Onderwerp: Bezoek-historie

Immuniteit van executie NAVO-hoofdkwartier

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Civielrechtspraak

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Arrest van 27 juni 2017

zaaknummer 200.217.388/01

ECLI:NL:GHSHE:2017:2860

 

Gewezen door: mr. O.G.H. Milar, mr. M.G.W.M. Stienissen en mr. J.J. Verhoeven

Uitspraak

Uitspraak op het geding in hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 juni 2017 (C/03/233218/KG ZA 17/139).

 

Partijen: Supreme Site Services GmbH, Supreme Fuels GmbH & Co KG en Supreme Fuels Trading FZE (appellanten, hierna aangeduid als Supreme) tegen Supreme Headquarters Allied Powers Europe (geïntimeerde, hierna aangeduid als SHAPE).

 

[…..]

3 De beoordeling

3.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende, door de rechtbank in 2.1. tot en met 2.12. vastgestelde feiten, welke hierna worden vernummerd tot 3.1.1. tot en met 3.1.12.

3.1.1. SHAPE is een internationale organisatie, opgericht bij het Protocol on the Status of International Military Headquarters set up pursuant to the North Atlantic Treaty van 28 augustus 1952 (hierna: Paris Protocol). In [vestigingsplaats] is een regionaal hoofdkwartier gevestigd, ondergeschikt aan SHAPE, te weten Allied Joint Force Command [vestigingsnaam] (JFCB).

3.1.2. Supreme heeft uit hoofde van Basic Ordering Agreements (BOA’s) onder meer brandstoffen geleverd aan SHAPE ten behoeve van de ISAF-missie van de NAVO in Afghanistan. Supreme bracht aan SHAPE daarvoor een prijs per liter in rekening, bestaande uit de kosten van de brandstof en een opslag voor andere kosten.

3.1.3. Op of omstreeks 15 november 2013 hebben JFCB en Supreme een zogenoemde Escrow Agreement ondertekend. Supreme is in de overeenkomst aangeduid als ‘the contractor’.

[…..]

3.1.6. In de periode van november 2013 tot november 2014 is op de Escrow Account in totaal een bedrag van ongeveer USD 23 miljoen aan de zogenoemde close out-heffingen als bedoeld in art. 3 van de Escrow Agreement gestort, inclusief rente.

3.1.7. Naar aanleiding van financiële audits door JFCB bij Supreme heeft Supreme over het jaar 2013 ongeveer USD 122 miljoen aan NAVO terugbetaald wegens te veel in rekening gebrachte bedragen, de zogenoemde overpayments. Het terugbetaalde bedrag is gestort op de Escrow Account.

3.1.8. De Supreme Group wordt verdacht van omvangrijke fraude met betrekking tot leveringen en de berekening van kosten in het kader van de ISAF-missie. In november 2014 hebben twee onderdelen van de Supreme Group een schikking getroffen met de Amerikaanse autoriteiten. In Nederland zijn daarover kamervragen gesteld.

3.1.9. Op 7 maart 2016 heeft BNP Paribas Supreme ervan in kennis gesteld dat SHAPE een bedrag van USD 74.084,83 van het tegoed van de Escrow Account wilde opnemen ter betaling van advocaatkosten.

3.1.10. Bij beschikking van 14 april 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof aan Supreme verleend tot het leggen van conservatoir derdenbeslag (vreemdelingenbeslag) onder BNP Paribas te [vestigingsplaats] op het tegoed op de Escrow Account voor een vordering wegens onbetaald gebleven kosten tot een bedrag van USD 217.857.167,00. Het beslag is vervolgens op 16 april 2016 gelegd.

3.1.11. Bij dagvaarding van 1 december 2016 heeft Supreme SHAPE en JFCB gedagvaard voor de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, en gevorderd, samengevat, dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat Supreme aanspraak heeft op diverse bedragen en SHAPE en JFCB zal gebieden ervoor zorg te dragen dat die bedragen worden voldaan van het tegoed op de Escrow Account, al dan niet na bijstorting.

3.1.12. Bij tussenvonnis van 8 februari 2017 heeft de rechtbank beslist dat zij bevoegd is om van de vordering van Supreme kennis te nemen. SHAPE is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.

 

3.2.1. In de onderhavige procedure vordert SHAPE, samengevat, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het door Supreme gelegde beslag zal opheffen, althans beperken, en Supreme zal verbieden opnieuw beslag te leggen en haar zal gebieden zorg te dragen voor doorhaling van het beslag, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van Supreme in de proceskosten.

3.2.2. Aan deze vordering heeft SHAPE, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij immuniteit van executie geniet.

 

3.3. Supreme heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

 

3.4. In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank als volgt beslist:

“heft op het conservatoir derdenbeslag dat uit hoofde van het door de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 14 april 2016 verleende verlof is gelegd op 16 april 2016 onder BNP Paribas te [vestigingsplaats] op het tegoed op de Escrow Account;

verbiedt Supreme om opnieuw conservatoir (derden)beslag te leggen op het tegoed op de Escrow Account voor zover gegrond op dezelfde feiten als in dit geding aan de orde zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500.000,00 voor elke overtreding van dit verbod en € 100.000,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van in totaal € 50.000.000,00;

veroordeelt Supreme in de proceskosten, aan de zijde van SHAPE tot op heden begroot op

€ 3.146,42;

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.”

 

3.5. Supreme heeft in hoger beroep elf grieven aangevoerd en incidentele vorderingen ingesteld.

[…..]

 

[…..]

 

[…..]

 

Immuniteit van executie.

3.10. Als primaire grond voor opheffing van het beslag voert SHAPE aan dat Supreme de immuniteit van executie van SHAPE heeft geschonden, zodat, zo begrijpt het hof, het door Supreme ingeroepen recht ondeugdelijk is in de zin van artikel 705 lid 2 Rv.

 

3.11. In artikel XI lid 2 Paris Protocol is bepaald dat “no measure of execution or measure directed to the seizure or attachment of its property or funds shall be taken against any Allied Headquarters, except for the purpose of paragraph 6 a. of Article VII and XIII of the Agreement.” Niet in geschil is dat de in fine bedoelde uitzonderingen zich hier niet voordoen. Deze verdragsrechtelijke bepaling is absoluut geformuleerd. Het Paris Protocol kent, behalve de in artikel XI lid 2 genoemde uitzonderingen, welke zich niet voordoen, geen uitzonderingen op de immuniteit van executie. Uitzonderingen op voormelde immuniteit van executie kunnen echter wel worden gebaseerd op internationaal gewoonterecht (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236, r.o. 3.4.6. en 3.4.8.).

 

Geen publieke bestemming.

3.12. Supreme heeft als eerste uitzondering op de immuniteit van executie zich er op beroepen dat de gelden op de Escrow rekening geen publieke bestemming hebben.

3.12.1. Het hof overweegt dat als regel van internationaal gewoonterecht kan worden aangenomen dat een uitzondering op immuniteit van executie op eigendom van –in dit geval- een volkenrechtelijke entiteit kan worden aangenomen indien wordt vastgesteld dat de eigendommen in het bijzonder worden gebruikt of beoogd zijn voor gebruik door de volkenrechtelijke entiteit voor andere dan niet-commerciële overheidsdoeleinden (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236, r.o. 3.4.5., 3.4.6. en 3.4.8.).

3.12.2. De stelplicht en bewijslast met betrekking tot het bestaan van voormelde uitzondering rust op Supreme (HR 14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2371, r.o. 3.4.2.).

3.12.3. Het hof stelt vast dat op grond van de BOA’s, SHAPE een prijs is verschuldigd aan Supreme ter zake van levering van brandstoffen, benodigd voor de ISAF-missie in Afghanistan. Niet is gesteld of gebleken dat gedurende de missie de SHAPE ten dienste staande gelden voor betaling van de overeengekomen prijs voor de geleverde brandstoffen zijn gebruikt of beoogd voor gebruik door SHAPE voor andere dan niet-commerciële overheidsdoeleinden. Het hof neemt daarom aan dat die gelden een publieke bestemming hadden.

3.12.4. In de “Recitals” van de Escrow Agreement wordt verwezen naar de BOA’s (onder “A.”), dat die BOA’s zijn afgelopen, dat als gevolg van die afloop aanpassingen en kosten aan Supreme moeten worden betaald, dat teveel betaalde bedragen aan NATO moeten worden terugbetaald (onder “B.”), dat voor betalingen beperkte factuurmogelijkheden beschikbaar zijn, dat NATO wellicht niet voldoende fondsen heeft voor betalingen na afloop van de contracten en dat om deze praktische problemen op te lossen partijen een Escrow-rekening instellen voor verhaal van schadevergoeding, vorderingen of andere aanpassingen (onder “C.”). Uit voormelde overwegingen blijkt dat partijen slechts naar een praktische oplossing hebben gezocht van gerezen problemen in de afwikkeling van de BOA’s. Gelet op het voorgaande heeft Supreme in het kader van dit kort geding niet voorshands aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de Escrow-overeenkomst de gelden op de Escrow-rekening geen publieke bestemming meer hebben.

3.12.5. Het voorgaande leidt tot verwerping van het beroep van Supreme op bovengenoemde uitzondering op de immuniteit.

 

Afstand van immuniteit van executie.

3.13. Supreme voert aan dat SHAPE door in te stemmen met de afspraken zoals opgenomen in de Escrow-overeenkomst en de oprichting van de Escrow-rekening, SHAPE afstand heeft gedaan van haar immuniteit.

3.13.1. Als regel van internationaal gewoonterecht mag worden aangenomen dat de volkenrechtelijke entiteit geen beroep op immuniteit toekomt indien zij uitdrukkelijk heeft ingestemd met het nemen van executiemaatregelen (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236, r.o. 3.4.5., 3.4.6. en 3.4.8.).

3.13.2. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat alleen een daartoe bevoegd orgaan van –in dit geval- de volkenrechtelijke entiteit uitdrukkelijk kan instemmen met executiemaatregelen. Supreme heeft echter niet gemotiveerd gesteld dat het bevoegde orgaan heeft ingestemd met het beslag. Uit de Escrow-overeenkomst en uit het Paris Protocol blijkt niet dat SHAPE of JFCB de bevoegdheid hadden om in weerwil van het bepaalde in artikel XI lid 2 Paris Protocol in te stemmen met het leggen van beslag door Supreme. Ook overigens is niet gesteld of gebleken dat SHAPE of JFCB die bevoegdheid hebben gekregen. Reeds hierom heeft Supreme haar stelling dat SHAPE afstand van immuniteit heeft gedaan niet voorshands aannemelijk gemaakt en wordt het beroep hierop door Supreme verworpen.

 

Gelden gereserveerd of aangewezen.

3.14. Voorts beroept Supreme zich er op dat de gelden op de Escrow-rekening zijn gereserveerd of aangewezen om haar vorderingen te voldoen.

3.14.1. Internationaal gewoonterecht brengt inderdaad mee dat, indien eigendommen zijn aangewezen of gereserveerd ter voldoening van de betreffende vordering, een beroep op immuniteit niet opgaat (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236, r.o. 3.4.5., 3.4.6. en 3.4.8.).

3.14.2. Uit de Recitals van de Escrow-overeenkomst blijkt niet dat de gelden op de Escrow-rekening zijn gereserveerd of aangewezen om de vordering van Supreme te voldoen. Immers onder “B.” wordt gesproken over een mogelijke vordering van Supreme en een mogelijke vordering van NATO vanwege teveel betaalde bedragen. SHAPE claimt een vordering te hebben op Supreme van 700 miljoen USD vanwege hetgeen SHAPE teveel aan Supreme heeft betaald. Supreme heeft afgerond 122 miljoen USD op de Escrow rekening gestort. Supreme heeft gezien het voorgaande niet voorshands aannemelijk gemaakt dat het geld op de Escrow-rekening is apart gezet voor de vordering van Supreme. Andere bepalingen in de Escrow-overeenkomst, de door Supreme aangehaalde correspondentie en overgelegde verklaringen doen aan het voorgaande onvoldoende af.

 

Immuniteit in strijd met artikel 6 EVRM.

3.15. Supreme werpt op dat zij door het beroep van SHAPE op immuniteit van executie beperkt wordt in haar toegang tot de rechter en dat dit geen legitiem doel dient dan wel disproportioneel is. Daarmee is naar haar oordeel het beroep op immuniteit in strijd met artikel 6 EVRM.

3.15.1. Het hof verwerpt voormelde stelling van Supreme. Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat het toekennen van immuniteit van executie overeenkomstig internationaal publiekrecht geen schending van art. 6 EVRM oplevert. De beperkingen die door de immuniteit op art. 6 EVRM worden aangebracht, dienen een legitiem doel en zijn proportioneel (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236 r.o. 3.6.2. en conclusie AG 24 juni 2016, ECLI:NL:PHR:2016:55 onder 2.16).

Bovendien betekent immuniteit van executie niet dat een crediteur geen enkel verhaal heeft op vermogensbestanddelen van een volkenrechtelijke entiteit. Immers de crediteur die ervoor kiest met een volkenrechtelijke entiteit te contracteren, maatregelen kan bedingen om zekerheid te krijgen voor de nakoming van de op die entiteit rustende verplichtingen (zie voormelde conclusie onder 2.15 en 2.8).

 

Belangenafweging.

3.16. Supreme brengt naar voren dat er geen sprake is van een belang van SHAPE van hogere orde waarvoor het individuele crediteursbelang van Supreme zou moeten wijken.

3.16.1. Het hof is van oordeel dat de afweging van belangen van partijen er toe leidt dat het belang van SHAPE bij handhaving van haar immuniteit van executie, zoals bepaald in artikel XI lid 2 Paris Protocol, en het daarmee in overeenstemming brengen van de feitelijke situatie, prevaleert boven het belang van Supreme bij verhaal van haar vordering op SHAPE.

 

Spoedeisend belang.

3.17. SHAPE heeft volgens Supreme geen spoedeisend belang bij onmiddellijke beëindiging van de beweerde inbreuk.

3.17.1. Anders dan Supreme is het hof van oordeel dat SHAPE een spoedeisend belang heeft omdat er sprake is van een onrechtmatig gelegd beslag en SHAPE daaraan op elk moment een einde moet kunnen maken.

 

[…..]

 

Slotsom.

3.19. De conclusie op grond van het voorgaande is dat SHAPE een maatregel zoals het onderhavig beslag niet had mogen worden genomen. Aangezien het beslag niettemin is gelegd, is daarmee het recht van SHAPE geschonden. SHAPE heeft daarmee summierlijk de door haar gestelde ondeugdelijkheid van het door Supreme ingeroepen recht aannemelijk gemaakt, zodat het beslag terecht is opgeheven. De grieven van Supreme kunnen dus niet slagen en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Gelet hierop worden de incidentele vorderingen afgewezen omdat daarvoor geen grond bestaat.

 

Proceskosten.

3.20. Supreme wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van SHAPE veroordeeld. Die kosten worden begroot op € 5.200,- griffierecht en salaris advocaat € 9.160,- (pleidooi=2 punten x tarief VIII=€ 4.580,-). 

4 De uitspraak

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

veroordeelt Supreme in de proceskosten van SHAPE in hoger beroep en begroot deze kosten op € 5.200,- aan griffierecht en € 9.160,- aan salaris advocaat;

verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het door Supreme gevorderde af.

Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.G.W.M. Stienissen en J.J. Verhoeven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 juni 2017.

griffier rolraadsheer

Naschrift

Door kolonel dr. mr. J.E.D. Voetelink

 

Voor veel militairen die de laatste jaren op uitzending zijn geweest, is de Supreme Group geen onbekende. Onderdelen van deze enorme Private Military Company1 hebben bij verschillende crisisbeheersingsoperaties voor onder meer Nederland en de NAVO de catering en brandstofvoorziening verzorgd. Over deze dienstverlening is inmiddels het nodige te doen en heeft tot een aantal geschillen en procedures geleid. Een dergelijk geschil ligt ook ten grondslag aan deze uitspraak van de voorzieningenrechter ‘s-Hertogenbosch van 27 juni 2017. In casu gaat het niet om het materiële geschil tussen het NAVO-hoofdkwartier SHAPE en (onderdelen van) Supreme maar om de vraag in hoeverre SHAPE op grond van het internationaal recht aanspraak kan maken op immuniteit.

 

Naar internationaal recht geldt voor staten dat hun soevereine status met zich meebrengt dat zij gevrijwaard blijven van de rechtsprekende en handhavende rechtsmacht van andere staten en zo hun soevereine taken onafhankelijk van andere staten kunnen uitoefenen . Deze immuniteit van staten (immuniteit van (rechtsprekende) rechtsmacht en immuniteit van executie) blijft in het algemeen beperkt tot typische overheidshandelingen (‘acta iure imperii’). Wanneer een staat aan het economisch, financieel en maatschappelijk verkeer deelneemt op dezelfde voet als ieder ander natuurlijk of rechtspersoon, dan kan het zijn dat die staat zich voor deze ‘acta iure gestiones’ moet verantwoorden voor een vreemde rechter en zich misschien zelfs buitenlandse executoriale maatregelen moet laten welgevallen. De behartiging van een deel van hun gemeenschappelijke belangen dragen staten over aan door hen opgerichte internationale organisaties. Deze moeten hun functies onafhankelijk van de deelnemende staten, met name de staat waar de organisatie haar zetel heeft, kunnen uitoefenen. Meestal is in het oprichtingsverdrag of ander constitutief document de internationale status van de organisatie vastgelegd en bepaald in welke mate zij immuniteit geniet gelet op haar doelstelling en taken. Immuniteiten van staten en van internationale organisaties zijn zodoende aan elkaar gerelateerd, maar wel op verschillende leesten geschoeid.

 

De status van de NAVO als organisatie en haar hulporganen is vastgelegd in het Verdrag van Ottawa.2 Vanuit institutioneel oogpunt bezien was het niet onlogisch geweest de militaire NAVO-hoofdkwartieren aan te merken als hulporgaan in de zin van dit verdrag en daarmee onder de werking van het verdrag te brengen. Hiervoor is echter niet gekozen: artikel II bepaalt dat het Verdrag van Ottawa niet van toepassing is op enig militair hoofdkwartier dat op grond van het NAVO-verdrag is ingesteld. De status van NAVO-hoofdkwartieren werd vervolgens vastgelegd in het Protocol van Parijs.3 De twee hoogste NAVO militaire hoofdkwartieren, waaronder SHAPE, zijn in artikel I, onder b van het Protocol van Parijs aangeduid als Algemeen Hoofdkwartier. Deze beide hoofdkwartieren en de direct hieraan ondergeschikte Joint Force Commands, waaronder het aan SHAPE ondergeschikte Allied Joint Force Command Headquarters Brunssum (JFCBS), zijn de Geallieerde Hoofdkwartieren (artikel I, onder c).

 

Artikel X van het Protocol van Parijs bepaalt dat de twee Algemene hoofdkwartieren rechtspersoonlijkheid bezitten, contracten kunnen sluiten en goederen kunnen verwerven en vervreemden. Gezien de verdragen die SHAPE heeft gesloten, bijvoorbeeld over hoofdkwartieren in Nederland,4kan worden aangenomen dat dit niveau hoofdkwartier ook over internationale rechtspersoonlijkheid beschikt. De bevoegdheden van Artikel X tot het verrichten van rechtshandelingen worden ten aanzien van Geallieerde Hoofdkwartieren in Nederland door of namens de commandant van SHAPE uitgeoefend.5 Gebruik makend van deze bevoegdheden waren namens SHAPE civielrechtelijke overeenkomsten aangegaan met Supreme over de levering van brandstof ten behoeve van de ISAF-missie in Afghanistan. Tegen het einde van die missie is vervolgens een Escrow-overeenkomst aangegaan ter afwikkeling van de brandstofcontracten. Op de tegoeden van de rekening die op basis van deze laatste overeenkomst werd geopend, heeft Supreme op 14 april 2016 conservatoir beslag laten leggen. SHAPE heeft zich beroepend op immuniteit van executie gevorderd dat Supreme het beslag opheft.

 

In casu moet dus de vraag worden beantwoord of SHAPE immuniteit van executie toekomt. Over de vraag naar immuniteit van SHAPE voor rechtsprekende rechtsmacht heeft eerder zich de Rechtbank Limburg uitgelaten in een ander geschil tussen Supreme en de NAVO-hoofdkwartieren SHAPE en JFCBS (R’b Limburg 8 februari 2017, zaaknr. C/03/217614/HA ZA 16/130, ECLI:NL:RBLIM:2017:1002). Zij zocht daarbij aansluiting bij de overwegingen van de Hoge Raad in de zaak Spaans/Iran-United States Claims Tribunal van 20 december 1985 ( ECLI:NL:HR:1985:AC9158, NJ 1986/438 ) dat een internationale organisatie op grond van internationaal gewoonterecht immuniteit geniet bij geschillen die direct verband houden met de aan de organisatie opgedragen taken. Hoewel deze gewoonterechtelijke grondslag minder sterk is dan de uitspraak van de Hoge Raad doet vermoeden,6 volgde ook de rechtbank Limburg deze lijn en overwoog aansluitend dat SHAPE door te voorzien in de brandstofvoorziening van ISAF had gehandeld binnen de grenzen van de taakuitoefening die aan de aan ISAF deelnemende staten was opgedragen. Derhalve, oordeelde de rechter, geniet SHAPE functionele immuniteit van rechtsprekende rechtsmacht. In casu faalt volgens de rechter een beroep hierop echter omdat immuniteit van rechtsprekende rechtsmacht van SHAPE met zich meebrengt dat Supreme geen toegang zou hebben tot een redelijke geschillenprocedure, wat in strijd is met artikel 6 EVRM dat het recht op een eerlijk proces waarborgt. De Rechtbank volgde hierbij de door het EHRM ingezette lijn dat het recht op toegang tot een onafhankelijke rechter niet absoluut is en dat immuniteit alleen rechtmatig kan zijn als het een rechtmatig doel dient (‘legitimate aim’) en in redelijke verhouding tot dat doel staat (‘proportional’).7Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.

 

De rechtbank Limburg moest zich op het internationaal gewoonterecht beroepen, omdat in het Protocol van Parijs geen bepaling over immuniteit voor rechtsprekende rechtsmacht is opgenomen. Een dergelijke bepaling is wel te vinden over immuniteit van executie, zo constateert het Hof ‘s-Hertogenbosch. Artikel XI, lid 2 bepaalt dat tegen een Geallieerd Hoofdkwartier “geen maatregel van tenuitvoerlegging en geen maatregel gericht op de inbeslagneming van of beslaglegging op zijn eigendommen en middelen” worden genomen. De in dit artikel verder nog genoemde uitzonderingen doen zich in deze zaak niet voor, zodat SHAPE immuniteit van executie toekomt, aldus het Hof. De Hoge Raad heeft echter in een zaak over staatsimmuniteit geoordeeld dat het internationaal gewoonterecht grenzen kan stellen aan deze immuniteit.

 

Voor wat betreft staten is dit gewoonterecht grotendeels vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de immuniteit van rechtsmacht van staten en hun eigendommen; (met Bijlage); New York, 2 december 2004 (Trb. 2004, 52) . Dit VN-verdrag, dat overigens nog niet in werking is getreden en niet door Nederland is geratificeerd, bevat in dit opzicht twee relevante bepalingen. Artikel 19 gaat over executiemaatregelen en erkent onder c. een uitzondering op staatsimmuniteit in geval van staatseigendommen met een niet-publieke bestemming (eigendommen die “in het bijzonder worden gebruikt of beoogd zijn voor gebruik door de staat voor andere dan niet-commerciële overheidsdoeleinden”). Dat betekent dat beslag mogelijk is op goederen met een niet-publieke bestemming.

 

Artikel 18, dat specifiek betrekking heeft op conservatoire maatregelen, zoals het beslag dat in casu in het geding is, kent de in artikel 19, onder c, genoemde uitzondering niet. Dit kan zo worden uitgelegd dat op grond van internationaal gewoonterecht geen uitzondering bestaat op immuniteit bij conservatoir beslag op goederen met een niet-publieke bestemming. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 30 september 2016 ( ECLI:NL:HR:2016:2236 ) echter geoordeeld dat het ontbreken van de uitzondering voor eigendommen met een niet-publieke bestemming in artikel 18 niet als vastlegging van internationaal gewoonterecht kan worden aangemerkt. Uit de totstandkoming van het VN-verdrag blijkt namelijk dat de formulering van deze bepaling een compromis vormde. Bovendien had de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke vraagstukken de minister geadviseerd bij deze bepaling een voorbehoud te maken. Derhalve bestaat in Nederland een uitzondering op immuniteit van staten bij executoriale of conservatoire maatregelen tegen staatseigendommen met een niet-publieke bestemming. In twee latere zaken heeft de Hoge Raad vervolgens bepaald dat degene die beslag wil leggen op eigendommen van een staat moet bewijzen dat de betreffende goederen daadwerkelijk vatbaar zijn voor beslag en executie en dus geen publieke bestemming hebben (14 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016.2371 en ECLI:NL:HR:2016:2354 ).

 

Het Hof past de uitspraken van de Hoge Raad over uitzonderingen op staatsimmuniteit vervolgens toe op  SHAPE als “volkenrechtelijke entiteit”. Blijkbaar gaat het Hof ervan uit dat voor internationale organisaties, belast met de uitvoering van door de oprichtende staten opgedragen taken, vergelijkbare (gewoonterechtelijke) uitzonderingen op immuniteit van executie gelden als voor de staten zelf. Dat is een vrij grote stap, aangezien in de ontwikkeling van het recht van immuniteiten van internationale organisaties het gewoonterecht geen grote rol speelt.8 Verder heeft, zoals gezegd, immuniteit van internationale organisaties een andere achtergrond dan die van staten. Bij de laatste is de uit soevereiniteit voortvloeiende gelijkheid en onafhankelijkheid van staten de basis voor immuniteit terwijl immuniteit van internationale organisaties is gebaseerd op het idee van functionele noodzakelijkheid (noodzaak van een onafhankelijke uitoefening van de functies van de organisatie). Dat impliceert dat voor het vaststellen van de immuniteit van een organisatie haar doel en taken moeten worden meegewogen. Zo genieten bijvoorbeeld organisaties met een meer financiële dan politieke taak in het algemeen minder immuniteiten.9Het had daarom in de rede gelegen dat het Hof de toepassing van regels over staatsimmuniteit op een internationale organisatie had gemotiveerd en gerelateerd aan SHAPE’s functies. Het Hof zet deze stap niet en past de regels direct toe, concluderend dat Supreme niet heeft aangetoond dat de Escrow-tegoeden waarop beslag is gelegd geen publieke bestemming hadden. Verder waren naar het oordeel van het Hof ook geen andere in het VN-verdrag genoemde uitzonderingen van toepassing.

 

Tot slot onderzoekt het Hof of artikel 6 EVRM aan een beroep op immuniteit in de weg staat. Eerder kwam de Rechtbank Limburg na een uitgebreide afweging tot het oordeel dat een beroep op immuniteit voor de rechtsprekende rechtsmacht faalt omdat Supreme anders de toegang tot een redelijke geschillenprocedure zou worden ontnomen. In casu gaat het om immuniteit van executie van SHAPE, wat expliciet bij verdrag is vastgelegd. Het ten uitvoer leggen van dwangmaatregelen kan een groter effect hebben op de onafhankelijk functie-uitoefening van een internationale organisatie dan alleen de gang naar de lokale rechter. Immuniteit van rechtsmacht impliceert dan ook niet automatisch dat sprake is van immuniteit van executie.10 Het Hof kan zodoende tot een ander oordeel komen. Dat doet ze ook onder verwijzing naar vaste rechtspraak van het EHRM, wat de NAVO ongetwijfeld zal toejuichen gezien haar kritisch oordeel over de rechterlijke uitleg van artikel 6 EVRM ten aanzien van de organisatie in juridische geschillen voor verschillende fora.11 Op dit punt is de motivering van het Hof echter zeer summier. Dit roept de vraag op wat in casu de doorslag heeft gegeven: taak en functie van SHAPE, de verdragsrechtelijke grondslag voor de immuniteit, de aard van de immuniteit of een combinatie hiervan. Gezien het ontbreken van internationaal gewoonterecht en de schaarse jurisprudentie op dit vlak wordt een uitleg node gemist. Doordat Supreme cassatie heeft ingesteld, is het duidelijk dat in het geschil tussen SHAPE en SUPREME het laatste nog niet is gezegd over immuniteit van SHAPE, mogelijke beperkingen daarop en de relatie met artikel 6 EVRM.

Naar boven