is uitgereikt aan gestrafte.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat (c) de termijn van 5 dagen om beklag te doen, als bedoeld in artikel 80a WMT, door gestrafte is overschreden.

Ten slotte is namens gestrafte aangevoerd dat (d) sprake is van een vormverzuim doordat ten onrechte de drie afzonderlijke gedragingen zijn afgedaan met één straf.

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (a)

Artikel 53 lid 1 WMT schrijft voor dat geen beschuldiging wordt uitgereikt na verloop van 21 dagen na de gedraging die de schending van één of meer gedragsregels inhoudt. De militaire kamer stelt vast dat de uitzonderingen hierop niet van toepassing zijn in deze zaak.

Volgens straffenformulier 16/006 heeft de schending van de gedragsregel(s) plaatsgevonden in de periode van 23 tot en met 25 mei 2016. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de desbetreffende beschuldiging, door afwezigheid door ziekte of door ongeoorloofde afwezigheid van gestrafte, pas is uitgereikt op 12 juli 2016, zijnde de eerste dag dat gestrafte weer aanwezig was bij zijn eenheid.

 

De militaire kamer overweegt dat de WMT bepaalt (artikel 53 lid 4) dat de dagen waarop de militair, aan wie de commandant voornemens is een beschuldiging uit te reiken, niet aanwezig is wegens ziekte of ongeoorloofde afwezigheid, niet meetellen voor de bepaling van de termijn van 21 dagen. Bovendien is van belang dat de beschuldiging niet later dan 60 dagen na de beweerdelijke gedraging is uitgereikt (artikel 53 lid 5 WMT).

Op grond van het vorenstaande komt de militaire kamer tot het oordeel dat ten aanzien van straffenformulier 16/006 geen sprake is van een termijnoverschrijding.

 

 

 

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (b)

Artikel 76 WMT schrijft - kort weergegeven - voor dat de commandant na de sluiting van het onderzoek uiterlijk de eerstvolgende werkdag beslist, die beslissing vastlegt in een schriftelijke uitspraak en die uitspraak onverwijld uitreikt aan de beschuldigde.

Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de beslissing is genomen op maandag 18 juli 2016 en dat de schriftelijke uitspraak is uitgereikt op woensdag 20 juli 2016. De commandant heeft ter terechtzitting verklaard de tussenliggende tijd nodig te hebben gehad vanwege de complexiteit van de beslissing die immers betrekking heeft op drie verschillende beschuldigingen.

De militaire kamer is van oordeel dat bij de uitleg van het begrip “onverwijld” de redelijkheid als leidraad dient te gelden, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van het geval. Daaronder is begrepen de complexiteit van de zaak. Gelet hierop komt de militaire kamer in dit concrete geval tot het oordeel dat aan het vereiste van onverwijldheid is voldaan. Daarbij heeft de militaire kamer mede gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad over het begrip “onverwijld” (bijv. ECLI:NL:HR:2013:1572).

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (c)

Ingevolge artikel 80a WMT dient de gestrafte beklag te doen bij de beklagmeerdere binnen vijf dagen na de uitreiking van de uitspraak van de commandant.

De uitspraak is aan gestrafte uitgereikt op 20 juli 2016. Rekening houdend met de bepalingen in de Algemene termijnenwet kon gestrafte derhalve uiterlijk op maandag 25 juli 2016 zijn beklag indienen.

Het beklag is evenwel pas ingediend op woensdag 27 juli 2016. De beklagmeerdere heeft geoordeeld dat gestrafte desondanks ontvankelijk is, omdat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat gestrafte in verzuim is geweest. Dienaangaand is ter terechtzitting door de beklagmeerdere en gestrafte nader toegelicht dat gestrafte in die periode zodanig ziek was dat hij op dinsdag 26 juli 2016 naar het ziekenhuis moest worden vervoerd.

 

De militaire kamer overweegt allereerst dat de termijn van 5 dagen een strikte termijn is, die slechts onder bijzondere omstandigheden buiten toepassing kan blijven. De beklagmeerdere dient bij overschrijding van deze termijn derhalve te onderzoeken wat de reden is voor de termijnoverschrijding. In zijn algemeenheid rust op de beschuldigde de verplichting om de beklagmeerdere daartoe van de relevante informatie te voorzien. Indien de beklagmeerdere - op de voet van artikel 80d lid 2 WMT - tot het oordeel komt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding te wijten is aan een verzuim van de beschuldigde, motiveert de beklagmeerdere dat oordeel schriftelijk in zijn beslissing.

In het onderhavige geval overweegt de militaire kamer dat de beklagmeerdere - gelet op de hem op dat moment ter beschikking staande medische informatie - in redelijkheid tot de beslissing heeft kunnen komen dat gestrafte niet in verzuim was, zodat gestrafte terecht ontvankelijk is verklaard in zijn beklag. De termijnoverschrijding door gestrafte blijft in dit geval derhalve zonder gevolgen.

 

Beoordeling door de militaire kamer ad (d) - één straf voor drie verschillende gedragingen

Ter terechtzitting is namens gestrafte aangevoerd dat het de commandant, en vervolgens de beklagmeerdere, niet vrij stond om één straf op te leggen voor drie verschillende beschuldigingen.

Artikel 75 WMT schrijft voor dat bij schending van een of meer gedragsregels slechts één straf wordt opgelegd. De militaire kamer overweegt dat dit artikel ruim moet worden uitgelegd, in dier voege dat een commandant die - vóórdat een beslissing is genomen op een beschuldiging - ervan op de hoogte is dat een militair ook van andere schendingen van gedragsregels wordt verdacht, de beschuldigingen voor die zaken bij één uitspraak afdoet.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de commandant verkeerde in bovengenoemde situatie, zodat hij terecht heeft volstaan met oplegging van één straf voor alle drie beschuldigingen.

 

 

Namens gestrafte is voorts nog aangevoerd dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden ten aanzien van het voornemen van de commandant om één straf voor de verschillende zaken op te leggen. De militaire kamer overweegt dat geen rechtsregel voorschrijft dat gestrafte moet worden gehoord omtrent een beslissing tot het opleggen van één straf voor verschillende gedragingen. Dit verweer wordt derhalve verworpen.

 

Ten overvloede merkt de militaire kamer nog op dat een commandant die reeds een straf heeft opgelegd voor een schending van de gedragsregels uit de WMT en die kort daarop wederom heeft te beslissen op een nieuwe beschuldiging, rekening dient te houden met de artikelen 43, 47 en 48 WMT, die beperkingen opleggen aan de maximaal op te leggen straf.

 

 

Bewezenverklaring

De militaire kamer gaat op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen uit van de navolgende feiten, die niet zijn betwist.

 

1. Met betrekking tot de beschuldiging zoals opgenomen in straffenformulier 16/006

 

Wachtmeester [naam 3] heeft gestrafte op 23 mei 2016 om 09:55 uur gebeld. Gestrafte nam niet op. Om 13:51 uur belde gestrafte terug naar de wachtmeester. De wachtmeester deelde hierop mede dat gestrafte bij ziekte dagelijks tussen 09.00 uur en 10.00 uur bereikbaar moet zijn. Op 24 mei 2016 belde de wachtmeester wederom tussen 09.00 uur en 10.00 uur naar gestrafte. De wachtmeester kreeg geen gehoor. Om 10.28 uur belde de wachtmeester opnieuw tevergeefs naar gestrafte. De wachtmeester liet een voicemailbericht achter dat hij die dag om 11.30 uur opnieuw terug zou bellen. Om 11:29 uur belde de wachtmeester terug. Hij kreeg geen gehoor en gestrafte belde die dag ook niet meer terug. Op 25 mei 2016 belde de wachtmeester om 09:26 uur naar gestrafte. Hij kreeg geen gehoor. Om 12:26 uur belde gestrafte terug.

Ter terechtzitting heeft gestrafte verklaard dat hij toen erg ziek was en dat hij medicatie gebruikte. Hij sliep gemiddeld 16 uur per dag. Gestrafte heeft desgevraagd verklaard dat hij geen maatregelen had getroffen om bereikbaar te zijn tussen 09:00 en 10:00 uur. Ook met zijn vriendin met wie hij destijds samenwoonde en die kennelijk ook op enig moment tot 10.00 uur thuis was, had hij geen afspraken gemaakt over het aannemen van de telefoon.

 

Beoordeling door de militaire kamer

Gestrafte heeft ten aanzien van de bewezen verklaarde ongeoorloofde afwezigheid aangevoerd dat hij ziek thuis was, dat dit bekend was bij zijn eenheid en dat hij op de door wachtmeester [naam 3] in diens getuigenverklaring genoemde tijdstippen de telefoon niet heeft gehoord omdat hij sliep. Hij beroept zich om die redenen op overmacht.

 

De militaire kamer is van oordeel dat gestrafte geen beroep op overmacht toekomt.

Immers, uit artikel 114 lid 3 Wetboek van Militair Strafrecht vloeit voort dat onder “ongeoorloofde afwezigheid” mede wordt verstaan de afwezigheid van de militair zolang deze nalatig is in de uitvoering van - kort weergegeven - de dienstvoorschriften bij verhindering van dienstverplichtingen.

 

Het van toepassing zijnde dienstvoorschrift betreft de ministeriële regeling ziek- en hersteldmelding defensiepersoneel van 7 mei 2003. In artikel 2 lid 4 van deze regeling staat vermeld:

De werknemer dient gedurende de eerste twee werkdagen van het ziekteverzuim van 09.00 tot 17.00 uur in persoon bereikbaar te zijn. Na deze dagen geldt deze verplichting op werkdagen tussen 09.00 en 10.00 uur. De commandant is bevoegd de werknemer van deze laatste verplichting te ontheffen.

 

 

 

 

Niet gesteld noch gebleken is dat de commandant aan gestrafte voor laatstgenoemde verplichting ontheffing heeft verleend. Uit de getuigenverklaring van wachtmeester [naam 3] van 19 juli 2016 volgt dat gestrafte op 23 mei 2016, 24 mei 2016 en 25 mei 2016 niet bereikbaar is geweest tussen 09:00 uur en 10:00 uur. Bovendien volgt uit deze getuigenverklaring dat gestrafte op 23 mei 2016, omstreeks 13:51 uur, nog eens is gewezen op zijn verplichting om bereikbaar te zijn tussen 09:00 en 10:00 uur.

 

Nu gestrafte op genoemde data (zelfs na op 23 mei 2016, 13:51 uur te zijn gewezen op zijn verplichtingen) niet heeft voldaan aan zijn verplichting om na de eerste twee werkdagen van het ziekteverzuim bereikbaar te zijn tussen 09:00 en 10:00 uur, constateert de militaire kamer dat gestrafte tijdens zijn afwezigheid nalatig is geweest zoals bedoeld in artikel 114 Wetboek van Militair Strafrecht. De militaire kamer is van oordeel dat gestrafte actief maatregelen had behoren te nemen om te zorgen dat hij daadwerkelijk bereikbaar was. Door zelf geen adequate (voorzorgs-) maatregelen te treffen, komt hem geen beroep op overmacht toe. Zijn afwezigheid moet daarom als ongeoorloofd worden aangemerkt.

 

Het feit, zoals vermeld in de beschuldiging, kan dan ook worden bewezen. Dit levert op een overtreding van artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid), zoals ook door de beklagmeerdere bewezen is geacht.

 

Opmerking verdient nog dat in zijn algemeenheid als pleegplaats van ongeoorloofde afwezigheid moet worden aangemerkt de plaats waar de militair zich had behoren te bevinden, maar ten onrechte niet aanwezig was. In het onderhavige geval betreft dat Vredepeel en niet de woonplaats van gestrafte.

De militaire kamer zal - gelet op het vorenstaande - de beslissing van de beklagmeerdere bevestigen met verbeterde lezing van de pleegplaats. Hierdoor wordt gestrafte niet benadeeld in zijn verdediging.

 

 

2. Met betrekking tot de beschuldiging zoals opgenomen in straffenformulier 16/007

Op vrijdag 8 juli 2016 vond een gesprek tussen majoor [naam 2] , luitenant [naam 4] en gestrafte plaats. In dat gesprek werd het advies van de bedrijfsarts besproken, inhoudende -kort weergegeven - dat gestrafte voldoende hersteld was om bureauwerkzaamheden uit te voeren. Daarbij is aan gestrafte medegedeeld dat hij maandag 11 juli 2016 aanwezig moest zijn, waarbij de majoor gestrafte heeft gezegd dat hij niet mee hoeft te doen aan de batterijloop, maar daarbij wel aanwezig moet zijn. De batterijloop vindt altijd plaats aansluitend aan het ochtendappèl. Gestrafte was op 11 juli 2016 echter pas na 12.00 uur aanwezig.

 

Gestrafte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij niet wist hoe laat hij op 11 juli 2016 aanwezig moest zijn. Hij wist op dat moment nog niet welk aangepast werk hij zou gaan verrichten. Hij had immers nog geen feitelijke invulling vernomen van de werkzaamheden die hij moest uitvoeren. Ook had gestrafte in het personeelssysteem zien staan dat hij nog als ziek was geregistreerd.

 

Beoordeling door de militaire kamer

Gebleken is dat gestrafte reeds beter was gemeld door een bedrijfsarts met dien verstande dat de arts oordeelkundig heeft vastgesteld dat gestrafte aangepast werk kon verrichten. De inhoud van dit aangepaste werk zou op 11 juli 2016 worden ingevuld. Daartoe diende gestrafte op maandag 11 juli 2016 aanwezig te zijn. De militaire kamer overweegt dat in de krijgsmacht de werkdag pleegt te beginnen om 08:00 uur met het ochtendappèl. Dat geldt als uitgangspunt, tenzij daarop een uitzondering is gemaakt. Een dergelijke uitzondering was niet gemaakt voor gestrafte.

Gestrafte had derhalve de verplichting om op 11 juli 2016 om 08.00 uur present te zijn. Door niet om 08:00 uur aanwezig te zijn, concludeert de militaire kamer dat gestrafte niet alleen ongeoorloofd afwezig was, maar zich ook had onttrokken aan zijn dienstverplichtingen.

 

De militaire kamer overweegt nog dat in zijn algemeenheid voor militairen geldt dat zij naar hun eenheid dienen terug te keren, indien de militair na een ziekteperiode door een arts inmiddels tot reizen in staat wordt geacht. Dat geldt ook indien de arts oordeelkundig heeft aangegeven dat de militair in staat is om aangepast werk te verrichten. In dit concrete geval betekent dit dat de medische bevindingen van de bedrijfsarts aan gestrafte niet de vrijheid bood om zelf te bepalen op welk tijdstip hij bij zijn eenheid kon arriveren.

 

Het feit dat gestrafte in het geautomatiseerde systeem nog als ziek geregistreerd was, doet aan vorenstaande niets af. Die registratie is immers slechts administratief van aard.

 

De gedraging, zoals vermeld in de beschuldiging, kan dan ook worden bewezen. Dit levert op een overtreding van artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid), alsmede een overtreding van artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen), één en ander zoals ook door de beklagmeerdere bewezen is geacht.

 

Ook in het onderhavige geval zal de militaire kamer - gelet op het vorenstaande - de beslissing van de beklagmeerdere bevestigen met verbeterde lezing van de pleegplaats, te weten Vredepeel in plaats van de woonplaats van gestrafte.

 

 

3. Met betrekking tot de beschuldiging zoals opgenomen in straffenformulier 16/008

 

Aan gestrafte is op dinsdag 12 juli 2016 een tweetal straffenformulieren (16/006 en 16/007) uitgereikt, waarbij de beschuldigingen en de tuchtprocedure door de commandant, majoor [naam 2] , zijn toegelicht respectievelijk uitgelegd.

De commandant heeft na de uitleg van de tuchtprocedure aan gestrafte het bevel gegeven zich te begeven naar de Deltasite en zich daar te melden bij de luitenant [naam 4] . Dit bevel is door gestrafte niet opgevolgd. In plaats daarvan heeft hij de kazerne verlaten.

 

Door gestrafte wordt betwist dat hij een dergelijk dienstbevel naast zich heeft neergelegd. Gestrafte voert daartoe aan dat hij het dienstbevel niet heeft gehoord en het bevel daarom niet heeft kunnen opvolgen.

Ter terechtzitting heeft de advocaat namens gestrafte aangevoerd dat gestrafte eigenlijk nog ziek was en dat hij alleen aangepast werk kon verrichten. Wat dat aangepaste werk precies inhield, was op 12 juli 2016 nog niet bekend. Gestrafte is daarom naar huis gegaan. Voorts stelt de advocaat dat er geen sprake was van een concreet dienstbevel, zodat het dienstbevel onuitvoerbaar was. De advocaat bestrijdt derhalve dat een dienstbevel niet zou zijn opgevolgd.

 

Beoordeling door de militaire kamer

De militaire kamer stelt op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen vast dat twee getuigen (opperwachtmeester [naam 5] en kapitein [naam 6] ) hebben gehoord dat majoor [naam 2] het dienstbevel gaf aan gestrafte om zich te melden bij de luitenant [naam 4] op de Deltasite om aldaar werkzaamheden te verrichten.

Allereerst acht de militaire kamer onaannemelijk dat gestrafte een dienstbevel niet zou hebben gehoord, terwijl alle andere aanwezigen dat wel hebben gehoord. Daarbij is de militaire kamer van oordeel dat van een militair mag worden verlangd dat hij of zij het onderscheid kan maken tussen uitwisseling van informatie en een dienstbevel. De aan gestrafte gegeven opdrachten voldeden naar het oordeel van de militaire kamer aan de criteria die artikel 125 van het Wetboek van Militair Strafrecht aan een dienstbevel stelt. Immers, het betrof een bevel betreffende enig dienstbelang (te weten het verrichten van werkzaamheden op de Deltasite), dat werd gegeven door een meerdere aan een mindere.

De militaire kamer vermag voorts niet in te zien wat er niet concreet is aan het bevel om zich te begeven naar de Deltasite en zich daar te melden bij de luitenant. Bovendien is niet gesteld noch gebleken dat gestrafte het dienstbevel als onrechtmatig had mogen aanmerken.

Het is daarom niet aan gestrafte om voorafgaand aan de uitvoering van dat dienstbevel te verlangen dat reeds op dat moment invulling wordt gegeven aan de aard van de (aangepaste) werkzaamheden die gestrafte dient te gaan verrichten. Derhalve heeft gestrafte naar het oordeel van de militaire kamer in strijd met artikel 15 WMT een dienstbevel niet opgevolgd.

De militaire kamer concludeert voorts dat gestrafte, door na afloop van het gesprek en na het gegeven dienstbevel de eenheid te verlaten en huiswaarts te gaan, heeft gehandeld zowel in strijd met artikel 7 WMT (ongeoorloofde afwezigheid) als in strijd met artikel 9 WMT (onttrekking aan dienstverplichtingen). Immers, gestrafte was door een arts geschikt bevonden om passende werk-zaamheden te verrichten. Gestrafte heeft door zijn voortijdig vertrek voorkomen dat hem die passende werkzaamheden zijn opgedragen en heeft aldus nagelaten die passende werkzaamheden uit te voeren. Daarmee heeft hij zich onttrokken aan dienstverplichtingen.

De militaire kamer zal de beslissing van de beklagmeerdere ook ten aanzien van 16/008 bevestigen.

 

De opgelegde straf

Namens gestrafte is aangevoerd dat de strafmaat te hoog is. Aan gestrafte is immers een geldboete van € 350,00 opgelegd, hetgeen ingevolge artikel 43 lid 1 WMT de maximale geldboete is.

 

De militaire kamer neemt in aanmerking dat nog in maart 2016 aan gestrafte een tuchtstraf in de vorm van een geldboete van € 80,- (straffenformulier 16/002) is opgelegd wegens ongeoorloofde afwezigheid. De militaire kamer concludeert derhalve dat sprake is van recidive. Voorts overweegt de militaire kamer dat thans sprake is van een meerdere schendingen van de gedragsregels ingevolge de Wet militair tuchtrecht in korte tijd. Aldus geeft gestrafte blijk van een onaanvaardbaar gebrek aan inzicht in het belang van naleving van de gedragsregels.

Eén en ander maakt dat de militaire kamer van oordeel is dat de beslissing om aan gestrafte een geldboete van € 350,00 op te leggen niet onredelijk is. De militaire kamer zal daarom eveneens de opgelegde straf bevestigen.

BESLISSING:

 

De militaire kamer, rechtdoende in beroep:

 

· Verklaart zich bevoegd kennis te nemen van het beroep.

 

· Verklaart het beroep ontvankelijk.

 

· Bevestigt de beslissing waartegen beroep is ingesteld, met verbetering in dier voege dat in straffenformulier 16/006 en straffenformulier 16/007 als pleegplaats wordt gelezen “Vredepeel”.

 

 

Deze beslissing is gegeven door:

mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. J. Barrau, rechters, en Luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2016.

mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. J. Barrau, rechters, en Luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2016.

mr. P.C. Quak (voorzitter) en mr. J. Barrau, rechters, en Luitenant-kolonel mr. C.E.W. van de Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2016.

NASCHRIFT

Door mr. J.J.M. Van Hoek

 

Complexe zaak? Gebruik de gegeven beslissingstermijn.

In zijn naschrift bij de uitspraak van de rechtbank Arnhem 26 maart 2012, MRT 2014, blz. 123 merkt de annotator op dat meer dan eens een tuchtzaak in beroep strandt wegens vormfouten en de gestrafte als gevolg daarvan wordt vrijgesproken. De laatste in dit tijdschrift gepubliceerde uitspraak waarin de rechtbank toe kwam aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak dateert dan ook uit 2006 (Rb Arnhem 6 juni 2005, MRT 2006, blz. 47). Ook in de onderhavige zaak ziet de militaire kamer zich genoodzaakt een aantal vormvereisten tegen het licht te houden, maar fouten in de toepassing daarvan worden niet vastgesteld.  Uiteindelijk bevestigt de militaire kamer de beslissing van de beklagmeerdere met betrekking tot  de drie beschuldigingen en corrigeert zij de beslissing slechts op één punt, namelijk de pleegplaats. Op het straffenformulier stond abusievelijk de woonplaats vermeld als pleegplaats. De militair kamer merkt terecht op dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid de pleegplaats de plaats betreft waar de militair zich had behoren te bevinden, maar ten onrechte niet aanwezig was. De militaire kamer heeft zich hier eerder over uitgesproken, zie Rb Arnhem 8 mei 1992, MRT 1992, blz. 254 m.nt. WHV. De gestrafte wordt door de verbeterde lezing van de pleegplaats niet in zijn verdediging benadeeld, aldus de militaire kamer. Hoewel deze zaak niet op vormfouten stuk is gelopen, verdient een aantal procedurele aspecten van het tuchtproces toch bijzondere aandacht.

De raadsman voert het verweer dat het de commandant niet vrijstond om één straf op te leggen voor drie verschillende beschuldigingen. De militaire kamer gaat hier niet in mee en overweegt dat een commandant die – vóórdat een beslissing is genomen op een beschuldiging – ervan op de hoogte is dat een militair ook van andere schendingen wordt verdacht, de beschuldiging voor die zaken bij één uitspraak afdoet. Het is juist dat artikel 75 Wmt ruim wordt uitgelegd (zie bijvoorbeeld Rb Arnhem 26 juli 1996, MRT 1997, blz. 116, m.nt. C.), maar niet zo ruim als de militaire kamer het in deze uitspraak verwoordt. Zo heeft de militaire kamer in het verleden geoordeeld dat een commandant die op de dag van de uitspraak in een tuchtzaak kennis krijgt van een nieuwe schending van een gedragsregel door dezelfde militair niet met het doen van zijn uitspraak hoeft te wachten tot ook het onderzoek in de nieuwe zaak is afgerond. De militaire kamer merkte daarbij op dat de commandant “[er] binnen redelijke grenzen naar [dient] te streven zo veel mogelijk tegen een beschuldigde lopende beschuldigingen in één strafoplegging af te doen. De in het tuchtrecht vereiste snelheid van afdoening zal daar echter niet onder mogen lijden.” (Rb Arnhem 31 mei 1991, MRT 1991 blz. 231, m.nt. C.). Het verweer dat gestrafte ten onrechte niet is gehoord met betrekking tot het voornemen van de commandant om voor de drie beschuldigingen één straf op te leggen, had de militair kamer simpelweg kunnen afdoen met de opmerking dat artikel 75 Wmt de commandant hiertoe verplicht. Wel is het zorgvuldig om de beschuldigde bij aanvang of sluiting van het onderzoek over de toepassing van artikel 75 Wmt te informeren.

Een tweede verweer van de raadsman heeft betrekking op artikel 76, tweede lid, Wmt. Ook het verweer dat dit artikel(lid) is geschonden, treft geen doel. De militaire kamer gaat mee met de verklaring van de commandant dat hij de tijd tussen de datum beslissing (18 juli 2016) en de datum uitreiking (20 juli 2016) nodig had vanwege de complexiteit van de beslissing.

De vraag is evenwel of de complexiteit van een zaak mag meewegen bij de beoordeling of de uitreiking van de uitspraak onverwijld is gedaan. Mij lijkt van niet. De complexiteit van een zaak kan slechts een rol spelen bij de beraadslaging (artikel 74 Wmt) en bij het nemen van de beslissing en de vastlegging hiervan in de uitspraak (artikel 76, eerste lid, Wmt). Met de beslissing en de vastlegging is de tuchtzaak inhoudelijk afgedaan en is het tuchtproces in eerste aanleg geëindigd (artikel 54, eerste lid, Wmt). De commandant rest dan alleen nog de verplichting om de uitspraak onverwijld uit te reiken (artikel 76, tweede lid, Wmt).    

De datum van de beslissing geldt als uitgangspunt bij het beantwoorden van de vraag of het afschrift van de uitspraak onverwijld aan de beschuldigde is uitgereikt. Nu het begrip “onverwijld” in de wet niet nader wordt geduid, beoordeelt de militaire kamer deze termijn aan de hand van de omstandigheden van het geval en hanteert daarbij een redelijkheidstoets. De militaire kamer heeft  zich daarbij mede laten inspireren door de jurisprudentie van de Hoge Raad over het begrip “onverwijld” als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, Sr. In haar eigen jurisprudentie heeft de militaire kamer met betrekking tot de uitleg van het begrip “onverwijld” de omstandigheid mee laten wegen dat de gestrafte afwezig was waardoor de uitreiking niet onmiddellijk kon volgen op de uitspraak. In één geval kon zodoende een uitreiking van de beschuldiging op de zesde dag na het sluiten van het onderzoek nog gelden als “onverwijld” (Rb Arnhem 23 oktober 1992, MRT 1993, blz. 124. Zie ook het naschrift bij Rb Arnhem 14 maart 1995, MRT 1995, blz. 272). In een andere uitspraak werd een periode van vier dagen zonder nadere motivering als “onverwijld” aangenomen (Rb Arnhem 21 januari 2002, MRT 2002, blz. 357, m.nt. J.R.G.J). In een meer recente uitspraak accepteert de militaire kamer de geografische scheiding evenwel niet als rechtvaardigende omstandigheid. Het betrof hier evenwel een periode van bijna een maand (Rb Arnhem 6 december 2004, MRT 2006, blz. 254, m.nt. J.R.G.J.). In zijn naschrift bij laatstgenoemde uitspraak merkt Jofriet op dat er zwaarwegende redenen moet zijn die een spoedige uitreiking in de weg staan en wijst daarbij op het feit dat de uitreiking ook namens de commandant kan worden gedaan.

In een geval als het onderhavige waarbij in één tuchtproces drie beschuldigingen tegelijkertijd worden afgedaan en ter zake één straf moet worden bepaald, is het niet onbegrijpelijk dat een commandant tijd nodig heeft voor de beraadslaging, het nemen van de beslissing en de vastlegging daarvan in de uitspraak. Zeker als een commandant weinig ervaring heeft in de toepassing van het tuchtrecht is het een gegoochel met de rubrieken in de verschillende straffenformulieren. De invulinstructie biedt daarbij een helpende hand, maar toch.

Aangenomen dat de commandant het onderzoek op 18 juli 2016 heeft gesloten, had hij – om de maximale tijd te benutten die de wet hem geeft – er een nachtje over kunnen slapen (kamerstukken II, 1980-1981, 16 813 (R 1165), nr. 5, blz. 38) alvorens te beslissen en de uitspraak op te maken.

Deze in artikel 76, eerste lid, Wmt genoemde termijn is, blijkens jurisprudentie van de militaire kamer, zo fundamenteel dat bij overschrijding daarvan de uitspraak moet worden vernietigd en vrijspraak dient te volgen. Als de commandant de zaak nog eens wil overdenken en bespreken met de stafjurist, dan moet hij dat binnen deze termijn doen (11 juni 1993, MRT 1993, blz. 258) . Zelfs als het niet onbegrijpelijk is dat de termijn is overschreden, kan de militaire kamer niet anders dan de uitspraak vernietigen (Rb Arnhem 16 oktober 1992, MRT 1993, blz. 122 m.nt. Coolen). De wet is in dit opzicht onverbiddelijk en voor de redelijkheid is bij de toetsing van deze termijn, helaas,  geen rol weggelegd.

Al met al had de commandant er beter aan gedaan om de beslissing pas op 19 juli 2016 te nemen. De uitreiking op 20 juli 2016, de eerstvolgende werkdag, zou zeker als “onverwijld” zijn aangemerkt.

Naar boven