Onderwerp: Bezoek-historie

Voorlopige Voorziening vaststellen boventalligheid burgerpersoneel bij reorganisaties
Geldigheid:25-11-2013 t/m Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Vastst./Wijz datum Bron Nummer Wijz. t.a.v. Inwerkingtr. datum
25-11-13HDPBS/2013032391 25-11-13

 

Gelet op het Burgerlijk ambtenarenreglement Defensie;

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van deze voorlopige voorziening wordt verstaan onder:

1˚ ambtenaar

de ambtenaar, die:

  1. is aangesteld in vaste dienst bedoeld in artikel 6 van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie;
  2. is aangesteld in tijdelijke dienst voor een proeftijd bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder a van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie;
  3. is aangesteld in tijdelijke dienst bedoeld in artikel 7, vijfde lid van het Burgerlijk Ambtenarenreglement Defensie;

2˚ UWV

het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

3˚ omklapdatum van de reorganisatie

de datum begin geldigheid nieuwe eenheid/einde geldigheid oude eenheid.

Artikel 2 Vaststellen boventalligheid bij reorganisaties

1. Het vaststellen van boventalligheid geschiedt overeenkomstig de systematiek zoals beschreven in de Beleidsregels ontslagtaak UWV van 1 september 2012 met inachtneming van de in deze Voorlopige Voorziening vervatte bepalingen.

2. Indien een functie afkomstig uit de oude organisatie (vrijwel) ongewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie, maar in een kleiner aantal (zogenaamde code 2-situatie), wordt de boventalligheid door het bevoegd gezag vastgesteld binnen deze categorie functies. Vervolgens wordt de boventalligheid per leeftijdsgroep toebedeeld. Hierbij wordt als eerst als boventallig aangewezen de ambtenaar die het geringste aantal jaren overheidswerknemer is, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering ABP. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag, gehoord de desbetreffende Begeleidingscommissie Personele Implementatie, van deze volgorde afwijken.

3. De leeftijdsgroepen, bedoeld in het tweede lid, omvatten de leeftijd van 15 tot en met 24 jaar, 25 tot en met 34 jaar, 35 tot en met 44 jaar, 45 tot en met 54 jaar en 55 jaar en ouder.

4. Voor het bepalen in welke leeftijdsgroep een ambtenaar behoort, geldt de omklapdatum van de reorganisatie als peildatum.  

Artikel 3 Reorganisatiebereik

De afbakening van de organisatie waarbinnen het vaststellen van boventalligheid als bedoeld in artikel 2 toepasselijk is, wordt per beleidsvoornemen bepaald.

Artikel 4 Toepasselijkheid

Het vaststellen van boventalligheid als bedoeld in artikel 2 is van toepassing op alle ten tijde van de dagtekening in voorbereiding zijnde dan wel lopende reorganisaties waarop het Sociaal Beleidskader Defensie 2012-2016 respectievelijk het Sociaal Beleidskader Defensie 2004 van toepassing is, en waarbij de brieven met daarin het voornemen tot (niet) plaatsen nog niet aan de in deze Voorlopige Voorziening bedoelde ambtenaren zijn verstuurd.

Artikel 5 Vervanging Personeelsparagraaf

De bijlage G (personeelsparagraaf) van de SG-aanwijzing A/983 “Uitvoering reorganisaties Defensie” (URD) wordt ingetrokken onder vervanging van de in bijlage opgenomen personeelsparagraaf.  

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze Voorlopige Voorziening treedt in werking met ingang van de datum van ondertekening. 

Artikel 7 Citeertitel

Deze voorziening wordt aangehaald als "Voorlopige Voorziening vaststellen boventalligheid burgerpersoneel bij reorganisaties”.

Toelichting

Binnen Defensie ligt bij het vaststellen van een reorganisatieplan het accent primair op herplaatsing en niet op ontslag. Het bepalen van een plaatsingsvolgorde is dan ook relevanter dan het bepalen van een ontslagvolgorde. Bij de vulling van functies die bij een reorganisatie (vrijwel) ongewijzigd terugkomen in de nieuwe organisatie, maar in mindere aantallen (code 2- situatie), werd daarom de ontslagvolgorde, als bedoeld in artikel 116, derde lid, van het Burgerlijke Ambtenaren Reglement Defensie (BARD), in omgekeerde vorm als plaatsingsvolgorde gehanteerd. Deze van de ontslagvolgorde afgeleide plaatsingsvolgorde was opgenomen in bijlage G (personeelsparagraaf) van de SG-aanwijzing A/983 “Uitvoering reorganisaties Defensie” (URD).

Op 14 maart 2013 heeft het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College) geoordeeld dat bij het vaststellen van deze plaatsingsvolgorde van het burgerpersoneel in zogenaamde code 2- situaties bij een reorganisatie sprake is van een verboden onderscheid op grond van leeftijd. Naar aanleiding van het oordeel van het College heeft Defensie in reactie hierop aangegeven dit oordeel aanleiding geeft om de rechtspositie voor burgerambtenaren op dit punt aan te passen. In navolging van het oordeel van het College is tevens in een aantal rechtelijke uitspraken overwogen dat er sprake is van een verboden onderscheid op grond van leeftijd bij het vaststellen van de plaatsingsvolgorde van het burgerpersoneel bij een reorganisatie.

Het voorgaande in aanmerking nemende wordt de tot nu toe gehanteerde plaatsingsvolgorde in een code 2- situatie voor het burgerpersoneel, zoals opgenomen in het URD (bijlage G Personeelsparagraaf), vervangen door een systeem waar bij het bepalen van boventalligheid het afspiegelingsbeginsel als selectiecriterium geldt.

Om de boventalligheid vast te stellen wordt gebruik gemaakt van de systematiek zoals beschreven in de Beleidsregels ontslagtaak UWV van 1 september 2012. Hiervoor is gekozen omdat er in het sectoroverleg Defensie geen behoefte was om voor Defensie een eigen werkwijze vast te stellen om het afspiegelingsbeginsel toe te passen. In afwijking van de Beleidsregels ontslagtaak UWV wordt op een viertal onderwerpen niet bij deze beleidsregels aangesloten.

In de eerste plaats wordt in afwijking van de Beleidsregels ontslagtaak UWV niet uitgegaan van het bedrijfsvestigingsbegrip als de eenheid waarbinnen het verplichte afspiegelingsbeginsel toepasselijk is. In plaats daarvan wordt per beleidsvoornemen de afbakening van de eenheid bepaald waarbinnen het afspiegelingsbeginsel moet worden toegepast (zogenaamde reorganisatiebereik).

Daarnaast wordt voor het bepalen van de functiegroepen waarbinnen de boventalligheid moet worden vastgesteld niet uitgegaan van de beschrijving van functiegroepen in de Beleidsregels ontslagtaak UWV; deze gaan uit van vergelijkbare of uitwisselbare functies. In plaats daarvan wordt conform het URD uitgegaan van het systeem met transitiecodes. Dit betekent dat indien een functie afkomstig uit de oude organisatie (vrijwel) ongewijzigd terugkomt in de nieuwe organisatie, maar in mindere aantallen (zogenaamde code 2- situatie), de boventalligheid wordt vastgesteld binnen deze categorie functies. Vervolgens wordt de boventalligheid per leeftijdsgroep toebedeeld. Hierbij wordt de ambtenaar met het geringste aantal jaren als overheidswerknemer in het leeftijdscohort als boventallig aangewezen.

Voorts wordt in afwijking van de Beleidsregels ontslagtaak UWV niet uitgegaan van de aaneengesloten diensttijd bij de werkgever, maar van de diensttijd bij de overheid. Om de uitvoeringslast te beperken wordt hierbij uitgegaan van de pensioengeldige diensttijd bij het ABP die is opgebouwd tijdens actieve dienst. Het betreft hier de diensttijd als overheidswerknemer in de zin van de Wet Privatisering ABP dus de pensioengeldige diensttijd bij ABP tijdens “actieve dienst”. In sommige gevallen van inactiviteit (bijvoorbeeld tijdens het genieten van een uitkering op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren Defensie) telde die tijd gedeeltelijk mee als pensioengeldige diensttijd bij ABP. Dergelijke tijd telt echter niet mee voor het vaststellen van de boventalligheid. Voor deze afwijking van de Beleidsregels ontslagtaak UWV is gekozen omdat anders mobiliteit tussen overheidssectoren en mobiliteit met de marktsector (onevenredig) nadelig zou zijn. Ook bij de toepassing van de afgeleide plaatsingsvolgorde van artikel 116, derde lid van het BARD werd overigens uitgegaan van diensttijd bij de overheid.

Tot slot geldt in afwijking van de Beleidsregels ontslagtaak UWV dat de tijdelijk aangestelde ambtenaren – niet zijnde in tijdelijke dienst voor een proeftijd (artikel 7, tweede lid van het BARD) of voor bepaalde tijd voor de duur van ten hoogste drie jaar (artikel 7, vijfde lid van het BARD) - volledig buiten reorganisaties worden gehouden.

Gelet op de urgentie van dit onderwerp treedt de nieuwe wijze van vaststellen boventalligheid bij wijze van voorlopige voorziening direct in werking vooruitlopend op formalisering hiervan in het BARD.

Bijlage G. Personeelsparagraaf

Toelichting: onderstaande tekst van de personeelsparagraaf is integraal en onverkort van toepassing op reorganisaties binnen Defensie.

Algemeen

Ten aanzien van reorganisaties is/zijn de navolgende regelgeving c.q. documenten van toepassing:

  • de SG-aanwijzing A/983 van 23 oktober 2012 Uitvoering reorganisaties Defensie (URD);
  • de Regeling Overlegprocedure bij Reorganisaties (ROR);
  • het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR);
  • het Burgerlijk Ambtenarenreglement defensie (BARD);
  • het Sociaal beleidskader defensie 2012-2016 (SBK 2012);
  • de nota “SBK 2012 – behoudgarantie kort voor leeftijdsontslag” van 26 oktober 2012;
  • de (Voorlopige Voorziening) Uitvoeringsregeling Algemeen militair ambtenarenreglement ((VoVo) URAMAR);
  • de Beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie (BAFBD);
  • de nota “Personeelsmaatregelen gedurende de reorganisatieperiode tot 1 januari 2016” van 1 september 2011 met nummer BS/2011027925;
  • de SG-aanwijzing A/980 van 18 juli 2012 Eenduidige toepassing vacaturebank;
  • de nota “Kaders en uitleg uitvoering reorganisaties” van 25 april 2013 met nummer BS/2013012588;
  • de Voorlopige Voorziening vaststellen boventalligheid burgerpersoneel bij reorganisaties.

Afwijkingen van deze regelingen/documenten dienen door tussenkomst van de opdrachtgever te worden besproken in het Sector Overleg Defensie.

Procedure personeelsvullingsplan

Na vaststelling van het reorganisatieplan door de opdrachtgever wordt een personeelsvullingsplan opgesteld. De opdrachtgever geeft daartoe opdracht aan de functionaris die wordt belast met de leiding van de nieuwe organisatie. De personeelbeheersinstanties en de BCO PI worden betrokken bij het personeelsvullingsplan. Na goedkeuring van het personeelsvullingsplan door de opdrachtnemer vindt de personele vulling van de nieuwe organisatie plaats door de functionaris die wordt belast met de leiding van de nieuwe organisatie.

Bij het personeelsvullingsplan en de uitvoering daarvan worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Vulling van militaire of burger functies

Functies worden in het formatieoverzicht van het reorganisatieplan aangemerkt als militaire dan wel burgerfunctie op basis van de “Regeling inzake het Aanmerken van Functies als Organieke Militaire of Burgerfuncties” (nr. P 90/162/1247.1 d.d. 6 maart 1990).

Militaire functies worden naar defensieonderdeel gespecificeerd. In bijzondere gevallen kan in het kader van een flexibele personele vulling – voor zover wordt voldaan aan de functie-eisen - zowel militair als burger personeel in aanmerking worden gebracht voor functies die niet door de aangemerkte categorie (burger of militair) gevuld kunnen worden. In dit kader is het van belang om een einddatum van de plaatsing vast te leggen. Bij de feitelijke personele vulling worden de verdeelsleutels conform het reorganisatieplan in acht genomen.

Transitiecodes

Het formatieoverzicht van de nieuwe organisatie bevat functies met de volgende coderingen (transitiecodes):

  • code 1: de functie afkomstig uit de oude organisatie komt (vrijwel) ongewijzigd terug in de nieuwe organisatie (n.b. als deze functie in de (oude) organisatie niet is bezet, wordt de functie als vacature in de vacaturebank gepubliceerd).
  • code 2: de functie afkomstig uit de oude organisatie komt (vrijwel) ongewijzigd terug in de nieuwe organisatie, maar in gewijzigde aantallen (méér of minder).
  • code 3: een gewijzigde of nieuwe functie; er is sprake van een samenstel van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden dat als zodanig niet voorkomt in de oude organisatie, dan wel de functie is ten opzichte van de oude organisatie op essentiële punten gewijzigd (zie voor de criteria bijlage A “Functievergelijkingstabel”).
  • code 4: de functie uit de oude organisatie komt niet meer terug in de nieuwe organisatie; de functie vervalt daarmee.

Vulling van functies

Bij het opstellen van de functievergelijkingstabel (Bijlage A) worden deze transitiecodes aan de functies toegekend. De codes hebben voor de vulling van de functies in de nieuwe organisatie de volgende consequenties.

Code 1 De medewerkers die een functie vervullen die een code 1 krijgt, ontvangen, op basis van het ’man/vrouw-volgt-functie’ principe een besluit tot functietoewijzing voor de (vrijwel) onveranderde functie in de nieuwe organisatie. Voor functies waaraan een code 1 is gekoppeld, blijft voor militairen die hun functie volgen, de oorspronkelijke datum van de aanvang arbeidsplaatsvervulling van kracht.

Code 2 De medewerkers die een functie vervullen met code 2 (‘méér of minder’) worden in aanmerking gebracht voor de beschikbare functies in de nieuwe organisatie. Voor functies waaraan een code 2 is gekoppeld, blijft voor militairen die hun functie volgen, de oorspronkelijke datum van de aanvang arbeidsplaats-vervulling van kracht.

Indien er sprake is van minder functies neemt de desbetreffende functietoewijzingsautoriteit voor militair personeel op basis van artikel 17 AMAR een besluit tot functietoewijzing waarbij de mate van bekwaamheid en geschiktheid voor de functie als selectiecriterium geldt. Voor het burgerpersoneel wordt op basis van artikel 2 van de Voorlopige Voorziening vaststellen boventalligheid burgerpersoneel bij reorganisaties de boventalligheid vastgesteld waarbij het afspiegelingsbeginsel als selectiecriterium geldt. De betrokken medewerker krijgt na selectie een besluit tot functietoewijzing dan wel niet-plaatsing of wordt in voorkomend geval aangewezen als herplaatsingskandidaat.

Indien er sprake is van méér functies krijgen de betrokken medewerkers een besluit tot functietoewijzing op basis van het ’man/vrouw volgt functie’ principe. De vulling van de overige functies geschiedt overeenkomstig de vulling van functies met code 3.

Code 3 De aanmelding van functies met code 3 geschiedt via de vacaturebank van Defensie. De aanmelding van functies waarvoor een management-development (MD)-traject geldt (dat wil zeggen majoor/ ltz 1/schaal 14 en hoger) geschiedt op basis van de reguliere MD-procedures.

Met inachtneming van hoofdstuk 5 onder 3 (onderzoek interne herplaatsing) van het SBK 2012 kunnen defensiemedewerkers met belangstelling voor de functie en interne herplaatsingkandidaten (vervallen functies = code 4-functies) in aanmerking komen voor mogelijke functievervulling. 1) Reintegranten vormen in dit kader een voorkeurscategorie. 2)

1) In hoofdstuk 5 onder 3 “Onderzoek interne herplaatsing” van het SBK 2012 is voor het burgerpersoneel het volgende opgenomen: In het interne functietoewijzingsproces voor burgermedewerkers geldt dat horizontale kandidaten (met gelijke schaal) gaan voor verticale kandidaten (met een lagere of in voorkomend geval hogere schaal). Wanneer sprake is van een geschikte herplaatsingskandidaat en een eveneens geschikte niet-herplaatsingskandidaat met een gelijke schaal, wordt de functie toegewezen aan de herplaatsingkandidaat.

2) De voorkeurspositie is geregeld in artikel 20 tweede lid onder a van het AMAR en artikel 14 eerste lid onder c van de beleidsregel aanstelling, functietoewijzing en bevordering defensie.

Vervolgens neemt de desbetreffende functietoewijzigingsautoriteit op basis van het AMAR en de ”Beleidsregel Aanstelling, Functietoewijzing en Bevordering Defensie” een besluit tot functietoewijzing waarbij ‘geschiktheid voor de functie’ als selectiecriterium geldt.

Vulling vacatures in relatie tot behoudgarantie kort voor leeftijdsontslag

Als hoofdregel geldt dat een vacature in beginsel wordt toegewezen aan de meest geschikte kandidaat. Ten aanzien van het toewijzen van een vacature aan een medewerker met behoudgarantie geldt het gestelde in de nota “SBK 2012 – behoudgarantie kort voor leeftijdsontslag” van 26 oktober 2012. Indien er voor een vacature meerdere geschikte of geschikt te maken kandidaten zijn, waaronder een medewerker met behoudgarantie, dan zullen – met het oog op voorkoming van gedwongen ontslagen - de kandidaten zonder behoudgarantie in beschouwing worden genomen.

Maximumduur van functievervulling

De maximumduur van functievervulling voor militairen die worden geplaatst op een functie met code 3 bedraagt in beginsel minimaal 2 en maximaal 3 jaar. Ten aanzien van de mogelijkheid voor militairen tot verlenging functieduur op de huidige functie geldt het gestelde in de nota ‘Personeelsmaatregelen gedurende de reorganisatieperiode tot 1 januari 2016’ van 1 september 2011. Voor functies met een code 1 of 2 eindigt de duur van de functievervulling volgens de bestaande afgesproken plaatsingsduur ten tijde van de oude organisatie.

Als hoofdregel geldt dat de militair gedurende de eerste twee jaar van functievervulling in beginsel niet in aanmerking komt voor plaatsing op een andere functie (artikel 17, vierde lid van het AMAR). Alleen in het kader van reorganisaties wordt de militair niet gehouden aan deze verplichte minimale functieduurvervulling. Militairen die een functie vervullen met een code 4 of code 2 (minder situatie), zijn, nadat het reorganisatieplan definitief (DRP) is vastgesteld, vrij om te opteren voor andere functies. Krijgt de militair vervolgens een andere functie toegewezen, dan geldt vanaf dat moment weer de hoofdregel uit het AMAR. Voor alle duidelijkheid, voor het militair personeel dat niet is betrokken in een reorganisatie, geldt bovenstaande verruiming van de minimale functieduurvervulling niet.

Conform artikel 8a van het BARD bedraagt de maximumduur van functievervulling voor hogere burgerambtenaren (schaal 9 of hoger) geplaatst op een functie met code 1, 2 of 3 ten hoogste 5 jaar met in achtneming van artikel 8a van het BARD. Voor de overige burgerambtenaren bestaat er géén maximumduur van functievervulling.

Uitgangspunten bij reservepersoneel

Reservisten gaan op basis van vrijwilligheid een arbeidsrelatie aan met het ministerie van Defensie. Zij zijn incidenteel voor een korte periode werkzaam voor de krijgsmacht en beschikken voor de duur van de inzet over een militaire status. In feite zijn het tijdelijke werkkrachten die gedurende hun werkzaamheden voor Defensie de rechten en de verplichtingen van een militair hebben.

Analoog aan het beroeps- en burgerpersoneel dient ook elke reservist geplaatst te zijn op een arbeidsplaats (léés: functie). In het geval een eenheid wordt gereorganiseerd waarbinnen ook arbeidsplaatsen voor reservisten zijn opgenomen, zal door het bevoegde gezag worden gehandeld analoog aan het gestelde in dit hoofdstuk.

Hierbij dient overigens te worden opgemerkt dat het Sociaal beleidskader (SBK) niet van toepassing is op het reservepersoneel. De bijlage bij het SBK stelt onder meer in de begrippenlijst dat onder “militair” wordt verstaan de militair in werkelijke dienst, als bedoeld in artikel 1, onder c, ten 1e van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR). Dit betreft alleen de militair aangesteld bij het beroepspersoneel.

Code 1 Bij een code 1 geldt het principe “man/vrouw volgt arbeidsplaats”, hetgeen inhoudt dat de zittende reservist op de arbeidsplaats (functie) geplaatst blijft.

Code 2 In geval er sprake is van minder arbeidsplaatsen, dan geldt het principe dat de arbeidsplaats wordt toegewezen aan de meest geschikte kandidaat van de oude eenheid. Er volgt géén vacaturepublicatie. Door de zorg van het bevoegde gezag zal wel worden getracht voor de overtollige reservisten een andere arbeidsplaats te zoeken. Tot het moment dat een mogelijke arbeidsplaats (functie) is gevonden, zal de reservist tijdelijk geplaatst worden op een verzamelarbeidsplaats. Lukt het niet om een andere arbeidsplaats te vinden, dan zal de overtollige reservist worden ontslagen als militair ambtenaar aangesteld bij het reservepersoneel van de krijgsmacht.

In geval er sprake is van méér arbeidsplaatsen, geldt het principe “man/vrouw volgt arbeidsplaats”, Voor de restarbeidsplaatsen geldt dat er een vacaturepublicatie volgt. De vulling van de restarbeidsplaatsen geschiedt overeenkomstig de vulling van de arbeidsplaatsen met een code 3 (zie hieronder).

Code 3 Bij een code 3 is er sprake van een nieuwe militaire arbeidsplaats, hetgeen inhoudt dat er een vacaturepublicatie plaatsvindt. De toewijzing van de functie gebeurt aan de meest geschikte kandidaat.

Code 4 Bij een code 4 geldt dat de arbeidsplaats in zijn geheel is komen te vervallen. Door de zorg van het bevoegde gezag zal wel worden getracht voor de desbetreffende reservist een andere arbeidsplaats te zoeken. Tot het moment dat een mogelijke nieuwe arbeidsplaats is gevonden, zal de reservist tijdelijk worden geplaatst op een verzamelarbeidsplaats. Lukt het niet om een andere arbeidsplaats te vinden, dan zal de reservist worden ontslagen als militair ambtenaar aangesteld bij het reservepersoneel van de krijgsmacht.

Tot slot is nog het volgende van belang: voor arbeidsplaatsen waaraan een code 1 of een code 2 is gekoppeld, blijft voor militairen die hun arbeidsplaats volgen, de oorspronkelijke datum van de aanvang arbeidsplaatsvervulling van kracht.

Bij het oprichten, reorganiseren of opheffen van een eenheid wordt een “datum activeren eenheid” en/of een “datum inactiveren afdeling” vastgesteld. Deze datum zal veelal de oorspronkelijk vastgestelde arbeidsplaatsduur voor het betrokken personeel bekorten.

Naar boven