Onderwerp: Bezoek-historie

Dienstbevel en VGB

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Strafrechtspraak

Rechtbank Gelderland

Militaire kamer

Uitspraak van 13 juni 2017

 

Voorzitter: mr. P.C. Quak , lid: mr. J. Barrau, militair lid: kolonel mr. H.C.M. Snellen

Dienstbevel en VGB

De militaire kamer veroordeelt een 29-jarige sergeant tot een werkstraf voor de duur van 60 uren voor het aan zijn schuld te wijten veroorzaken van zodanig lichamelijk letsel waardoor tijdelijke verhindering van beroepsbezigheden is ontstaan. De militaire kamer spreekt de sergeant vrij van het niet opvolgen van een dienstbevel.

1A. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de militaire kamer toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat: 

hij als militair, in de rang/stand van sergeant, op of omstreeks 2 maart 2015, te of nabij Erbil, in elk geval in Irak, nadat verdachtes meerdere, luitenant [naam 1] , aan hem, verdachte, het  bevel/de bevelen had gegeven dat het pistool (Glock) alleen voor persoonlijke beveiliging en/of  alleen in noodgeval gebruikt mocht worden en/of het bevel had gegeven om (als instructeur) tijdens militaire trainingsoefening(en) en/of het onderrichten van lessen aan Peshmerga-strijders, in elk geval voor trainingsdoeleinden, geen gebruik te  maken van het (dienst)pistool (Glock 17) opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig dat dienstbevel niet heeft opgevolgd, hierin bestaande dat hij, verdachte, toen aldaar tijdens een les  (Optreden Verstedelijkt Gebied) in de rol van oefenvijand van een eenheid  Peshmerga-strijders waarvan [naam 2] deel uitmaakte, een (dienst)pistool (Glock 17) ter hand heeft genomen en/of (zonder zich er  volledig van overtuigd te hebben dat dit pistool ongeladen was en er zich  geen patroon in het wapen bevond) dat pistool heeft gericht en/of gericht gehouden op voornoemde [naam 2] en/of daarna/daarbij de trekker van dat pistool heeft overgehaald en/althans een schot met dat pistool heeft gelost waarbij/waardoor voornoemde persoon door een patroon (in de borst en/of het bovenlichaam werd getroffen) terwijl daardoor levensgevaar voor een ander, te weten voor die [naam 2] , is ontstaan, althans levensgevaar voor die [naam 2] te duchten was; althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt: hij op of omstreeks 2 maart 2015, te of nabij Erbil, in elk geval in Irak, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, toen aldaar tijdens/bij een militaire training/oefening, waarbij hij, verdachte, als militair in de rang/stand van sergeant optrad als instructeur bij een les (Optreden Verstedelijkt Gebied) en/althans optrad als oefenvijand van een eenheid Peshmerga-strijders waarvan [naam 2] deel uitmaakte, (in strijd met een gegeven dienstbevel en/of in strijd met gemaakte afspraken met betrekking tot deze lessen/oefeningen) een dienstpistool (Glock 17) ter hand heeft genomen en/of (zonder zich er volledig van overtuigd te hebben dat dit pistool ongeladen was en er zich geen patroon in het wapen bevond) dat pistool heeft gericht en/of gericht gehouden op voornoemde [naam 2] en/of daarna/daarbij de trekker van het pistool heeft overgehaald en/althans een schot met dat pistool heeft gelost waarbij/waardoor voornoemde persoon door een patroon in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam, werd getroffen, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [naam 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een (in)schotwond in de buik/rechterborst, een (uit)schotwond in de linkerborst, een (in)schotwond en een (uit)schotwond in de (linker)arm heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.

1B. Geldigheid dagvaarding

Door de verdediging is aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde nietig is nu in dit deel van de tenlastelegging onvoldoende omschreven is welke specifieke gedragingen verdachte heeft verricht waardoor sprake zou zijn van schuld.

De militaire kamer is van oordeel dat in de tenlastelegging voldoende concreet en duidelijk de gedragingen zijn omschreven waaruit volgens de steller van de tenlastelegging zou voortvloeien dat sprake is van schuld. In de tenlastelegging wordt immers als door verdachte begane gedragingen vermeld - onder meer - dat hij zijn dienstpistool ter hand heeft genomen, zonder zich er volledig van overtuigd te hebben dat dit pistool ongeladen was, dat hij dat pistool heeft gericht op [naam 2] en daarbij de trekker heeft overgehaald. De tenlastelegging voldoet dan ook aan de wettelijke vereisten. Het verweer wordt verworpen.

2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Bevoegdheid1

De militaire kamer neemt de navolgende context van het tenlastegelegde in aanmerking. 

Vanuit Nederland werd een militaire bijdrage geleverd aan de internationale strijd tegen IS door het geven van trainingen aan Koerdische strijdkrachten in Irak. Ten tijde van het tenlastegelegde werden in Erbil trainingen “Optreden Verstedelijkt Gebied” (OVG) gegeven. Hierbij trainden de Nederlandse militairen de Koerdische Peshmerga-strijders in het uitvoeren van militaire operaties in dichtbewoonde en dichtbebouwde gebieden en in de wijze waarop deze gebieden worden vrijgemaakt van vijandelijke troepen. 

De militaire kamer is bevoegd kennis te nemen van strafbare feiten, door Nederlandse militairen begaan in de context van deze militaire bijdrage. 

 

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

Op 2 maart 2015 vond in Erbil (Irak) een aantal militaire trainingen van Peshmerga-strijders (verder te noemen: trainees) plaats. Verdachte, destijds in de rang van sergeant, was op dat moment één van de Nederlandse hulptrainers en op 2 maart 2015 trad hij op als oefenvijand in het huis dat voor de oefening werd gebruikt (verder te noemen: OVG-woning). 

Verdachte heeft daartoe tijdens de eerste ochtendtraining van die dag gebruik gemaakt van zijn ongeladen Glock en daarbij de trekker overgehaald om de trainees door het laten horen van een mechanische klik te attenderen op hun fouten. 2Na afloop van de eerste training is verdachte even naar buiten gelopen en vervolgens teruggegaan in de OVG-woning. Tijdens de tweede training, omstreeks 11 uur, trad verdachte opnieuw op als oefenvijand en was hij daartoe aanwezig in een kamer op de eerste verdieping. [naam 2] (één van de trainees) liep de aangrenzende ruimte in en maakte daarbij volgens verdachte een fout. Verdachte wilde [naam 2] hierop attenderen en heeft daartoe zijn Glock gebruikt op dezelfde wijze als eerder die ochtend. Verdachte heeft de trekker overgehaald. Hierdoor ging een schot af.3 De bij dit schot afgevuurde kogelpunt heeft [naam 2] geraakt in de borststreek. [naam 2] heeft ten gevolge van de hierdoor opgelopen verwondingen gedurende enige tijd niet kunnen werken.4

 

Het standpunt van de officier van justitie 

De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het - als primair ten laste gelegde - opzettelijk niet opvolgen van een dienstbevel. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat na aankomst van de hoofdmacht in februari 2015 door de pelotonscommandant luitenant [naam 1] verschillende briefings zijn gegeven, waarbij door [naam 1] is verteld dat de Glock enkel ter persoonlijke beveiliging is en alleen in geval van nood mag worden gebruikt. De Glock mag niet worden gebruikt als oefenwapen voor de training. Deze instructie heeft te gelden als een dienstbevel en verdachte was bij deze briefings aanwezig, aldus de officier van justitie. Dat de avond voor het incident door verdachte en de (andere) trainers is gesproken over het gebruik van de Glock als instructiewapen, waarbij [naam 1] aanwezig was, maakt niet dat het dienstbevel is komen te vervallen. Verdachte was bekend met het dienstbevel, maar heeft desondanks de Glock als instructiewapen gebruikt waardoor hij opzettelijk het dienstbevel niet heeft opgevolgd. Hierdoor is levensgevaar voor het slachtoffer te duchten geweest, aldus de officier van justitie. 

 

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling was dat het was toegestaan om de Glock te gebruiken voor trainingsdoeleinden. Verdachte was niet op de hoogte van een door [naam 1] gegeven dienstbevel en ook getuigen hebben weersproken dat dit dienstbevel gegeven is. Bovendien waren zijn collega’s en meerderen op de hoogte van het feit dat hij zijn persoonlijk wapen, de Glock, gebruikte voor trainingsdoeleinden en heeft luitenant [naam 1] niet ingegrepen toen de voorafgaande avond gesproken werd over het gebruik van de Glock als instructiewapen. 

Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat sprake was van een ongeluk. Verdachte heeft verklaard steeds de voorgeschreven veiligheidsmaatregelen te hebben genomen. Het enkele feit dat nu een schot uit het wapen is gekomen is onvoldoende om te spreken van schuld. Niet is gebleken dat verdachte welbewust onaanvaardbare risico’s heeft genomen. Verdachte heeft daarnaast ontkend op het slachtoffer te hebben gericht. 

Beoordeling door de militaire kamer 

 

Ten aanzien van het primair tenlastegelegde

De vraag die de militaire kamer dient te beantwoorden is of sprake was van een dienstbevel en zo ja, of verdachte dit bevel opzettelijk of door zijn schuld niet heeft opgevolgd. De militaire kamer heeft op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet de overtuiging bekomen dat sprake is geweest van een dienstbevel. De militaire kamer overweegt daartoe het navolgende. 

 

Dienstbevel

Om in algemene zin te spreken van een dienstbevel als bedoeld in artikel 125 van het Wetboek van Militair Strafrecht moet in de eerste plaats sprake zijn van een bevel. Een bevel is een opdracht die geen algemene strekking heeft (zoals een dienstvoorschrift). Dit bevel moet betrekking hebben op enig militair dienstbelang. Verder moet het bevel zijn gegeven door een meerdere aan een mindere. En het moet de mindere tot wie het bevel is gericht, duidelijk zijn dat hem dit bevel is gegeven en wat van hem wordt verwacht. 

In december 2014 is de eerste Nederlandse trainersgroep naar Irak vertrokken. Verdachte maakte deel uit van deze groep. Tijdens de trainingen die vanaf die tijd zijn gegeven, was het niet ongebruikelijk om het eigen wapen als instructiewapen te gebruiken. Er gold geen regel dat het eigen wapen niet mocht worden gebruikt. Luitenant-Kolonel [naam 3] heeft ook aangegeven dat hij wist dat dit gebeurde en dat hij daar geen bezwaar tegen had.

In februari 2015 is de hoofdmacht in Irak gearriveerd. De pelotonscommandant [naam 1] (meerdere van verdachte) heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij aan zijn trainingsteam, waar verdachte deel van uitmaakte, heeft medegedeeld dat de Glock enkel dient voor persoonlijke beveiliging, alleen in nood mag worden gebruikt en dus niet mag worden gebruikt als oefenwapen voor de training. 

Deze verklaring van [naam 1] bij de rechter-commissaris vindt naar het oordeel van de militaire kamer geen steun in de overige bewijsmiddelen. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij geen weet had van dergelijke mededelingen en dat hij zich niet kan herinneren dat hij aanwezig was bij het praatje van de pelotonscommandant nadat de hoofdmacht was gearriveerd. Daarnaast hebben de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] verklaard dat er geen afspraken gemaakt zijn over de wijze van attenderen - met of zonder gebruik van een wapen - van de trainees. 

De verdachte en getuigen hebben wel verklaard dat de algemene regel gold dat de Glock voor persoonlijke veiligheid was en alleen in geval van nood mocht worden gebruikt. De militaire kamer begrijpt deze regel echter in het kader van de geldende geweldsinstructie, volgens welke geweld alleen mag worden gebruikt in geval van zelfverdediging (nood). 

De militaire kamer heeft gelet op het voorgaande dan ook niet de overtuiging dat luitenant [naam 1] een dienstbevel heeft gegeven, zoals is omschreven in de tenlastelegging.

Het ontbreken van deze overtuiging wordt mede ingegeven door het feit dat de avond voor het incident tijdens een teambespreking is gesproken over het gebruik van de Glock tijdens de trainingen om de trainees te attenderen. Hierbij heeft verdachte aangegeven dat dit zeer effectief was, hetgeen impliceert dat verdachte zijn Glock al eerder op deze wijze heeft gebruikt. Luitenant [naam 1] was bij deze bespreking aanwezig en heeft hier volgens verdachte en de getuigen niet op gereageerd. Naar het oordeel van de militaire kamer zou het juist in de lijn der verwachting hebben gelegen dat, als [naam 1] een bevel had gegeven dat de Glock niet mocht worden gebruikt tijdens trainingen, [naam 1] hierop had gereageerd en zijn dienstbevel zou hebben herhaald. 

Nu de militaire kamer aldus niet de overtuiging heeft bekomen dat sprake was van een dienstbevel als bedoeld in art. 125 Wetboek van Militair Strafrecht, zal de militaire kamer verdachte vrijspreken van het primair tenlastegelegde. 

 

Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

Verdachte heeft tijdens een training een schot gelost met zijn dienstwapen waardoor [naam 2] gewond is geraakt. De vraag die de militaire kamer dient te beantwoorden is of verdachte daarbij roekeloos dan wel onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. 

De militaire kamer maakt uit de verklaring van getuige [getuige 3] en de verklaring van verdachte op dat verdachte tijdens de eerste ochtendtraining zijn Glock geheel ontladen had. Immers, [getuige 3] heeft gehoord dat verdachte tijdens die eerste training enkele malen een mechanische klik van een vuurwapen heeft laten horen en dit is slechts mogelijk bij een ongeladen vuurwapen. 

Bij de tweede ochtendtraining, omstreeks 11 uur, heeft verdachte op dezelfde wijze willen handelen, maar daarbij is het bewuste schot afgegaan. Dat betekent dat de Glock doorgeladen moet zijn geweest. Deze conclusie van de militaire kamer wordt bevestigd door de verklaring van verdachte dat hij na het schot het magazijn uit zijn Glock heeft verwijderd, de slede naar achteren heeft getrokken en dat hij de patroon die uit het wapen kwam nog heeft opgepakt.5

Naar het oordeel van de militaire kamer kan het niet anders zijn dan dat verdachte, na afloop van de eerste ochtendtraining, zijn Glock half heeft geladen door het magazijn te plaatsen. Voorts kan het naar het oordeel van de militaire kamer - gelet op de hierboven vermelde conclusie - niet anders zijn dan dat verdachte voorafgaand aan de tweede ochtendtraining het magazijn niet eerst heeft verwijderd. Hij heeft derhalve verzuimd te controleren of de Glock geheel ontladen was. 

 

Beoordeling van de mate van schuld

Van roekeloosheid in strafrechtelijke zin - waarvan de betekenis niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik daaronder wordt verstaan - is doorgaans slechts sprake in uitzonderlijke gevallen. Uit de vastgestelde feiten en omstandigheden zal daartoe moeten kunnen worden afgeleid dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen en dat hij zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Naar het oordeel van de militaire kamer is in de onderhavige situatie geen sprake geweest van roekeloosheid in deze betekenis.

Om overigens tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ in de zin van artikel 308 Wetboek van Strafrecht te komen, is vereist dat de verdachte zich zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam heeft gedragen. Hiervoor geldt dat in ieder geval sprake moet zijn van een aanmerkelijke mate van (verwijtbare) onvoorzichtigheid. 

Bij de beoordeling hiervan komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij wordt opgemerkt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het incident kan worden afgeleid dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 308 Wetboek van Strafrecht.

Bij de beoordeling van de mate van schuld in deze strafzaak gaat de militaire kamer uit van het navolgende.

Verdachte was ervan op de hoogte dat niet alle (hulp-)trainers gebruik maakten van de Glock voor instructiedoeleinden. Hij wist ook dat dergelijk gebruik onderwerp van discussie was. Desondanks heeft hij ervoor gekozen om zijn Glock te gebruiken voor het laten horen van een mechanische klik. Dat betekent dat verdachte hiertoe een bewuste keuze heeft gemaakt. 

Als getraind militair wist verdachte ook dat de mechanische klik slechts dan kan worden geproduceerd als het wapen ongeladen is. Immers, voor het produceren van de klik is nodig dat de slede naar achteren wordt getrokken. Indien daarbij het wapen half geladen is, zou door het naar achteren trekken van de slede een patroon in de kamer komen, hetgeen leidt tot een schot als de trekker wordt overgehaald. Het is een feit van algemene bekendheid dat het lossen van een schot gevaarlijk is.

Nu de verdachte bovendien ervoor heeft gekozen om zijn Glock op genoemde wijze te gebruiken tijdens een training in een besloten ruimte, rustte op verdachte een bijzondere zorgplicht om zich ervan te vergewissen dat er geen schot kon afgaan. Die bijzondere zorgplicht heeft verdachte naar het oordeel van de militaire kamer in ernstige mate geschonden. 

Door de verdediging is nog aangevoerd dat verdachte zijn Glock niet had gericht op [naam 2] . 

De militaire kamer overweegt hieromtrent dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn wapen door de (deur)opening tussen de kamer waarin hij zich bevond en de aangrenzende ruimte waar hij de trainees verwachtte, heeft gericht op de uiterste benedenhoek in de aangrenzende ruimte. Op het moment dat [naam 2] zich vertoonde in die (deur)opening, heeft verdachte de trekker overgehaald. Op dat moment bewoog [naam 2] zich in het schootsveld van de Glock6, te weten tussen de plaats waar verdachte stond en de uiterste benedenhoek in de aangrenzende ruimte. Verdachte had, gelet op de omstandigheden ter plaatse, ook rekening moeten houden met de mogelijkheid dat [naam 2] zich in de richting van het schootsveld zou bewegen.

De militaire kamer is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is geweest van het richten van het wapen op de persoon die zich in die (deur)opening zou vertonen. In dit geval was dat [naam 2] . 

De militaire kamer komt op grond van voormelde overwegingen tot het oordeel dat verdachte niet alleen zeer onachtzaam is geweest door zich niet ervan te vergewissen dat zijn wapen ongeladen was, maar ook zeer onvoorzichtig is geweest door zijn wapen op [naam 2] te richten op het moment dat verdachte de trekker overhaalde.

 

Beoordeling van het letsel

Met de officier van justitie en de verdediging is de militaire kamer van oordeel dat het letsel dat verdachte door zijn handelen heeft veroorzaakt niet valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De militaire kamer zal verdachte dan ook voor dit deel van het subsidiair tenlastegelegde vrijspreken. De militaire kamer is wel van oordeel dat verdachte zodanig lichamelijk letsel heeft veroorzaakt dat daardoor [naam 2] tijdelijk zijn beroepsbezigheden niet heeft kunnen uitoefenen. 

 

Conclusie

De militaire kamer neemt nog in aanmerking dat verdachte heeft gehandeld in de uitoefening van zijn militaire taken en acht het subsidiair tenlastegelegde overtuigend bewezen zoals hieronder vermeld.

3 Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat: 

hij op of omstreeks 2 maart 2015, te of nabij Erbil, in elk geval in Irakroekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/ofonoplettend, 

toen aldaar tijdens/bij een militaire training/oefening, waarbij hij, verdachte, als militair in de rang/stand van sergeant optrad als instructeur bij een les (Optreden Verstedelijkt Gebied) en/althans optrad als oefenvijand van een eenheid Peshmerga-strijders waarvan [naam 2] deel uitmaakte, (in strijd met een gegeven dienstbevel en/of in strijd met gemaakte afspraken met betrekking tot deze lessen/oefeningen)

een dienstpistool (Glock 17) ter hand heeft genomen en/of (zonder zich er volledig van overtuigd te hebben dat dit pistool ongeladen was en er zich geen patroon in het wapen bevond) dat pistool heeft gericht en/of gericht gehouden op voornoemde [naam 2] en/of daarna/ daarbij de trekker van het pistool heeft overgehaald en/althans een schot met dat pistool heeft gelost waarbij/

waardoor voornoemde persoon door een patroon in de borst en/of buik, in elk geval in het lichaam werd getroffen, waardoor het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat [naam 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten een (in)schotwond in de buik/rechterborst, een (uit)schotwond in de linkerborst, een (in)schotwond en een (uit)schotwond in de (linker)arm heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel heeft bekomen dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze [naam 2] was ontstaan.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen. 

Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4 De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:

Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zodanig lichamelijk letsel bekomt dat daaruit tijdelijke verhindering van zijn beroepsbezigheden ontstaat, terwijl het feit wordt gepleegd in de uitoefening van enig ambt of beroep.

5 De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6 De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7 Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie 

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 160 uren.

 

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel of te volstaan met een geheel voorwaardelijke geldboete of werkstraf. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat sprake was van een ongeluk en dat het slachtoffer is hersteld. Het slachtoffer neemt verdachte ook niets kwalijk. Daarnaast is verdachte gerepatrieerd na het incident. Hierna heeft hij hulp gezocht bij de MGGZ en is hij behandeld voor PTSS-klachten. Verdachte is een zeer gewaardeerde en plichtsgetrouwe militair en is nog steeds werkzaam bij Defensie. De verdediging heeft tevens verzocht rekening te houden met het beleid binnen Defensie ten aanzien van de verklaring van geen bezwaar (‘VGB’). 

De officier-raadsman heeft hieraan toegevoegd dat de zaak al lang boven het hoofd van verdachte hangt waardoor verdachte onnodig lang in onzekerheid is gehouden. Bovendien wordt verdachte al die tijd al geconfronteerd met deze zaak op het werk. Van medewerkers binnen Defensie wordt verwacht dat zij meedenken en een goed product leveren. Dat is juist wat verdachte op 2 maart 2015 heeft gedaan door pro-actief mee te denken over de meest effectieve wijze van trainen, dit te delen met collega’s en ook toe te passen. 

 

Beoordeling door de rechtbank 

De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel uit het justitieel documentatieregister, gedateerd 2 mei 2017, en een brief van de huidige commandant van verdachte.

 

De militaire kamer overweegt in het bijzonder het navolgende. 

Tijdens een training van Peshmerga-strijders trad verdachte op als oefenvijand. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van zijn persoonlijk wapen, de Glock 17, als instructiewapen. Door zijn eigen nalatigheid is een schot afgegaan waardoor één van de Koerdische trainees in het bovenlichaam is geraakt. Verdachte heeft een ernstige fout gemaakt door onvoldoende te controleren of zijn wapen ongeladen was en desondanks dat wapen te gebruiken als instructiewapen. 

Het slachtoffer moest wegens zijn schotverwondingen geopereerd worden en heeft hierdoor een tijd zijn normale bezigheden niet kunnen uitoefenen. De militaire kamer neemt in aanmerking dat de gevolgen van het handelen van verdachte ook veel ernstiger hadden kunnen zijn.

Hoewel de militaire kamer zich realiseert dat verdachte dit gevolg nooit heeft gewild, had verdachte - ook gelet op zijn professie als beroepsmilitair - zich ervan bewust dienen te zijn dat het oefenen met een vuurwapen grote risico’s met zich kon brengen. Het was dan ook de verantwoordelijkheid van verdachte om absoluut zeker te weten dat het wapen ongeladen was en hiertoe alle noodzakelijke handelingen te verrichten, zodat de training op een veilige manier kon verlopen. 

De militaire kamer weegt anderzijds mee dat verdachte contact heeft opgenomen met het slachtoffer om zijn excuses aan te bieden. Ook op verdachte zelf heeft dit incident een grote impact gehad. Verdachte is na het incident gerepatrieerd naar Nederland. In Nederland heeft verdachte zelfstandig hulp gezocht bij de MGGZ. Het incident heeft binnen de militaire context plaats gevonden en verdachte is - en zal in de toekomst blijvend worden – geconfronteerd met zijn handelen. Inmiddels is verdachte binnen de Defensie-organisatie weer werkzaam als instructeur en toont daarbij een hoog veiligheidsbewustzijn, mede door het incident in Irak. De huidige commandant van verdachte heeft aangegeven dat verdachte een zeer goede werknemer is die zijn werk op zorgvuldige en nauwgezette wijze uitvoert. 

De militaire kamer concludeert dat verdachte zich sinds dit incident in maart 2015 op positieve wijze heeft opgesteld en overweegt dat oplegging van een zodanige straf dat verdachte alsnog zijn baan bij Defensie zou verliezen, disproportioneel zou zijn. 

De militaire kamer houdt er daarnaast rekening mee dat het (te) lang geduurd heeft voordat de zaak inhoudelijk is behandeld. Al die tijd heeft deze zaak boven verdachtes hoofd gehangen. 

De militaire kamer is van oordeel dat alles afwegend een werkstraf voor de duur van 60 uren passend is. Dit is een lagere straf dan geëist door de officier van justitie omdat de militaire kamer tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en meer rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of een geheel voorwaardelijke straf, zoals bepleit door de verdediging, doet naar het oordeel van de militaire kamer geen recht aan de ernst van het feit.

De militaire kamer is van oordeel dat het in beslag genomen en nog niet terug gegeven voorwerp (Glock 17) aan de redelijkerwijs rechthebbende moet worden teruggegeven. 

8 De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 308 en 309 van het Wetboek van Strafrecht.

relaties4

9 De beslissing

De meervoudige militaire kamer:

• spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;

• verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;

• verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

• verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;

• verklaart verdachte hiervoor strafbaar;

• veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot het verrichten van een werkstraf gedurende 60 (zestig) uren.

 

Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.

 

De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.

 

Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.

Stelt deze vervangende hechtenis vast op 30 (dertig) dagen.

 

Beveelt de teruggave van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten Glock17, aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. 

Naschrift

Door majoor mr. J.J.M. van Hoek

 

Een Peshmerga-strijder raakt zwaar gewond tijdens een training in het optreden in verstedelijkt gebied. Op de bewuste trainingsochtend treedt verdachte op als oefenvijand en gebruikt daarbij zijn persoonlijk wapen (Glock) als instructiewapen. Verdachte maakt daarbij de fout om voor het gebruik van zijn wapen niet te controleren of deze ongeladen is. Op het moment dat de Peshmerga-strijder de ruimte binnentreedt waar verdachte zich als oefenvijand heeft verscholen, haalt verdachte de trekker van zijn pistool over en lost daarbij onbedoeld een schot. De kogel treft de Peshmerga-strijder in diens borst.

 

Het Openbaar Ministerie verwijt verdachte primair dat hij opzettelijk, althans in ernstige mate nalatig, een dienstbevel niet heeft opgevolgd waardoor levensgevaar is ontstaan of te duchten is geweest voor de Peshmerga-strijder. Volgens de tenlastelegging hield het dienstbevel in dat de Glock alleen mocht worden gebruikt ter persoonlijke beveiliging en dan alleen in geval van nood. Het dienstpistool mocht niet worden gebruikt voor trainingsdoeleinden.

De pelotonscommandant zou dit dienstbevel hebben gecommuniceerd tijdens een briefing. Het Openbaar Ministerie stelt dat verdachte bij deze briefing aanwezig is geweest, maar verdachte blijkt zich deze briefing niet te kunnen herinneren. Drie getuigen verklaren dat afspraken over de wijze van attenderen van de trainees tijdens de training – met of zonder wapen – ontbraken. Op de avond voorafgaand aan het incident heeft een teambespreking plaatsgevonden waarbij het gebruik van de Glock als middel om de trainees te attenderen, is besproken. Verdachte heeft  zich tijdens deze bespreking positief uitgelaten over de effectiviteit hiervan. De pelotonscommandant was bij deze bespreking aanwezig, maar heeft hier volgens verdachte en de getuigen niet op gereageerd. Evenmin heeft de pelotonscommandant zijn dienstbevel herhaald. Voor de militaire kamer is dit samenstel van omstandigheden aanleiding om verdachte vrij te spreken van het primair tenlastegelegde. Het ontbreekt de militaire kamer aan de overtuiging dat is voldaan aan het eerste bestanddeel van het begrip dienstbevel als bedoeld in artikel 125 WMSr, namelijk dat een bevel was gegeven.

 

De militaire kamer stelt vast dat het verdachte duidelijk was dat de Glock voor persoonlijke veiligheid was en alleen in geval van nood mocht worden gebruikt. Deze regel koppelt de militaire kamer terecht aan de geldende geweldsinstructie. Het gebruik van de Glock als instructiewapen staat los van de geweldsinstructie en de daarin opgenomen geweldsbevoegdheden en ge- of verboden. Ik kan de pelotonscommandant dan ook niet volgen als hij in zijn verklaring bij de rechter-commissaris aangeeft dat het wapen alleen voor persoonlijke beveiliging was bedoeld en dan de gevolgtrekking maakt dat het wapen dús niet als instructiemiddel voor een training mag worden gebruikt.

 

Niets is vreemd aan het gebruik van dienstwapens tijdens een militaire training, maar aan dit gebruik worden dan wel voorwaarden en veiligheidsvoorschriften gekoppeld. In deze zaak ontbreekt het daaraan. Uit het feit dat tijdens de teambespreking zich een discussie ontspon over het gebruik van de Glock tijdens de training van de Peshmerga, leid ik af dat het gebruik van de Glock binnen het team geen gemeengoed was. Bovendien kan in de uitspraak worden gelezen dat niet alle instructeurs van dit instructiemiddel gebruik hebben gemaakt. Het is niet duidelijk of en zo ja, welke afspraken tijdens de teambespreking zijn gemaakt over het gebruik van de Glock, maar het laat zich raden dat iedereen het uitgangspunt voor ogen zal hebben gehad de trainee te attenderen met een ongeladen wapen.

 

De militaire kamer stelt vast dat tijdens de eerste ochtendtraining de Glock ongeladen is geweest. Daaruit trekt de militaire kamer de conclusie dat verdachte zijn wapen na deze training half heeft geladen door het patroonmagazijn te plaatsen en dat hij heeft verzuimd om voorafgaand aan de tweede ochtendtraining dit magazijn weer te verwijderen. Ik meen dat verdachte hiermee een dienstvoorschrift heeft geschonden. Het handboek militair land (-E&T-02.1) schrijft immers (dwingend) voor dat de veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen bij het in gebruik nemen van een wapen. De vraag is waarom de officier van justitie in dit geval niet een overtreding van een dienstvoorschrift als bedoeld in artikel 137 WMSr ten laste heeft gelegd. Deze delictsomschrijving past bij de kern van het verwijt dat verdachte in deze zaak kan worden gemaakt.

 

In deze zaak voert de verdediging het “VGB-strafmaatverweer” om te voorkomen dat een veroordeling zal leiden tot intrekking van de verklaring van geen bezwaar (VGB). De militaire kamer geeft zich rekenschap van dit beleid en oordeelt onomwonden dat het verlies van de baan vanwege een veroordeling in dit geval disproportioneel zou zijn. Vanzelfsprekend moet de strafrechter bij het opleggen van een straf rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het mogelijke verlies van een baan is daar onderdeel van. Hoewel ik het standpunt van de militaire kamer deel, meen ik dat in de situatie dat een strafrechtelijke veroordeling aanleiding kan geven voor ontslag de verantwoordelijkheid met betrekking tot de beantwoording van de proportionaliteitsvraag bij Defensie ligt en de rechterlijke toets van de beslissing ter zake bij de bestuursrechter. Ik sluit me dan ook aan bij Vink waar hij in de vorige aflevering van dit tijdschrift in zijn naschrift bij de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 december 2016 stelt dat het in het licht van de totstandkomingsgeschiedenis van het huidige militair straf(proces)recht (Kamerstukken II 1980-81, 16 813 (R1165), nr. 5, p. 49-52) de bemoeienis van de strafrechter met rechtspositionele consequenties opmerkelijk is. De wetgever bestempelde die bemoeienis als ongewenst, onder meer omdat de strafrechter op grond van hetzelfde feitencomplex tot een ander oordeel zou kunnen komen dan zijn werkgever, dan wel de bestuursrechter, wat betreft de handhaafbaarheid van de veroordeelde binnen Defensie. Net als bij de militaire kamer van het hof kruipt ook bij de militaire kamer van de rechtbank het bloed kennelijk waar het volgens de parlementaire stukken niet gaan kan door een standpunt in te nemen over de gevolgen van een veroordeling voor de intrekking van de VGB. Wel meen ik dat de uitspraak positief kan bijdragen aan de doorontwikkeling van het huidige defensiebeleid inzake de VGB. Overigens stel ik vast dat verdachte uiteindelijk is veroordeeld voor een misdrijf dat niet binnen het ‘harde’ regime van artikel 2, eerste lid Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie valt. Het misdrijf dat door de militaire kamer wettig en overtuigend bewezen wordt geacht, betreft immers niet een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een mogelijke gevangenisstraf van drie jaar of meer is gesteld. De kans dat in een geval als deze een intrekking van de VGB plaatsvindt op basis van artikel 2, vierde lid van genoemde Beleidsregel lijkt me bijzonder klein.

relaties1
Naar boven