Onderwerp: Bezoek-historie

75 jaar Militair Juridische Dienst: de historie

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bijdrage ��� toespraak

75 jaar Militair Juridische Dienst: de historie

Brigadegeneraal b.d. mr. J.P. Spijk MA

 

Geachte familie De Graaff, generaals, dames en heren,

Het is een genoegen u allen vanaf deze plaats te mogen begroeten. Voor mij is het 34 jaar geleden dat ik mocht toetreden tot ons illustere dienstvak. Dat is natuurlijk heel lang geleden, maar het doet mijn gevoel van 'jeunesse' deugd te zien dat zeer veel collega's zijn aangeschoven voor wie dat moment nog verder in de diepte van de tijd is gelegen.

Zojuist hadden reserve-majoor dr. Pieter 't Hart en ik de grote eer om het eerste exemplaar van het jubileumboek aan de beide nazaten van de oprichter van ons dienstvak, generaal De Graaff, uit te reiken.

In mijn korte bijdrage ga ik graag met u met zevenmijlslaarzen door de historie via het ontstaan van het dienstvak naar het heden en plaats daarbij enkele accenten. De eerste hoofdstukken van het jubileumboek beschrijven de pre-historie, de eerste stappen van de boreling en vervolgens de groei van het dienstvak. De eer voor de diepgaande naspeuringen in het Nationaal Archief en vele andere archieven – waaronder het persoonlijk archief van onze oprichter, voeg ik er meteen aan toe - komt vooral toe aan collega Pieter 't Hart en ik wuif hem graag alle lof toe.

Wie 'militair juridische dienst' zegt, denkt vrijwel onmiddellijk aan militaire rechtspraak, aan krijgsraden. En dat is zeker waar in onze historie. De ontwikkeling van de militaire justitie is een-op-een verbonden met het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, via de Bataafse Republiek naar het Koninkrijk Holland en uiteindelijk het Koninkrijk der Nederlanden.

De tijd ontbreekt vandaag om de militaire justitie in detail met u te bespreken – daarvoor moet u het boek lezen – maar graag sta ik met u stil bij de aanloop naar de oprichting van het dienstvak in 1949. Een eerste aanknopingspunt in de wat meer recente historie is de mobilisatie in 1914. Nederland bleef weliswaar neutraal, maar mobiliseerde op grote schaal. Het leger groeide van 30.000 naar ongeveer 450.000. Een groei van de militaire justitie in gelijke tred was helemaal niet voorzien, hetgeen tot enorme overbelasting van de bestaande krijgsraden leidde. En er was een groot tekort aan militair juristen.

Daar werd in de jaren twintig en dertig op beperkte schaal iets aan gedaan. Een tweejarige cursus militair recht werd vormgegeven en reserve-officieren met juridische scholing – maar zonder gedegen kennis van het leger – werden ondergebracht in het dienstvak van de Algemene Dienst, zonder centrale aansturing.

En dus herhaalde zich bij de mobilisatie in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog bijna wetmatig het debacle van de Eerste Wereldoorlog. Na de algemene mobilisatie van 28 augustus 1939 groeide de weermacht van 25.000 naar ongeveer 300.000 en de militaire justitie was wederom op de enorme groei niet voorbereid. De Graaff zou daar later over opmerken: 'een grondige voorbereiding heeft ontbroken heeft en daarom was een parallelle mobilisatie van het militair-justitieel apparaat niet uitvoerbaar. Ontoelaatbare achterstanden in de tuchthandhaving waren het gevolg'

Gaande de oorlog probeerde de regering in ballingschap in Londen te anticiperen op het herstel van de militaire gezagsstructuur en de militaire rechtspraak na de bevrijding. In 1941 werd daarmee begonnen onder leiding van de latere generaal mr. H.J. Kruls, als Chef Staf Militair Gezag. Vanuit dit Militair Gezag werd na de oorlog de militaire justitie weer opgebouwd en herleefden de door de bezetter opgeheven het Hoog Militair Gerechtshof en de krijgsraden.

Onze grondlegger, toen nog majoor De Graaff, werd op 1 januari 1946 benoemd bij het Militair Gezag als Hoofd van de Hoofdafdeling Juridische Zaken, die onderdeel was van de sectie II van de Generale Staf. Herman Hendrik Albert de Graaff was op dat moment 43 jaar en had bijzondere ervaringen opgedaan. Na de HBS en twee jaren wis- en sterrenkunde aan de UvA ging hij naar de Koninklijke Militaire Academie (KMA), als cadet van het Wapen der Artillerie. Na zijn eerste artillerieplaatsingen begon hij met een rechtenstudie aan de Universiteit van Leiden die hij in 1932, op zijn 29e afrondde.

We maken een sprong in de tijd naar mei 1940. Na de Duitse inval en de daarop volgende capitulatie op 15 mei 1940 ging de gehele Nederlandse weermacht op last van bevelhebber generaal Winkelman in krijgsgevangenschap. Zoals vrijwel alle beroepsmilitairen tekende ook De Graaff in juli 1940 – de 'verklaring op erewoord', inhoudende dat hij 'op geen enkel front' zou deelnemen aan de oorlog tegen Duitsland. Hij ging vervolgens aan het werk in het Nederlandse weermachtsarchief. Omdat een aantal beroepsmilitairen toch in het verzet actief werd, werden de meeste Nederlandse officieren in mei 1942 alsnog gevangen genomen. De Graaff ging achtereenvolgens naar kampen bij Neurenberg en Polen. Daar maakte hij goed gebruik van zijn juridische kennis en ervaring, door als raadsman op te treden voor de Nederlandse officieren die zich wegens een tuchtvergrijp voor een Duits Feldkriegsgericht moesten verantwoorden. Die procedures verliepen zeer correct volgens De Graaff. En hij schrijft: 'In het Duitse leger kent men, zoals in vele andere legers, de in Nederland nog onbekende figuur van een afzonderlijk dienstvak van den militairen juridischen dienst.'

Zoals gezegd werd De Graaff na terugkeer in Nederland per 1 januari 1946 Hoofd van de Hoofdafdeling Juridische Zaken bij het Militair Gezag. De werklast leek in het begin mee te vallen – hij behandelde twee brieven per dag, schreef hij later – en dus kon hij zich direct aan een belangrijke taak zetten: op 31 juli 1946 verscheen zijn nota met het voorstel tot oprichting van de Militair Juridische Dienst. Zijn directe baas, luitenant-generaal mr. Kruls en inmiddels Chef van de Generale Staf, was het daarmee eens. Het hielp daarbij zeker dat Kruls in de Londense periode adequaat opgeleide militair juristen node had gemist.

Die nota is te beschouwen als het 'oprichtingsstatuut' van ons dienstvak. Interessant is dat een aantal ook vandaag nog geldende 'rollen' voor militair juristen werd gedefinieerd:

  • werkzaamheden op juridische afdelingen van ministerie en grote staven;

  • bij de militaire rechtspraak;

  • bij de militaire onderwijsinrichtingen.

 

De officieren van de Militair Juridische Dienst (MJD) moesten voldoende militaire ervaring 'bij de troep' hebben opgedaan en volwaardig 'meester in de rechten' zijn. Drie jaar studie op rijkskosten moest voldoende zijn om die titel te halen, vond De Graaff. Naast een kern van beroepsofficieren moest daarnaast een korps reserve-officieren worden gevormd, dat in geval van nood kon worden ingezet. De Graaf voorzag in de vredesorganisatie 41 officieren (waarvan 21 bij de militaire justitie) en in de oorlogsorganisatie 167, waarvan 141 bij de militaire justitie. Zie hier dus de uitwerking van de lessen van de beide mobilisaties.

Het zou nog drie jaren duren voor de nota door minister van Oorlog en Marine mr. W.F. Schokking werd goedgekeurd. De Graaff schreef daar later over: 'Het was een ambtelijk strijdperk, waar men telkens weer opnieuw aangroeiende koppen van diverse draken moest afhouwen.' Voor degenen onder ons met ervaring in de Haagse Staven komt dit bekend voor, nietwaar ….

En toen was het zo ver: op 23 april 1949 verscheen Legerorder No. 88 L-LM, waarin de minister van Oorlog bepaalde dat per 1 mei 1949 wordt geacht te zijn opgericht; het Dienstvak van de Militair Juridische Dienst, waarbij zullen worden ingedeeld het in aanmerking komende personeel van:

  • Het Hoog Militair Gerechtshof

  • het kabinet van de minister van Oorlog

  • Het Hoofdkwartier van de General Staf

  • de Staf van een Militair Gewest

  • een krijgsraad en een krijgsraad te velde.

 

De latere Inspecteur, generaal Kasten, zei over de terminologie militair juridische dienst later het volgende: 'Deze terminologie is niet zonder betekenis. Zij dient zowel ter onderscheiding van andere, niet militaire juridische diensten (te weten van het Ministerie van defensie), die een andere tijd hebben, als ter onderstreping van het belang dat gehecht wordt aan het feit dat het personeel van deze dienst voor alles militair is.'

En aldus ging de MJD aan het werk in een landmacht die in opbouw was. Begin jaren '50 werd het Defensiebudget verdubbeld en werd een begin gemaakt met de 'bouw' van het Eerste Legerkorps, dat zijn hoofdkwartier in Apeldoorn zou krijgen. Het Legerkorps zou bestaan uit twee parate divisies, de 1 Div '7 December' en 4 Div, elk met drie parate brigades. Er was nog een 5 Div, mobilisabel.

Let wel, dit was de aanvang van de Koude Oorlog. De NAVO was een kleine maand vóór de MJD opgericht: op 4 april 1949 tekenden de twaalf oprichtende landen het Noord-Atlantisch Verdrag in Washington.

Met de ervaringen van de mobilisaties in het achterhoofd is het goed voor te stellen dat oorlogsvoorbereiding en de voorbereiding van de uitoefening van 'militair gezag' een grote plaats innam. Dus zien we een sterke militair juridische presentie in de staven van de territoriale bevelhebbers. Die oorlogsvoorbereiding zag op een verplaatsing van 1 LK naar de Noord-Duitse Laagvlakte. Alle oorlogslocaties in het zogenaamde Operatieplan nummer 1 waren voorbereid, er waren contracten met leveranciers, er konden steenauto's voor munitietransport worden gevorderd en zo veel meer.

Er werd wel eens lacherig over gedaan, maar de dreiging van de tenminste twintig Russische divisies in de DDR werd in elk geval door het beroepspersoneel van die tijd als reëel ervaren. Ik herinner mij nog goed de Legerkorps-oefeningen, waarbij Nederlands sprekende figuren vanaf de andere kant van het IJzeren Gordijn in onze radioverbindingen inbraken en precies wisten te melden welke officieren bij ons onderdeel zaten. Cyber warfare avant la lettre. De oorlog kon toen tamelijk nabij voelen. Die tijden lijken weer terug. Ik verwijs naar minister van Defensie Ollongren in haar NRC interview van 26 april jl.: 'Het kan wel degelijk dat wij weer in oorlog raken.'

We gaan weer terug in de tijd. Eind jaren '80 en begin en midden jaren '90 waren drie ontwikkelingen die van grote invloed zijn geweest op het dienstvak en de taakstelling van de officieren van de MJD. In de eerste plaats de val van de Muur op 9 november 1989. De vaste focus op het gewapend conflict op de Noord-Duitse Laagvlakte veranderde in bijdragen aan het herstel van de internationale rechtsorde, in een reeks van kleinere en grotere missies. Het vredesdividend moest worden geïncasseerd en de krijgsmacht en vooral ook de landmacht moest kleiner worden. In 1991 werd het militaire straf- en tuchtrecht, na een soort van 30-jarige aanloop, eindelijk integraal herzien. Afscheid werd genomen van de 'open norm' van het oude krijgstuchtelijk vergrijp: de militair kon tuchtrechtelijk worden gestraft voor iedere gedraging die strijdig was met enig dienstbevel of dienstvoorschrift, of onbestaanbaar met de militaire tucht en orde. In die goede oude tijd konden militairen worden gestraft wegen het 'onkrijgstuchtelijk uit de ogen kijken'. In 1996 werd de opkomstplicht 'opgeschort' en de landmacht veranderde in een beroepsleger, waarmee ook het karakter van de justitiabelen ingrijpend wijzigde. Zoals collega generaal Van Duurling bij een symposium in 2011 treffend zei: 'ten tijde van de dienstplicht richtte de kaderstellende functie van het militaire straf- en tuchtrecht zich vooral op de plicht-kant van het militair zijn, en dat werd met de beroepspopulatie ingrijpend anders. Daar waar de militair juristen bij de parate onderdelen, maar ook bij de sectie JZ van de BLS en de andere staven in de decennia daarvoor druk waren met het straf- en tuchtrecht veranderde dat ingrijpend.'

Als persoonlijke noot merk ik op dat ik dat bij mijn plaatsing in 1996 bij de staf van het 1 (GE/NL) Corps te Münster – een half jaar daarvóór opgericht – 'met eigen ogen' heb zien gebeuren. Als High Readiness staf onder commando van de Nederlandse luitenant-generaal Ruurd Reitsma lag het focus van de operationele voorbereidingen heel concreet op deelname aan multinationale missies. De daarbij toepasselijke rechtsregels – waaronder de rules of engagement, gebaseerd op het humanitair oorlogsrecht, wonnen enorm aan belang.

Het is die tijd dat toenmalig Inspecteur, generaal Van der Wind, een drietal jonge overstes, onder leiding van de iets oudere kolonel Blok, opdracht gaf te onderzoeken hoe de MJD zich diende te ontwikkelen. De uitkomst was dat het dienstvak op een proactieve wijze commandanten terzijde moest willen staan. Vandaar ook de introductie van de kapitein-juristen bij alle zes brigades– er was een jurist bij 41 Brigade in Seedorf. Ook is toen naar Amerikaans voorbeeld de 'military legal chain' geïntroduceerd – een militair juridische keten – de notie dat militair juristen elkaar van hoog tot laag kunnen en moeten benaderen, bottom-up en top-down – om de kwaliteit van het militair juridisch advies optimaal te kunnen borgen. Ten slotte werd gepleit voor een 'brede' inzet van militair juristen, het idee om militair juristen niet alleen op militaire maar ook op algemene functies en beleidsfuncties te plaatsen. Dat laatste heeft onder de volgende Inspecteur, generaal Zuidema, een grote impuls gekregen en we zien het resultaat in de hogere rangen terug.

Zoals gezegd, we zijn beland in het tijdperk van internationale inzet van de militair jurist. In het jubileumboek vindt u een uitgebreide reeks bijdragen, waarin de uitgezonden collega's over hun ervaringen vertellen. Het is voor mij het 'hart van het boek' en ik raad u dat zeer aan.

In die internationale dimensie noem ik nog even kort de International Society for Military Law and the Law of War waar in het voetspoor van onze oprichter De Graaff tal van collega's bij betrokken zijn geweest en nog steeds zijn. Ik noem uit velen kolonel Walgemoed, mijn voorganger als voorzitter van de Nederlandse Groep en de generaals Ducheine en De Haan, de huidige vice-president respectievelijk Director of the Seminar for Legal Advisors. Veel interessante bijeenkomsten op boeiende locaties – zoals het Seminar in Beijing, samen met de Academy for Military Science van de People's Liberation Army – waar prof. Gill de keynote speech hield. Hem noem ik ook als hoofdredacteur van de Leuven Manual, waaraan onder meer prof. Zwanenburg, kolonel Klappe en majoor Appelman meeschreven. En in het verlengde daarvan het International Institute for Humanitarian Law in San Remo, waar Nederlanders functies hebben vervuld (met name kolonels Klappe, Van de Elsen en luitenant-kolonel Folwaij) en hele generaties MJD'ers het humanitair oorlogsrecht hebben geleerd. In maart jongstleden waren wij in San Remo bij de jaarlijkse Competion for Military Academies in IHL, met een prima team van de Nederlandse Defensie Academie onder leiding van luitenant-kolonel Yvette Foliant. En in een door Amerikanen overheerst veld won onze aanstaande MJD collega cadet-korporaal Eva Beentjes een gedeelde gouden medaille – chapeau !

Tot slot keer ik terug naar onze oprichter. Op 1 januari 1951 droeg De Graaf zijn functie als Hoofd Juridische Zaken over aan luitenant-kolonel La Gordt Dillié en verliet hij de dienst. Maar hij bleef zeer actief in academia: in 1956 werd hij lector in het militaire straf- en tuchtrecht aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en in 1957 promoveerde hij bij prof. Van Bemmelen op de militair-rechterlijke organisatie en haar verband met de bevelsverhoudingen bij de Koninklijke Landmacht 1795 – 1955. Als waardering voor zijn tomeloze inzet voor het dienstvak werd hij op Koninginnedag, 30 april 1962, - al gepensioneerd dus - buitengewoon bevorderd tot reserve-brigadegeneraal titulair van de Militair Juridische Dienst. In 1971, een jaar voor zijn overlijden, ontving hij de kroon op zijn academische loopbaan met de benoeming als eerste Bijzonder Hoogleraar in het militair recht aan de UvA.

Ik sluit af met een citaat:

'Ook in de M.J.D. zal een ieder er zich bij voortduring van bewust moeten zijn, dat die dienst er is voor het leger, voor de troep, en niet omgekeerd. De nog wel eens aanwezige ergernis over fouten, bij de troep gemaakt, zal moeten plaats maken voor de gezindheid om te willen helpen, om de moeilijkheden van de troep en van de troepen-commandanten te leren kennen en begrijpen, om medewerking te verlenen waar die nodig kan zijn. Kortom de Dienst zal werkelijk moeten dienen.'

Naar boven