Onderwerp: Bezoek-historie

Noodwetgeving
Geldigheid:07-04-2015 t/m Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Noodwetgeving

Vastst./Wijz datum Bron Nummer Wijz. t.a.v. Inwerkingtr. datum
07-04-15DAOGBS201500748507-04-15

 

Referte:

  1. Instelling van de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing, nr. 3122643 (staatscourant 24 april 2013, nr. 11207).
  2. Defensie beleidsteam, SG aanwijzing V/28, 18 augustus 2010.
  3. Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming, Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, 26-04-2013.
1. Algemeen

Het is de taak van de overheid de onafhankelijkheid, integriteit, veiligheid, stabiliteit en welvaart van de samenleving te verzekeren en te bevorderen. Dat vereist onder meer dat de overheid crises probeert te voorkomen en dat zij adequaat optreedt in geval van een crisis. In opdracht van de regering kan de defensie organisatie onder bijzondere omstandigheden worden ingezet. De hiervoor benodigde bevoegdheden vergen maatregelen die verder gaan dan onder normale omstandigheden gebruikelijk is. Deze bevoegdheden zijn apart geregeld in twee wetten: De ‘coördinatiewet uitzonderingstoestanden’ van 3-4-1996 staatsblad nr. 365. De ‘invoeringswet coördinatiewet uitzonderingstoestanden’ van 3-4-1996 staatsblad nr. 366. In de ‘coördinatiewet uitzonderingstoestanden’ is geregeld dat de “Staat van Oorlog” en de “Staat van Beleg” zijn afgeschaft en dat daarvoor de “Beperkte Noodtoestand” en de “Algemene Noodtoestand” in de plaats zijn gekomen. De oude sprongsgewijze overgang van vrede naar een oorlogstoestand wordt niet langer realistisch geacht. Men verwacht een geleidelijke “opschaling” waarbij de middelen en mogelijkheden van de overheid worden aangepast naar het noodzakelijke niveau , zonder dat direct de “Oorlogstoestand” wordt uitgeroepen. Het is nu mogelijk om per Koninklijk Besluit (KB) artikelen uit wetten van kracht te verklaren voor de duur dat ze, gezien de buitengewone omstandigheden, noodzakelijk zijn. Deze procedure is sneller en minder ingrijpend dan in de oude situatie waarin, alleen in een reeds vergaande ontwikkelde crisis, de Staten-Generaal wetten van kracht mochten verklaren.

2. Definities
  1. CrisisOnder crisis wordt een ernstige verstoring van de basisstructuren dan wel aantasting van fundamentele waarden en normen van het maatschappelijk system verstaan. Van een crisis spreekt men als het voortbestaan van iets in het geding is. Een crisis wijkt op een aantal punten af van een ramp of ernstig ongeval. Een structureel olietekort als gevolg van een handelsboycot of een aanslag op een nutsbedrijf is bijvoorbeeld een crisis.
  2. RampEen ramp (of ernstig ongeval) is een gebeurtenis waardoor een ernstige verstoring van de openbare veiligheid is ontstaan, waarbij het leven en de gezondheid van vele personen of grote materiele belangen in ernstige mate worden bedreigd of zijn geschaad, en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. De overstromingen in Nederland van 1993 en 1995 zijn voorbeelden van rampen.

Bij een crisis gaat het meestal om een serie van gebeurtenissen (soms in de tijd gespreid). De oorsprong is vaak diffuus en er zijn meerdere (macro)factoren in het spel die een crisis sturen. Bovendien is niet altijd zonder meer duidelijk wat er gedaan moet worden en door wie; veel meer dan bij een ramp zal er sprake zijn van belangentegenstellingen, die kunnen leiden tot conflictsituaties. De verschillen tussen ramp en crisis leiden ertoe dat we spreken van rampenbestrijding en crisisbeheersing.

3. Stand van zaken

Op 1 mei 1997 is de ‘Coördinatiewet Uitzonderingstoestanden’ in werking getreden. Door middel van deze wet met bijbehorende invoeringswetgeving heeft een harmonisatie van terminologie in noodwetgeving plaatsgevonden. De noodwetgeving blijft aan wijzigingen onderhevig en wordt daarom periodiek gecontroleerd en indien nodig aangepast.

4. Doel van de noodwetgeving

Het doel van de noodwetgeving is om te kunnen optreden bij crises van uiteenlopende aard. Bij verslechteren van de situatie moeten de bevoegdheden van Defensie geleidelijk kunnen worden opgeschaald. Met het huidige stelsel noodwetten is het mogelijk het ingrijpen op de situatie af te stemmen.

5. Crisisorganisaties en besluitvorming

De noodzaak gedoseerd op te kunnen optreden met de daarbij te maken keuzes kan strijdig zijn met de processen onder normale omstandigheden. Crisisbesluitvorming kan op verschillende niveaus plaatsvinden. Betreft het een crisis op een eigen terrein van verantwoordelijkheid van één ministerie, dan draagt dit ministerie zelf zorg voor de crisisbesluitvorming van haar eigen Departementaal Crisis Centrum. Bij defensie gebeurd dit door het bijeenroepen van het Defensie Beleidsteam (DBT) (zie referte b.).

Indien de crisis zich bevindt op meerdere beleidsterreinen, dan is besluitvorming op twee niveaus mogelijk:

  1. Crisisbesluitvorming op ambtelijk niveau.
  2. Crisisbesluitvorming op politiek-bestuurlijk niveau.

De Minister van Veiligheid en Justitie (V&J) is aangewezen als coördinerende minister voor crisisbeheersing in geval van een crisis met directe, ingrijpende gevolgen voor beleidsterreinen van meerdere departementen. Hij is verantwoordelijk voor de inrichting, de werking, de samenhang en de integrale aanpak van het crisisbeheersingsbeleid en het bijbehorende stelsel. De structuur bestaat uit drie interdepartementale organisaties: het Adviesteam (AT), de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en de Ministeriele Commissie Crisisbeheersing (MCCb) (zie referte a.). Deze structuur wordt zonodig flexibel toegepast. Afhankelijk van de soort crisis neemt het Ministerie van Defensie deel aan de betreffende organisatie. Bijvoorbeeld indien een crisisteam met Defensie overleg moet voeren over de toedeling van capaciteit. Voor het Ministerie van Defensie neemt de Secretaris-Generaal (SG) in voorkomend geval zitting in het Defensie Beleidsdienst of de Commissies namens het mandaat van de Minister van Defensie. Op het gebied van Verkeer, Vervoer en Verplaatsingen is de Inspecteur van het Vervoerswezen de autoriteit om als adviseur voor de SG op te treden. Binnen de crisisbesluitvorming kan het noodzakelijk zijn dat prioriteit gesteld wordt voor het gebruik van verkeer en vervoersmiddelen, waarbij het civiele verkeer en vervoersmiddelen wordt geraakt of zelfs wordt belemmerd. De IV treedt in deze gevallen op als adviseur aan de SG. De Commandant der Strijdkrachten (CDS) is de autoriteit IV, waarbij de coördinerende rol is belegd bij Hoofd Afdeling Ondersteuning Operationele Gereedheid (H-AOOG) binnen de Directie Aansturing Operationele Gereedheid (DAOG).

6. Vitale belangen

Crisisbeheersing staat voor het geheel van maatregelen en voorzieningen dat de overheid treft in samenwerking met andere organisaties met het oog op (acute) noodsituaties ter waarborging van de veiligheid in brede zin. Daarbij staat de bescherming van, voor de overheid en samenleving, vitale belangen centraal. Vitale belangen in het kader van crisisbeheersing zijn:

  1. De nationale rechtsorde, hierbij gaat het om de bescherming van de rechtsorde tegen bedreigingen zoals gijzelingen, kapingen en ontvoeringen. Ook openbare orde en de democratische rechtsorde worden hiertoe gerekend.
  2. De internationale rechtsorde, dit is vastgelegd in de grondwet en hieronder valt de verdediging van het grondgebied en/of veiligstelling van de onafhankelijkheid van het Koninkrijk en het handhaven of herstellen van de internationale rechtsorde onder meer in het kader van het handvest van de Verenigde Naties.
  3. De openbare veiligheid, hier gaat het om de bescherming van personen en zaken anders dan in het kader van de nationale en internationale rechtsorde. Het gaat hierbij om grootschalige verstoringen van de gezondheidstoestand van de bevolking (epidemieën), overstromingen, branden, vervuiling op grote schaal van de drinkwatervoorziening, etc.
  4. De economische veiligheid, dit betreft de bescherming van de economie. Omdat de nationale economie internationaal is ingebed, heeft dit begrip een grensoverschrijdend karakter. Hierbij moet gedacht worden aan energie (aardolie, elektriciteit en/of gas), transportinfrastructuur en dienstverlening, voorzieningen voor de beveiliging van het ruilverkeer, het scheeps- en luchtvaart verkeer, communicatienetwerken (met name telecom), financiële verkeer (essentiële computernetwerken), etc.

Vaak is er sprake van een nauwe samenhang tussen de afzonderlijke belangen.

7. Logistiek (diensten en infrastructuur)

Centraal staat het begrip Vitaal Belang. Voor Defensie zijn dit bijvoorbeeld voorzieningen die (in de vredessituatie) een essentiële functie vervullen voor de paraatheid en geoefendheid en die niet binnen een acceptabele termijn vervangen kunnen worden. Binnen het functiegebied vervoer, verkeer en verplaatsingen speelt het begrip Vitaal Belang een grote rol.

De hierna genoemde wetten bevatten artikelen waarin zaken zijn geregeld die voor logistiek Nederland en dus ook voor Defensie van belang kunnen zijn. Hierbij dient men zich te realiseren dat niet de wet de mogelijkheden van optreden van de krijgsmacht bepaalt maar primair de situatie richtinggevend is, waarbij wordt gekeken welke wettelijke maatregelen toereikend zijn. Hierbij kan eventueel zelfs aanspraak worden gemaakt op ongeschreven rechten.

Wet van toepassing

Art. Beperkte noodtoestand (Lijst A, Coördinatiewet uitzonderingstoestanden)

Art. Algemene noodtoestand (Lijst B, Coördinatiewet uitzonderingstoestanden)

Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag

Art. 5, 6, 7, 8 eerste en derde lid, 9 eerste, tweede, derde en vijfde lid en 10 gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 5,6,7,8 eerste en derde lid, 9 eerste, tweede, derde en vijfde lid, 10, 11, 12, 13, 14 eerste lid, 15 eerste en derde lid, 16 eerste, tweede en derde lid, 17 eerste, tweede en derde lid, 18 gezamenlijk of afzonderlijk en de artikelen 19 t/m 25, 26 tweede lid, 27 en 28 gezamenlijk.

Oorlogswet voor Nederland

Art. 9 t/m 23 gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 9 t/m 43 gezamenlijk of afzonderlijk, 44 t/m 53 gezamenlijk.

Wet bescherming Staatsgeheimen

Art. IIIa

Art. IIIa

Noodwet rechtspleging

Art. 2 t/m 14

Art. 2 t/m 14 en 17.

Vreemdelingenwet 2000

Art. 111.

Art. 111.

Wet verplaatsing bevolking

Art. 2a, 2b, 2c, 2e, 3, 4, 5 eerste lid, 6, 7 eerste lid en 8 eerste lid gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 2a, 2b, 2c, 2e, 3, 4, 5 eerste lid, 6, 7 eerste lid en 8 eerste lid gezamenlijk of afzonderlijk.

Wet veiligheidsregio’s

Art. 53 en 54

Art. 53 en 54.

Noodwet financieel verkeer

Art. 3 t/m 32 gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 3 t/m 32 gezamenlijk of afzonderlijk.

Comptabiliteitswet 2001

Art. 97 eerste lid.

Art. 97 eerste lid.

Wet militaire inundatiën

Art. 1a, 2 en 3.

Art. 1a, 2 en 3.

Kaderwet dienstplicht

Art. 19 eerste lid.

Art. 19 eerste lid.

Inkwartieringswet

Art. 28, 29 en 35.

Art. 28, 29 en 35.

Onteigeningswet

Art. 76a bis t/m 76f bis.

Art. 76a bis t/m 76f bis.

Woningwet

Art. 101a, 102 en 103 gezamenlijk.

Art. 101a, 102 en 103 gezamenlijk.

Wet behoud scheepsruimte 1939

Art. 2 t/m 4, 8 en 9

Art. 2 t/m 4, 8 en 9.

Luchtvaartwet

Art. 58 t/m 61 gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 58, 59 en 61 gezamenlijk of afzonderlijk.

Vervoersnoodwet

Art 8, 9, 10, 12, 13, 15 en 17 gezamenlijk of afzonderlijk.

Art 8, 9, 10, 12, 13, 15 en 17 gezamenlijk of afzonderlijk.

Havennoodwet

Art. 6 en 8 gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 6 en 8 gezamenlijk of afzonderlijk.

Wet vervoer gevaarlijke stoffen.

Art. 60.

Art. 60.

Vaarplichtwet

Art. 2a, 10, 11, 16, 17, 18 en 20.

Art. 2a, 10, 11, 16, 17, 18 en 20.

Binnenvaartwet

Art. 53.

Art. 53.

Scheepsvaartverkeerswet

Art. 37a eerste lid en 38 gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 37a eerste lid en 38 gezamenlijk of afzonderlijk.

Loodsenwet

Art. 52 en 53 eerste lid gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 52 en 53 eerste lid gezamenlijk of afzonderlijk.

Telecommunicatiewet

Art. 14.4 eerste en tweede lid.

Art. 14.4 eerste en tweede lid.

Postwet 2009

Wet rijonderricht motorvoertuigen 1993

Art. 8b.

Art. 8b.

Wegenverkeerswet 1994

Art. 4 derde, vierde en vijfde lid.

Art. 4 derde, vierde en vijfde lid.

Wet Luchtvaart

Art. 9.3, 9.4 en 9.5 gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 9.3, 9.4 en 9.5 gezamenlijk of afzonderlijk.

Distributiewet

Art. 4 t/m 8 en 10a gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 4 t/m 8 en 10a gezamenlijk of afzonderlijk.

Hamsterwet

Art. 3.

Art. 3.

Vorderingswet

Art. 3a.

Art. 3a.

Prijzennoodwet

Art. 5 en 8 gezamenlijk of afzonderlijk.

Art. 5 en 8 gezamenlijk of afzonderlijk.

Bodemproductiewet 1939

Art. 2 t/m 4 en 8 t/m 10.

Art. 2 t/m 4 en 8 t/m 10.

Noodwet voedselvoorziening

Art. 6 t/m 14.

Art. 6 t/m 14.

Noodwet arbeidsvoorziening

Een of meer paragrafen van hoofdstuk II.

Een of meer paragrafen van hoofdstuk II.

Noodwet geneeskundigen

Een of meer paragrafen van hoofdstuk II.

Een of meer paragrafen van hoofdstuk II.

Mediawet 2008

Art. 6.26 tweede lid.

Warenwet

Art. 2a.

Art. 2a.

Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen

Art. 32.

Art. 32.

Naar boven