Onderwerp: Bezoek-historie

Een handleiding voor het gebruik van een doofpot. De straffeloosheid van oorlogsmisdaden in de Nederlands-Indonesische oorlog

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bijdrage – Recensie

Een handleiding voor het gebruik van een doofpot. De straffeloosheid van oorlogsmisdaden in de Nederlands-Indonesische oorlog.

De Indische Doofpot, Waarom Nederlandse oorlogsmisdaden in Indonesië nooit zijn vervolgd, Arbeiderspers, 2022, ISBN 9789029541572, 664 pagina's, € 34,99, door Maurice Swirc

Door mr. dr. S. Meuwese 1

Het verhaal 'De terugtocht' dat Jan Eijkelboom (1926-2008) in 1953 publiceerde in het literaire tijdschrift Libertinage, gaat over zijn relatie met de Indonesische prostituee Soemiati. Jan Eijkelboom meldde zich na de bevrijding als oorlogsvrijwilliger en werd naar Indië uitgezonden. Na zijn terugkeer begin 1950 zette hij zijn eerste stappen op het pad van het schrijverschap; hij werd uiteindelijk redacteur van Vrij Nederland. Zoals meer literaire boeken over Nederlandse soldaten in Indië gaat het meer over seks dan oorlog (zie bijvoorbeeld De Walgvogel van Jan Wolkers uit 1974).
Maar in eerdere versies van zijn novelle had Eijkelboom passages opgenomen waarin de hoofdpersoon deelneemt aan martelingen en executies van gevangengenomen opstandelingen. Daarin zaten overduidelijk autobiografische elementen. Jan Eijkelboom was bang voor strafvervolging op grond hiervan en schrapte die beschrijvingen. Eijkelboom had terug in Holland ook last van nachtmerries, PTSS zou dat nu heten. Ook toen hij in 2000 'De terugtocht' opnam in de bundel 'Het krijgsbedrijf', heeft hij de passages over zijn oorlogsmisdaden niet gepubliceerd.

Dit alles staat in de biografie van Jan Eijkelboom van de hand van Kees van 't Hof uit 2021 en niet in het boek van Maurice Swirc over het niet vervolgen van oorlogsmisdaden gepleegd door Nederlandse militairen in Indonesië in de periode 1945-1949. Het boek van Swirc toont aan dat de angst van Jan Eijkelboom volledig ongegrond was.
Er is geen enkele teruggekeerde Nederlandse militair strafrechtelijk aansprakelijk gehouden voor wandaden in Indonesië. En waarom niet? Omdat dan onvermijdelijk het spoor terug zou leiden tot de verantwoordelijke militaire en politieke autoriteiten!

Het eindrapport 'Over de grens' van het onderzoeksprogramma over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog van 17 februari 2022 concludeert dat er in Indonesië extreem geweld is toegepast. In ruime mate. Bij de inlichtingendiensten en door de artillerie. Straffeloos en meedogenloos. Buiten militaire acties: executies, marteling, massa-internering, deportatie, brandstichting. In het rapport wordt kort ingegaan op het functioneren van de militaire justitie in Indonesië. De volledige studie 'De Klewang van Vrouwe Justitia' van de hand van Esther Zwinkels verschijnt begin volgend jaar. Ik verwacht dat beide boeken elkaar zullen aanvullen en zo nodig corrigeren. En er zullen accentverschillen zijn: Maurice Swirc is jurist, Esther Zwinkels historica.

Delen van het boek van Swirc zijn al als artikelen in De Groene verschenen. Dat past volledig in de geschiedenis van De Groene (Amsterdammer).
Het was De Groene van 23 oktober 1948 die de latere hoogleraar rechtsfilosofie Izaak Kisch de gelegenheid gaf om zich te keren tegen het strafvonnis van drie mariniers (Brandstichtingsarrest, HMG-NI, 24 maart 1948, MRT 1948 (XLI), 335-340; ook NJ 1949, 147, mn Röling). Zij hadden op 11 oktober 1947 geweigerd de kampong Soetodjajan (aan de weg naar Pakisadji in Oost-Java) in brand te steken. Dat vonden zij niet militair noodzakelijk, maar een represaillemaatregel. Kisch betoogde, dat de gegeven bevelen in strijd waren met het volkenrecht, dat hoger aangeslagen moet worden dan de vermeende of daadwerkelijke staatsbelangen. Een ondergeschikte moet het recht hebben zich volgens het volkenrecht te gedragen en is niet verplicht bij wederrechtelijke bevelen extreem geweld toe te passen.
Het was De Groene die op 26 februari 1949 met het publiceren van 'De Officiersbrief' de knuppel in het hoenderdok gooide. In dit stuk, een hele pagina van ouderwets formaat vol kleine lettertjes, schrijft een 'officier uit Djoka' over wat hij weet van extreem geweld, toegepast door Nederlandse militairen.
Swirc gaat uitvoerig in op deze zaak, inclusief de mislukte zelfmoordpoging van officier en auteur Ko Zweeres. Swirc noemt het bekendmaken van de naam van de officier door Groene-hoofdredacteur Sem Davids in een briefje aan premier Drees onbegrijpelijk. De openbaar gemaakte brief leidde niet tot vervolging van de wandaden, maar tot onderzoek naar de geestesgesteldheid van de klokkenluider.

Het beroemde Achter het nieuws-interview met Joop Hueting op 28 januari 1969 zette uiteindelijk het opstellen en publiceren van de Excessennota in gang. Maar dat ging niet vanzelf, niet onvoorwaardelijk en niet volledig. Swirc volgt de politieke weg op de voet. Hij toont overtuigend aan dat door geen vervolging in te stellen tegen de wandaden, gepleegd onder verantwoordelijkheid van de regering, diezelfde regering de rechtstaat opnieuw verwaarloost. Swirc beschrijft de krampachtige pogingen van de regering in 1969 om de politiek verantwoordelijk ministers uit de jaren veertig Drees en Beel uit de wind te houden. Zij, gepokt en gemazeld in het lokale bestuur en tijdens de bezetting geïsoleerd van het wereldgebeuren, hadden onvoldoende oog voor de geopolitieke dimensie van de onvermijdelijke dekolonisatie en voor de risico's van massale geweldsinzet.

Swirc gaat gedetailleerd in op de verjaringswet van 1971. Hij las niet alleen de kamerstukken, maar ook alle notities van achter de schermen van de departementen. Het gaat hierbij met name om het verschil tussen het van rechtswege al dan niet verjaren en het op grond van het opportuniteitsbeginsel al dan niet vervolgen.
De totstandkoming daarvan loopt parallel met het opstellen van de Excessennota, gepubliceerd op 2 juni 1969. Het wetsontwerp, naar het parlement gestuurd op 4 september 1969, komt er inhoudelijk op neer dat oorlogsmisdaden gepleegd door Duitsers niet kunnen verjaren, maar gepleegd door Nederlanders in Europa en in Azië wél.

Er was verschil in de verjaringstermijnen voor KNIL-militairen en voor KL- en KM-militairen. Voor deze laatste groepen verjaren op grond van artikel 55 WMS misdrijven waarop de doodstraf staat na 24 jaar, in het WMS-Ind staat een dergelijke bepaling niet. Voor KNIL-militairen geldt de algemene verjaringstermijn uit het (commune) WS-Ind van 18 jaar (voor ernstige misdrijven). De meest voor de hand liggend strafbepaling uit het WMS waarvoor KL-en KM-militairen vervolgd zouden kunnen worden is artikel 148 (oud) WMS. Andere in het WMS met de doodstraf bedreigde delicten betreffen vooral afwezigheidsdelicten (zoals desertie in tijd van oorlog) en ongehoorzaamheidsdelicten (zoals gekwalificeerde dienstweigering), delicten gericht tegen de eigen organisatie en niet tegen de vijand of de burgerbevolking. In artikel 148 (oud) WMS wordt het met vereende krachten plegen van geweld tegen personen en goederen strafbaar gesteld met de doodstraf als uiterste straf. Volgens de Staat hadden – achteraf gezien - de standrechtelijke executies in Rawagede vervolgd kunnen worden op grond van artikel 148 (oud) WMS en niet op grond van 289 Sr (moord), waarvoor levenslang de maximumstraf is (zie Rechtbank Den Haag van 14 september 2011, ECLI:NL:RBSGR:2011:BS8793). Maar – voor de goede orde – er is helemaal niemand vervolgd of veroordeeld voor de standrechtelijke executies van minstens 150 mannen in Rawagede op 7 december 1947.
De verjaringswet van 8 april 1971 (Stb. 1971, 210) moet gelezen worden op wat er niet staat. Ook in het parlementaire debat werd pas in de Eerste Kamer expliciet duidelijk, dat oorlogsmisdaden, gepleegd door Nederlanders in Indonesië niet vervolgd zullen worden, zoals politiek besloten was bij de parlementaire behandeling van de Excessennota op 1-3 juli 1969 en dat daarom de verjaring niet opgeheven behoeft te worden. Ook werd besloten geen parlementaire enquête naar de oorlog in Indonesië te houden.
Gevolg van de verjaringswet van 1971 is wel dat alle oorlogsmisdaden op 27 december 1973 (24 jaar na de soevereiniteitsoverdracht) verjaard zijn en ook niet meer vervolgd kunnen worden. Dit is niet zonder belang, omdat de meeste excessen, geweldsincidenten, vormen van extreem geweld, oorlogsmisdaden – of hoe men het noemen wil – zich voorgedaan hebben in de laatste anderhalf jaar van de dekolonisatieoorlog. Vervolging was juridisch nog mogelijk geweest tussen ongeveer medio 1972 en eind 1973, afhankelijk van de datum van het delict.
Van de perikelen rond de verjaringswet rond 1970 springt Swirc met een kwart eeuw naar het oprakelen van de Rawagede-affaire in 1995 door twee RTL-journalisten. Het publicitaire rumoer leidt pas een decennium later tot een juridische actie, wanneer Liesbeth Zegveld met deskundigheid en volharding erin slaagt een schadevergoeding voor de nabestaanden van de moorden in Rawagede en Zuid-Celebes bij de rechtbank af te dwingen. De rechtbank gaat vlot voorbij aan de verjaringsbeperkingen bij civiele acties. Het hof Den Haag oordeelt in een civiele schadevergoedingszaak inzake Zuid-Celebes, dat aan de strafrechtelijke verjaringswet uit 1971 'politieke overwegingen' ten grondslag lagen. Een hard oordeel van het gerechtshof. Het hof weet heus wel dat iedere wet wordt vastgesteld in politiek georiënteerde wetgevingsorganen. Deze opmerking moet inhoudelijk worden beoordeeld: het gaat om politieke opportuniteit van dat moment en niet om een zorgvuldig vervolgingsbeleid (zie Hof Den Haag, 1 oktober 2019, ECLI:NL:GHDHA:2524).
Swirc's boek sluit aan bij het proefschrift van Rémy Limpach, de publicaties van Anne-Lot van der Hoek, de bestseller van David van Reybrouck en de zeer leerzame historische studie van Martin Borssenbroek ('De wraak van Diponegoro'), maar hij legt nieuwe en voor mij soms verrassende accenten.

Het boek van Swirc bevindt zich in de driehoek 'militair-historisch-juridisch', een domein waarop ik mij thuis voel en waarvan mijn kennis van zaken boven het landelijk gemiddelde ligt. Maar juist daarom kan ik iedere lezer met brede maatschappelijke belangstelling dit boek van harte aanbevelen: ook voor de niet-militair, ook voor de niet-historicus en ook voor de niet-jurist is dit boek een aanrader.
Alleen het hoofdstuk over de verjaringswet waardoor 'Indische' oorlogsmisdaden gepleegd door Nederlandse militairen na 1971 toch verjaren, is meer geschikt voor de juridische fijnproever. Ik had graag gezien, dat hij de bijdrage had kunnen meenemen die strafrechthoogleraar Theo de Roos, advocaat Jurjen Pen en ik in september vorig jaar in het Nederlands Juristenblad hebben gepubliceerd. Wij betogen daarin dat er geen enkele twijfel – die in sommige kringen wel bestaat - is dat het oorlogsrecht volledig van toepassing was op het Nederlands-Indonesische gewapend conflict. Wandaden van Nederlandse militairen zijn - ook juridisch - oorlogsmisdaden. Ik denk ook, dat bladeren in oude jaargangen van het Militair Rechtelijk Tijdschrift ook hier en daar tot zinvolle aanvullingen geleid had.
Swirc's werk past in wat met een chique term transitional justice wordt genoemd, de rol van het strafrecht in overgangssituaties, zoals bij dekolonisatie, bij onafhankelijkheid of afsplitsing van staten en bij omverwerping van dictaturen. Het gaat daarbij om de purgatoire werking van juridische en niet-juridische sanctiestelsels. Overgangssanctierecht omvat vervolging van daders, vaststelling van de waarheid (zoals in Zuid-Afrika door de Truth and Reconciliation Commission (1996-1998) onder voorzitterschap van de onlangs overleden bisschop Desmond Tutu), schadevergoedingen en spijtbetuigingen aan slachtoffers. In zekere zin kan het recent gepubliceerde rapport 'Over de grens' en de regeringsreactie daarop geplaatst worden in dit kader: het rapport legt de waarheid bloot, de regering biedt excuses aan.
Swirc's journalistieke kwaliteiten staan borg voor leesbaarheid en toegankelijkheid zonder dat accuratesse en diepgang wordt verwaarloosd. Het boek is ook verplichte literatuur voor politicologen en bestuurskundigen: het is een omvangrijke casestudy over de manier waarop politiek en ambtenarij met elkaar en met onwelgevallige maatschappelijke onderwerpen omgaan. Tegenwoordig worden de grootste politieke en ambtelijke missers verdund en versluierd in een sorry-cultuur en afgekocht met geld. Dat was vroeger niet het geval. Swirc's boek bevat alle ingrediënten voor de constructie van een doofpot.
Maurice Swirc is bezig een proefschrift te schrijven waarin hij – als ik het goed begrijp - zal trachten 'Indonesië 1945-1949' te vergelijken met 'Algerije 1954-1962'.

Naar boven