Boekbespreking
De vervolging en berechting Japanse oorlogsmisdadigers in Nederlands-Indië aan de vergetelheid onttrokken
Bespreking van Fred L. Borch, Military Trials of War Criminals in the Netherlands East Indies 1946-1949, Oxford: Oxford University Press 2017, 272 pp., ISBN 9780198777168
Door mr. J. Snoeijer1
1. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog begon in Tokio in 1946, voor een internationaal militair tribunaal, het proces tegen 28 hooggeplaatste Japanse militairen en politici wegens misdrijven tegen de vrede, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven. Minder bekend is dat na afloop van de oorlog er ook Japanse oorlogsmisdadigers terechtstonden in de landen die door Japan waren bezet. Zo ook in Nederlands-Indië. Tussen 1946 en 1949 berechtten twaalf temporaire krijgsraden, verspreid over de Indische archipel, in totaal 1.038 Japanners verdacht van het plegen van oorlogsmisdrijven. Van hen werden 969 schuldig bevonden en veroordeeld, 236 van hen tot de dood.
2. De belangstelling voor deze rechtszaken is vreemd genoeg nooit groot geweest, ook niet in de literatuur. De voormalig president van de temporaire krijgsraad in Batavia, majoor mr. L.F. de Groot, schreef in 1985 in dit tijdschrift een serie van vier artikelen over het onderwerp,2 publiceerde later in eigen beheer nog een uitgebreider manuscript,3 maar dat was het dan ook wel.4
3. Het boek ‘Military Trials of War Criminals in the Netherlands East Indies 1946-1949’ van de Amerikaanse legerjurist Fred Borch brengt daar nu verandering in.5 En dat is meer dan terecht. De berechting van Japanse oorlogsmisdadigers in Nederlands-Indië is namelijk niet alleen uit historisch perspectief fascinerend, maar ook uit juridisch oogpunt uitermate interessant.
4. Borch beziet in zijn boek de berechting vanuit beide oogpunten. De eerste hoofdstukken schetsen in grove streken de achtergrond waartegen de berechting plaatsvond. Het boek begint met een korte geschiedenis van de Nederlandse aanwezigheid in Indië, de Japanse bezetting, en de periode nadien, tot aan de soevereiniteitsoverdracht in december 1949. Dan volgt een beschouwing over de Japanse oorlogsdrijfveren en krijgsmentaliteit. De racistische oorlogspolitiek van Japan, dat zei een Azië voor de Aziaten na te streven, vormde een giftige mix met de militaire erecode (Bushido) die voorschreef dat dat de dood te verkiezen was boven overgave. Die mix, schrijft Borch, maakte dat de Japanners met de grootste minachting op de Nederlandse krijgsgevangenen neerkeken en hen, maar ook burgergeïnterneerden, met ongekende wreedheid behandelden.6
5. Na deze historische hoofdstukken volgt een uiteenzetting van het juridisch kader. Dat was speciaal voor de berechting van oorlogsmisdrijven opgezet in de vorm van een viertal door luitenant-gouverneur-generaal Van Mook gepromulgeerde Ordonnanties. Het nieuwe aan de berechting van de Japanse oorlogsmisdrijven in Indië was de rechtstreekse toepassing van het internationale oorlogsrecht: oorlogsmisdrijven waren gedefinieerd als ‘feiten, welke een schending opleveren van de wetten of gebruiken van den oorlog’.7 Dat was een andere benadering dan die ten grondslag lag aan de bijzondere rechtspleging in Nederland en meer in lijn met de benadering die de Amerikanen, de Australiërs en de Britten hanteerden.8 Nieuw was ook – het legaliteitsbeginsel was buiten toepassing verklaard – de introductie van criminele groepsaansprakelijkheid. Die nieuwe bepaling maakte het mogelijk de leden van een groep te vervolgen en te veroordelen indien een oorlogsmisdrijf ‘op zodanige wijze is begaan in het kader van de werkzaamheid van een bepaalde groep personen, dat het misdrijf aan die groep als geheel moet worden toegerekend’.9 Na de bespreking van deze nieuwigheden, gaat Borch nader in op de procedurele aspecten van de berechting en staat hij onder andere stil bij de bewijsregels. Die waren, vanwege de bijzondere oorlogsomstandigheden, versoepeld: in die gevallen waarin – kort gezegd – nadere bewijslevering niet mogelijk was of tot vertraging van het strafproces zou leiden, kon de rechter stukken en verklaringen als wettige bewijsmiddelen erkennen en daaraan ‘zodanige bewijskracht toekennen als hij zou vermenen te behoren’.[10]
6. In een volgend hoofdstuk besteed Borch – die 25 jaar als jurist bij de Amerikaanse landmacht werkzaam was en een jaar als hoofdaanklager in de eerste Guantanamo-processen fungeerde – ruim aandacht aan de praktische kant van de opsporing, vervolging en berechting van de Japanse oorlogsmisdadigers. Dat was in de chaotische naoorlogse periode allesbehalve eenvoudig. Zo wisten sommige getuigen niet hoe hun Japanse mishandelaars heetten, of hadden ze moeite de Japanse gezichten uit elkaar te houden. Andere getuigen daarentegen waren uit wraakzucht juist overijverig in het afleggen van belastende verklaringen en wezen maar al te graag verdachten aan. En toen halverwege 1946 de Britten (die toen tijdelijk het gezag over Indië uitoefenden) 300.000 Japanners wilden repatriëren, was er slechts één Nederlandse officier om uit dat contingent diegene te filteren die van oorlogsmisdrijven werden verdacht. Problematisch was verder dat de rechters van de krijgsraden bijna allemaal persoonlijk hadden geleden onder de Japanse bezetting – zo had de hiervoor genoemde majoor De Groot zelf drieënhalf jaar in krijgsgevangenschap op Java doorgebracht. Een aantal voelde, aldus Borch, ‘diepe haat en minachting’ voor de Japanners.11
7. Na deze inleidende hoofdstukken, die ongeveer een kwart van het boek in beslag nemen, passeert een even breed als wreed scala aan oorlogsmisdrijven de revue. Er is een hoofdstuk over misdrijven gepleegd tegen krijgsgevangen en burgergeïnterneerden; over massamoord en onrechtmatige executies; over gedwongen prostitutie; en over schendingen van de wapenstilstand. Borch snijdt ook een onderwerp aan dat zijdelings met de berechting van Japanse oorlogsmisdrijven te maken heeft: de berechting van collaborateurs. Tussendoor wijdt Borch hoofdstukken aan twee bijzondere vormen van strafrechtelijke aansprakelijkheid: criminele groepsaansprakelijkheid en de aansprakelijkheid van de meerdere (‘command responsibility’). In al deze hoofdstukken vat Borch telkens een aantal vonnissen uitgebreid samen, en voorziet hij het onderwerp van juridische of historische achtergrondinformatie.
8. Een goed voorbeeld van Borchs aanpak is het hoofdstuk over gedwongen prostitutie. Borch beschrijft eerst de oorsprong en omvang van het systeem van militaire bordelen dat Japan er in de bezette gebieden op na hield, somt op hoeveel meisjes en vrouwen er geëxploiteerd werden, en waarom juist de Nederlands Indische autoriteiten er – in tegenstelling tot hun bondgenoten – er zo op gebrand waren tot vervolging van dit oorlogsmisdrijf over te gaan. Vervolgens bespreekt Borch een drietal vonnissen. De verklaringen van getuigen – veelal tot prostitutie gedwongen vrouwen uit interneringskampen – en van de verdachten zelf worden weergegeven (soms letterlijk), waarna een samenvatting van de bewijsoverwegingen en het oordeel van de krijsgraad volgt. Borch eindigt zijn hoofdstuk met het kort aanstippen van recente, internationaal strafrechtelijke jurisprudentie over ‘sexual slavery’ en het aanhoudende streven van de slachtoffers naar erkenning van het doorstane leed, excuses en genoegdoening door de Japanse staat.
9. Voor het schrijven van dit en andere hoofdstukken heeft Borch geput uit de originele vonnissen die in het NIOD zijn gearchiveerd – Borch leest Nederlands vanwege een verblijf en studie in Nederland in zijn jeugd. Een deel van de vonnissen die Borch bespreekt, is eerder in het Engels vertaald en als Netherlands Trial Report online beschikbaar.12Een ander deel van de vonnissen in het boek is echter nog niet eerder besproken, of nog niet eerder voor een Engelstalig publiek.
10. In een afsluitend hoofdstuk beschrijft Borch ten slotte hoe het einde van het koloniale tijdperk ook het einde betekende van de vervolging en berechting van Japanse oorlogsmisdadigers. Tot de laatste snik gingen de temporaire krijgsraden door met het behandelen van zaken: de laatste zaak werd beslist op 24 december 1949, vijf dagen voordat Nederland de soevereiniteit over Indië zou overdragen. Uit vrees dat de onafhankelijke Republiek Indonesië de veroordeelde Japanners vervroegd zou vrijlaten, werden daags voor de soevereiniteitsoverdracht de tot gevangenisstraf veroordeelden per vrachtschip naar Tokio overgebracht om daar het resterende deel van hun straf uit te zitten. Niettemin kwamen veel van de veroordeelden eerder vrij op basis van een royaal ‘goed gedrag’ regime. De laatste door een Nederlands Indische krijgsraad veroordeelde Japanner verliet de gevangenis van Sugamo in 1957.
11. Hoe nu de berechting te waarderen? Volgens Borch werden de Japanse oorlogsmisdadigers in Nederlands-Indië vervolgd en berecht enkel omdat hun gruwelijke wandaden straf verdienden, en omdat hun slachtoffers ‘om gerechtigheid schreeuwden’.14 Het juridisch kader, de temporaire krijgsraden en de gevolgde procedure garandeerden ‘full and fair trials for war criminals’14 en uiteindelijk was de hele exercitie een ‘ongekwalificeerd succes'.15 Borch kan geen gebrek aan stelligheid worden verweten.
12. De vraag is echter of die stelligheid wel zo terecht is. Zo hebben andere historici – Borch noemt ze zelf – erop gewezen dat de Nederlands Indische autoriteiten met de berechting van Japanse oorlogsmisdadigers ook andere doelen nastreefden.16 En de conclusie dat de berechting ‘full and fair’ was, roept de vraag op wat Borch daar precies onder verstaat. Dat geldt temeer nu de speciale wetgeving aspecten kent die bij menig jurist alarmbellen doet afgaan – het buiten toepassing verklaren van het legaliteitsbeginsel; het versoepelen van het bewijsrecht; de omkering van de bewijslast (in geval van groepsvervolging) – en dat terwijl getuigen en rechters niet altijd vrij waren van anti-Japanse sentimenten.
13. Jammer is ook dat onduidelijk is of Borch nu alle 450 vonnissen heeft doorgenomen en wat voor criteria hij heeft gehanteerd bij het selecteren van de vonnissen die in het boek zijn opgenomen. Het roept, bijvoorbeeld in geval van het hoofdstuk over gedwongen prostitutie, de vraag op of de daarin besproken vonnissen de enige zijn over dat onderwerp. Het is een vraag die bij meer hoofdstukken opkomt en die nieuwsgierig maakt naar de onbesproken vonnissen uit het archief, des te meer omdat de vonnissen de potentie hebben ook nu nog van juridische betekenis te zijn. De krijgsraden pasten immers rechtstreeks internationaal oorlogsrecht toe en hun oordelen vormen in die zin een bruikbare bron voor de vaststelling van internationaal gewoonterecht.
14. Borch wilde met zijn boek de geschiedenis van de vervolging en berechting van Japanse oorlogsmisdadigers in Nederlands-Indië aan de vergetelheid te onttrekken. In die opzet is hij zeker geslaagd. Zeventig jaar na dato is er over het belangwekkende onderwerp eindelijk een behoorlijk uitgegeven monografie verschenen, inclusief mugshots van sommige verdachten en foto’s die de rechtsgang illustreren, en deels ook nog gebaseerd op bronnenmateriaal dat niet eerder toegankelijk is gemaakt. Daarvoor verdient Borch lof. Het is te hopen dat Borchs boek de interesse van anderen – historici én juristen – verder aanwakkert.