Onderwerp: Bezoek-historie

Positie officier-raadsman

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Arrest van 16 juli 2015

21-004832-14

Voorzitter: mr. R.H. Koning; leden: mr. R. van den Heuvel en commodore (tit.) mr. P.T. Heblij

 

Positie officier-raadsman

De verdachte, een wachtmeester der eerste klasse van de Koninklijke Marechaussee, wordt ervan verdacht dat hij op 20 juli 2013 te Gouda als bestuurder van een personenauto vanuit een parkeervak achteruit is gereden zonder een medeweggebruiker (fietser) voor te laten gaan. Daarbij heeft de verdachte de fietser aangereden die als gevolg daarvan letsel heeft opgelopen. De militaire kantonrechter van de rechtbank Gelderland heeft bij vonnis van 17 juli 2014 de verdachte hiervoor strafrechtelijk aansprakelijk gehouden. Tegen dit vonnis heeft de officier-raadsman van de verdachte hoger beroep ingesteld.

Het openbaar ministerie stelt zich bij monde van de advocaat-generaal op het standpunt dat het instellen van hoger beroep een proceshandeling is die is voorbehouden aan advocaten (naast de verdachte zelf). Nu het hoger beroep door de officier-raadsman van de verdachte is ingesteld zou het hoger beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De militaire kamer van het hof volgt het openbaar ministerie niet in dit oordeel onder verwijzing naar de relevante wettelijke bepalingen. Verder motiveert het hof zijn oordeel met een beroep op de wetsgeschiedenis en het voor 1 januari 1991 geldende militair strafprocesrecht.

 

(Wms, artikel 23, eerste en vierde lid; WvSv, artikel 450, eerste lid)

 

 

Arrest

Verkort arrest van de militaire kamer gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de militaire kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 17 juli 2014 met parketnummer 05-760310-13 in de strafzaak tegen

 

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

wonende te [adres],

wachtmeester 1e klasse der Koninklijke marechaussee,

[registratienummer],

[plaatsing].

 

 

HET HOGER BEROEP

 

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

 

 

ONDERZOEK VAN DE ZAAK

 

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 juli 2015.

Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, majoor J.M. Jansen, naar voren is gebracht.

 

 

ONTVANKELIJKHEID VAN HET BEROEP

 

Het beroep is - kennelijk op de voet van het bepaalde in art. 450, eerste lid aanhef en onder a van het Wetboek van Strafvordering - ingesteld door de officier-raadsman, majoor

J.M. Jansen, die verdachte ter zitting van de militaire kantonrechter en bij het hof heeft bijgestaan.

 

De advocaat-generaal heeft - zonder nadere onderbouwing - betoogd dat het hoger beroep niet op de juiste wijze is ingesteld. Deze wijze van instellen is volgens haar voorbehouden aan advocaten; een officier-raadsman heeft volgens haar te gelden als een vertegenwoordiger die door de verdachte - op de voet van artikel 450, eerste lid aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering - bij bijzondere schriftelijke volmacht daartoe is gemachtigd.

 

De officier-raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.

 

Het hof overweegt te dien aanzien als volgt.

 

Artikel  450, eerste lid aanhef en onder a van het Wetboek van Strafvordering luidt:

1. Het aanwenden van rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:

a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.

 

Artikel 23 van de Wet militaire strafrechtspraak (WMS) houdt - voor zover van belang in -:

1.         Als raadslieden kunnen worden toegelaten [..] officieren [..].

4.         Onder advocaat in het Wetboek van Strafvordering wordt begrepen een officier die

            als raadsman optreedt. [..]

 

In artikel 23 WMS wordt een aantal uitzonderingen genoemd op deze gelijkstelling van de officier-raadsman en de advocaat, waarvan de belangrijkste is dat een officier-raadsman niet wordt toegelaten bij beroep in cassatie.

 

Het hof stelt vast dat het door de advocaat-generaal ingenomen standpunt niet wordt gesteund door de tekst van de relevante bepalingen.

Op zich is al beslissend dat artikel 450 Sv niet wordt genoemd onder de in artikel 23, vierde lid WMS opgesomde uitzonderingen op de gelijkstelling tussen de officier-raadsman en de advocaat.

 

Ook de wetsgeschiedenis1 biedt geen basis voor het door de advocaat-generaal ingenomen standpunt. In de Memorie van Toelichting is terzake te lezen:

Aangezien in het Wetboek van Strafvordering een aantal bepalingen voorkomt waarin niet de advocaat en de raadsman, maar alleen de advocaat wordt genoemd, zijn in het vierde lid die bepalingen mede van toepassing verklaard op de officier die als raadsman optreedt.

Naar het oordeel van het hof spreekt hieruit de wil van de wetgever om de officier-raadsman op alle fronten gelijk te stellen met de advocaat, behoudens uiteraard de wettelijke uitzonderingen.

 

Opgemerkt kan nog worden dat ook in de Rechtspleging bij de Zeemacht (art. 211) en de Rechtspleging bij de land- en de luchtmacht (art. 212) was bepaald dat het appel kon worden ingesteld door de raadsman van de beklaagde, waartoe ook de officier-raadsman werd gerekend.2

 

Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal daarom niet en verklaart verdachte ontvankelijk in zijn beroep.

 

 

HET VONNIS WAARVAN BEROEP

 

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het vonnis op de voet van artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat.

Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

 

 

DE TENLASTELEGGING

 

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

 

primair:

hij op of omstreeks 20 juli 2013 te Gouda als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, een parkeerterrein gelegen op/aan de Nieuwe Gouwe O.Z., vanuit een parkeervak achterwaarts is gereden en/of (daarbij) op/tegen (de fiets van) een medeweggebruiker is gebotst en/of gereden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

 

subsidiair:

hij op of omstreeks 20 juli 2013 te Gouda als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Nieuwe Gouwe O.Z., vanuit een parkeervak achteruit is gereden zonder een medeweggebruiker (fietser) voor te laten gaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.

 

Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

 

 

VRIJSPRAAK

 

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

 

 

BEWEZENVERKLARING

 

Verdachte heeft verklaard dat hij op 20 juli 2013 met zijn auto achteruit wilde wegrijden vanaf een parkeerplaats bij een winkelcentrum. Verdachte stelt dat hij in zijn spiegels heeft gekeken alvorens hij rustig achteruit is gaan rijden. Verdachte heeft toen niemand achter zijn auto gezien. Desgevraagd heeft verdachte verklaard dat hij niet meer weet of hij over zijn schouder achterom heeft gekeken.

Verdachte hoorde iemand roepen, waarna hij is gestopt. Toen hij een bekende achter de auto zag, is hij uitgestapt en zag hij het slachtoffer met haar fiets op de grond liggen.

 

Verdachte diende als bestuurder die een bijzondere manoeuvre uitvoerde, te weten het achteruit wegrijden uit een parkeervak, het overige verkeer, waaronder het slachtoffer, mevrouw [..], die juist met haar fiets achter de auto langs passeerde, voor te laten gaan. Vast staat dat verdachte dat niet heeft gedaan. Mevrouw [..] is daardoor ten val gekomen en heeft als gevolg daarvan haar linker heup gebroken.

 

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

 

hij op of omstreeks 20 juli 2013 te Gouda als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Nieuwe Gouwe O.Z., vanuit een parkeervak achteruit is gereden zonder een medeweggebruiker (fietser) voor te laten gaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.

 

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

 

 

STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE

 

het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

 

 

STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

 

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

 

 

OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

 

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof is van oordeel dat normaal gesproken voor een verkeersovertreding als hier bewezenverklaard, een onvoorwaardelijke geldboete in de rede ligt. Het hof ziet evenwel geen aanleiding om in het onderhavige geval boven de eis van de advocaat-generaal en het vonnis van de militaire kantonrechter uit te gaan.

Het hof heeft hierbij tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte zich meteen na het feit om het slachtoffer heeft bekommerd , haar ook later nog heeft bezocht en telefonisch contact met haar heeft opgenomen.

 

 

TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

 

Het hof heeft gelet op de artikelen 54 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

 

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

 

 

BESLISSING

 

Het hof:

 

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

 

[Volgt: vrijspraak van het primair ten laste gelegde, bewezenverklaring en kwalificatie van het subsidiair ten laste gelegde en veroordeling tot betaling geldboete van € 250,- en vijf dagen vervangende hechtenis, zulks voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.]

Naschrift

  1. Door middel van een – zeker voor het hof – uitvoerige motivering wordt in dit arrest de wettelijke procespositie van de officier-raadsman bevestigd. Geluiden die het einde van de procespositie van de officier-raadsman zouden moeten inluiden (zoals: S.M. Diekstra, “Het wordt tijd om afscheid te nemen van de officier-raadsman in het militaire strafproces”, NJB 2012, p. 532-533) hebben bij de hoogte militaire feitenrechter geen weerklank gevonden. Toegegeven moet worden dat, ook al zou het hof sympathieën in die richting koesteren, de huidige wettelijke regeling de rechter geen ruimte biedt de procespositie van de officier-raadsman te beperken of af te schaffen. Tegelijkertijd kant kan worden gezegd dat met name het door het hof gedane beroep op de wetsgeschiedenis en het voor 1 januari 1991 geldende militair strafprocesrecht duidelijk maakt dat het daarin verwoordde gedachtengoed anno 2015 nog altijd opgeld doet.
  2. Dit gedachtengoed komt er in de kern op neer dat een officier-raadsman een andere positie dan een advocaat vervult, “bij voorbeeld door de voorlichting van de zijde van een deskundige uit de krijgsmacht zelf over zijn persoonlijke omstandigheden. (…) Een tweede categorie van militaire strafzaken waarin een militaire verdachte zich in de praktijk bij voorkeur tot een officier als raadsman wendt, wordt gevormd door die zaken waarin sociale factoren rond de persoon of in de naaste omgeving van de verdachte een belangrijke rol spelen” (Kamerstukken II 1982-83, 17804 (R 1228), nr. 5, p. 35). De officier-raadsman is dus geen militair advocaat of JAG – en moet dus ook niet als zodanig worden gezien – maar iemand die ter faveure van de verdachte op de militaire aspecten van een delict of de consequenties (van een veroordeling) voor de militair als zodanig in kan gaan. Dit kan een officier-raadsman beter dan een advocaat. Ook als die advocaat voordien enige jaren in militaire dienst heeft doorgebracht, al was het maar omdat laatstgenoemde ervaring mettertijd gedateerd raakt.
  3. Enige juridische scholing van de officier-raadsman is gewenst, zo wordt ook in de parlementaire geschiedenis reeds onderkend. “Hoewel de rechtsbijstand door een officier in het algemeen niet primair gericht zal zijn op de juridische merites van de zaak doch meer op de typische militaire en sociale facetten daarvan en op de daaraan verbonden persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is niettemin voor een verantwoorde benadering van ook juridische niet ingewikkelde zaken een bepaalde basiskennis van het straf- en strafprocesrecht vereist” (Kamerstukken II 1982-83, 17804 (R 1228), nr. 5, p. 35-36). Sedert enkele jaren wordt deze scholing vormgegeven door middel van specifieke opleidingsdagen voor officieren-raadsman die worden georganiseerd op het arrondissementsparket en de rechtbank te Arnhem. Dat deze opleidingen in een behoefte voorzien, blijkt uit het feit dat deze opleidingsdagen nog altijd druk worden bezocht. Het is dan ook aan te bevelen dat commandanten de officieren in hun eenheid in de gelegenheid stellen deze opleidingsdagen bij te wonen, zodat er idealiter op iedere defensielocatie officieren-raadsman beschikbaar zijn.

 

Naar boven