Onderwerp: Bezoek-historie

Beginselen van de verdediging tegen chemische strijdmiddelen
Geldigheid:t/m 18-02-2019Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Hoofdstuk I Inleiding

1. Begripsbepaling

Het definiëren van de begrippen chemische oorlogvoering (chemical warfare) en chemische strijdmiddelen (military agents, chemical agents) is niet eenvoudig. Binnen de NAVO wordt de volgende definitie gehanteerd:

Een chemisch strijdmiddel is een chemische verbinding (of een mengsel van chemische verbindingen), door zijn toxische werking geschikt om te worden gebruikt bij militaire operaties, met als doel de tegenstander buiten gevecht te stellen, dan wel het gebruik van terrein, installaties of materieel te bemoeilijken of te verhinderen. In dit verband blijven chemische verbindingen met als doel het beteugelen van oproer, het ontbladeren van begroeiing, het vormen van rookschermen of het stichten van brand buiten beschouwing.

Bedoeld wordt dus het gebruik van de eigenschap van een chemische stof om het fysiologisch functioneren van menselijk organisme te verstoren, met het doel daarmede militair voordeel te behalen. Chemische strijdmiddelen kunnen ook beschadigingen toebrengen aan planten en dieren. Dit moet echter worden gezien als neveneffect.

Personeel kan buiten gevecht worden gesteld (of zelfs gedood), en het gebruik van terrein, installaties en materieel kan ernstig worden bemoeilijkt. Ook de noodzaak om tegen blootstelling beschermd te zijn (nbc-maskers, beschermende kleding) waardoor militairen in hun prestatievermogen en bewegingsvrijheid worden gehinderd, vormt een aspect van de chemische oorlogvoering.

Een kenmerkend verschil in de uitwerking van chemische strijdmiddelen ten opzichte van conventionele strijdmiddelen en kernwapens is, dat er geen schade ontstaat aan materieel en infrastructuur hoewel het gebruik daarvan wel voor langere tijd kan worden bemoeilijkt of verhinderd. Veelvuldig worden chemische strijdmiddelen aangeduid als oorlogsgassen. Deze terminologie is echter in zijn algemeenheid onjuist, want verreweg de meeste chemische strijdmiddelen zijn vloeistoffen of soms zelfs vaste stoffen.

2. Historie

a. Algemeen

Reeds de oude Grieken gebruikten salpeter en `zwavelrook’ als strijdmiddel. Later pasten de Romeinen eveneens prikkelende rook toe, een techniek die ook in de Middeleeuwen werd gebruikt. De eerste grote aanval met chemische strijdmiddelen dateert uit de Eerste Wereldoorlog. Op 22 april 1915 zetten Duitse troepen over een frontlijn van zes kilometer 168.000 kg chloorgas in tegen de geallieerde troepen. De gevolgen op de onbeschermde militairen bleven niet uit: 15.000 slachtoffers van wie er 5.000 overleden. Als bescherming werd het eerste `gasmasker’ ontwikkeld: een katoenen doek geïmpregneerd met natrium thiosulfaat, glycerine en natrium carbonaat, die voor neus en mond werd gebonden. Nadat iedere militair met deze doek was uitgerust, was chloorgas als chemisch strijdmiddel niet langer effectief. Tijdens een aanval bij Reims, ongeveer een half jaar later, bleek tienmaal zoveel chloorgas nodig voor een vergelijkbaar effect. De verbeterde bescherming had de invoering van nieuwe chemische strijdmiddelen tot gevolg. Zo bood de geïmpregneerde doek geen bescherming tegen fosgeen. Dit gaf de aanzet tot de ontwikkeling van maskers met een adsorptiefilter van koolstof. Later werd voorafgaand aan een aanval met fosgeen het niesgas difenylchloorarsine ingezet. Dit niesgas, een vaste stof, wordt als aerosol verspreid en hiertegen bood het koolstoffilter geen bescherming. Ten gevolge van het hevig niezen en soms braken was men genoodzaakt het masker af te zetten, zodat vervolgens het dodelijke fosgeen werd ingeademd. Deze ontwikkeling leidde tot de uitbreiding van het filterelement van het nbc-masker met een z.g. rook- en nevelfilter.

Nu de ademhalingswegen effectief konden worden beschermd, kwam een ontwikkeling op gang naar stoffen die ook via de huid gevaarlijk waren. De eerste stof uit deze generatie, die nog tijdens de Eerste Wereldoorlog toepassing vond, was mosterdgas. Deze nieuwe chemische strijdmiddelen hadden de ontwikkeling van beschermende kleding tot gevolg. Ook de wijze van verspreiden onderging verandering. Aanvankelijk werd het strijdmiddel verspreid vanuit een vaste opstelling met behulp van hogedruk cilinders (gasblazen), later werden granaten met een gaslading verschoten. Het totaal aantal slachtoffers in de Eerste Wereldoorlog als gevolg van het gebruik van chemische strijdmiddelen bedroeg 1.200.000, waarvan 91.000 doden. In 1935 werd in Abessinië (Ethiopië) door Italië, mosterdgas gebruikt. Tegen de overwegend blootsvoets gaande Ethiopiërs werd mede hierdoor de beslissing geforceerd.

Gedurende de Tweede Wereldoorlog is het gebruik van chemische strijdmiddelen wel overwogen, maar tot een inzet op grote schaal is het niet gekomen. In het toenmalige Duitsland zijn bij het ontwikkelen van insekticiden de eerste zenuwblokkerende strijdmiddelen gesynthetiseerd. Na de capitulatie werden aanzienlijke operationele voorraden aangetroffen. Er zijn aanwijzingen dat ook na de Tweede Wereldoorlog bij verschillende militaire conflicten chemische strijdmiddelen van uiteenlopende soort zouden zijn toegepast.

Nieuwere ontwikkelingen hebben ook potentiële stoffen opgeleverd die psychische verschijnselen, zoals hallucinaties, een sterk verminderd coördinatievermogen en een verlaagde graad van bewustzijn tot gevolg hebben: de zogenaamde incapacitantia.

b. Overzicht Het volgende overzicht geeft een indruk van de ontwikkelingen door de eeuwen heen. 673 voor Christus. Beschrijving van het `Griekse-vuur’, een mengel van salpeter, zwavel en pek met verstikkende, prikkelende en brandstichtende werking. 431-404 voor Christus. In de Peloponnesische oorlog worden door de Spartanen zwavelrookbussen als prikkelend middel ingezet. omstreeks 1660. In een oorlog tussen Venetië en Kreta wordt een steelhandgranaat met een sterk werkzame vulling van arseen, antimoon en zwavel gebruikt. 1845. De Engelse chemicus Stenhouse stelt voor te komen tot een korte beslissende oorlog door gebruik te maken van granaten met ammoniavulling. Hij spreekt ook voor het eerst van `gasbescherming’ door een `beschermingsmasker’. 1870-1871. In de Frans-Duitse oorlog wordt door een Duitse legerapotheker voorgesteld granaten te vullen met de tot niezen prikkelende stof veratrine, waardoor het mogelijk werd de tegenstander door niezen 30 minuten buiten gevecht te stellen. 1914-1918. Gedurende de Eerste Wereldoorlog vinden voorbereide aanvallen met chemische strijdmiddelen plaats. Gelijktijdig begint een systematische bestudering van schadelijke stoffen met als doel de inzet als chemisch strijdmiddel. In totaal werden wel 100 verschillende verbindingen ingezet. augustus 1914. De eerste chemische aanval met geweergranaten met een traangasvulling van broomazijnester door de Fransen.

31 januari 1915. De eerste bruikbare Duitse gasgranaat met een oog-, neus- en keelprikkelende stof wordt aan het Oostelijk front tegen de Russen ingezet (in maart 1915 ook aan het Westelijk front). Deze granaten bevatten benzylbromide. 22 april 1915. De eerste Duitse aanval op grote schaal met chloorgas bij leper tegen de Fransen, die hun verliezen becijferden op 10.000 gewonden en 5.000 doden. Deze aanval wordt beschouwd als het begin van de moderne chemische oorlogvoering. september 1915. De Fransen zetten voor de eerste maal chlooraceton (oog-, neus- en keelprikkelende stof) tegen de Duitsers in. 21 februari 1916. Inzet van de eerste Franse fosgeenprojectielen (een verstikkend strijdmiddel), bij Verdun. 7 mei 1916. De Duitsers verschieten bij Verdun voor de eerste maal het verstikkende strijdmiddel difosgeen. juli 1916. De eerste Franse artillerieaanval met blauwzuur nabij Vincennes aan de rivier de Somme. De werking van dit zeer vluchtige strijdmiddel werd door de Fransen overschat. oktober 1916. Het chloorcyaan wordt voor het eerst door de Fransen ingezet. 10-11 juli 1917. In een gasartilleriebeschieting wordt door de Duitsers voor het eerst mosterdgas toegepast bij leper. 11 juli 1917. Bij Nieuwpoort gebruiken de Duitsers voor het eerst het niesgas difenylchloorarsine als `Maskenbrecher’. 1917. In de Verenigde Staten wordt het lewisiet ontwikkeld. Dit blaartrekkende strijdmiddel kon niet meer worden ingezet.

mei 1918. Bij Banzières gebruiken de Duitsers het niesgas difenylcyaanarsine.

september 1918. Het niesgas adamsiet wordt door de Fransen voor het eerst ingezet.

1929. In Duitsland wordt het sterk irriterende fosgeenoxim ontwikkeld. 1935. Stikstofmosterdgas (blaartrekkend strijdmiddel) wordt in Duitsland ontwikkeld en geproduceerd. In de Verenigde Staten vindt ontwikkeling en produktie plaats van soortgelijke verbindingen. 22 december 1935. De Italianen maken gebruik van vliegtuigbommen met mosterdgas in de Abessijns-Italiaanse oorlog; daarbij verliezen ca. 15.000 mensen het leven. 1936-1943. Gebruik van chemische strijdmiddelen door Japan in de oorlog met China, o.a. mosterdgas en lewisiet. 1936-1944. In Duitsland worden de zenuwblokkerende strijdmiddelen tabun, sarin en soman ontwikkeld en voor een deel opgeslagen. Door de geallieerden werden deze stoffen na de oorlog aangeduid als German-agents (G-stoffen). De Verenigde Staten ontwikkelden triëthylpyrofosfaat (’TEPP’). Gedurende de Tweede Wereldoorlog is het niet tot gebruik van zenuwblokkerende strijdmiddelen gekomen. 1939. Poolse strijdkrachten zetten bij Jaslo mosterdgas in tegen de binnenvallende Duitse Wehrmacht. 1940-1941. In de jaren kort voor de Japanse inval op Java wordt in het Javaanse Batujajar onder supervisie van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) ongeveer 55 ton mosterdgas vervaardigd. Voorzover bekend zijn deze voorraden nooit gebruikt. 1941. In de herfst van 1941 begint Duitsland in de vernietigingskampen met het gebruik van Cyclon B (een mengsel van blauwzuur en chloorcyaan).

2 dec 1943. Een Duitse luchtaanval op een met mosterdgas geladen Amerikaans vrachtschip in de haven van het Italiaanse Bari veroorzaakt honderden slachtoffers.

1955. In Engeland wordt een nieuw zenuwblokkerend strijdmiddel ontwikkeld dat in structuur afwijkt van de G-stoffen (VX). 1958. Synthese in de U.S.A. van incapacitantia (BZ). 1966-1967. Oorlog in lemen. Tegen de royalistische Jemenieten worden bommen gebruikt met fosgeen en een sterk giftig, groen gekleurd gas waarvan de identiteit niet is opgehelderd. 1979. Geruchten over het gebruik van zowel zenuwblokkerende strijdmiddelen als traangas door de Vietnamezen in Cambodja. Ook het groene gifgas doemt weer op. 1980. Aanwijzingen dat de Sovjetunie tabun ter beschikking heeft gesteld aan de regering van Ethiopië. 1980-heden. In het gewapend conflict tussen Iran en Irak worden tabun en mosterdgas ingezet. 1981. Aanwijzingen dat door de Sovjetunie en haar bondgenoten bij gevechten in Afghanistan en Z.O. Azië nieuwe letale en incapaciterende strijdmiddelen zijn ingezet.

3. Historische benamingen

a. Algemeen

In het verleden, en ook nu nog wel, waren voor de onderscheiden chemische strijdmiddelen talloze verschillende benamingen in omloop. Sommige benamingen waren gebaseerd op chemische structuur of eigenschappen, andere op militair-operationele gronden en weer andere zijn vernoemd naar hun ontdekkers. Weer andere namen zijn op een wijze die vaak niet meer is na te gaan historisch gegroeid. Hierna volgen drie lijsten van als chemisch strijdmiddel genoemde verbindingen en mengsels. Tot slot wordt van enkele van de meest gebruikte triviale namen aangegeven waar deze hun oorsprong vinden. Hoewel verreweg de meeste chemische strijdmiddelen geen gassen zijn, werd vroeger de term `oorlogsgassen’ gehanteerd. Tegenwoordig wordt de aanduiding chemisch strijdmiddel gebruikt.

b. Historische indeling naar chemische structuur (1)

(1) Halogenen 
BroomBr2
Chloor(gas)Cl2
(2) Zuurchloriden 
DifosgeenClCOOCCL
FosgeenCOCL2
PerchloormethylmercaptaanCCl3SCI
ThiofosgeenCSCl2
(3) Gehalogeneerde esters 
Broomazijnzure ethylesterBrCh2COOC2H5
Chloorazijnzure ethylesterClCh2COOC2H5
Chloormierezure dichloormethylesterClCOOCHCl2
Chloormierezure methylesterClCOOCh3
Chloormierezure monochloormethylesterClCOOCH2Cl
Chloormierezure trichloormethylesterClCOOCCl3
Joodazijnzure ethylesterICH2COOC2H5
(4) Zwavelverbindingen 
DichloordiethylsulfideHS(C2H4Cl)2
DimethylsulfaatSO2(OCH3)2
EthylzwavelzuurchlorideClSO2OC2H5
MethylzwavelzuurchlorideClSO2OCH3
MosterdgasHS(C2H4Cl)2
(5) Gehalogeneerde ethers en thioethers 
DibroomdiethylsulfideBrCH2CH2SCH2CH2Br
DibroomdimethyletherBrCH2OCH2Br
DichloordiethylsulfideClCH2CH2SCH2CH2Cl
DichloordimethyletherClCH2OCH2Cl
(6) Ketonen en aldehyden 
AcroleïneCH2 = CHCHO
BroomacetonBrCH2COCH3
BroommethylethylketonBrCH2COC2H5
ChlooracetofenonCICH2C0C6H5
ChlooracetonCICH2COCH3
ChloormethylethylketonCICH2C0C2H5
2-PropenalCH2=CHCHO
lodoacetonICH2COCH3
(7) Derivaten van aromatische koolwaterstoffen 
BenzylbromideC6HSCH2Br
BenzylchlorideC6H5CH2Cl
BenzyljodideC6H5CH2I
BroombenzylcyanideC6HSCH(Br)CN
NitrobenzylchlorideN02C6H4CH2Cl
XylylbromideC6H5(CH3)CH2Br
(8) Nitroverbindingen 
BroompicrineCBR3N02
ChloorpicrineCCl3N02
TetrachloordinitroethaanCl2(NO2)CC(NO2)Cl2
(9) Cyaanverbindingen 
BlauwzuurHCN
BroomcyaanBrCn
ChloorcyaanClCN
FenylcarbylaminodichlorideC6H5N=CCl2
(10) Arseenverbindingen 
Chloorvinyldichloorarsine (lewisiet)CICH = CHA sCl2
Diaminofenylchloorarsine (fenarsaninechloride)(NH2-C6H4)2AsCl
Dichloordivinylchloorarsine(ClCH = CH)2AsCl
Difenylchloorarsine(C6H5)2AsCl
Difenylcyaanarsine(C6H5)2AsCN
EthyldichloorarsineC2H5AsCl2
FenyldichloorarsineC6H5AsCl2
MethyldichloorarsineCH3AsCl2
Trichloortrivinylarsine(ClCH = CH)3As

c. Historische Duitse indeling naar militaire inzet

In en na de Eerste Wereldoorlog hanteerden de Duitsers een indeling, waarbij de munitie met verschillend gekleurde kruisen was gemerkt. (1) Grunkreuz Strijdmiddelen die de omgeving hoogstens enige uren onveilig maakten. Hiertoe werden onder andere gerekend: fosgeen, difosgeen en chloorpicrine. (2) Blaukreuz. Strijdmiddelen die als aerosol werden verspreid en de omgeving slechts voor korte tijd ontoegankelijk maakten. Tot deze groep behoorden difenylcyaanarsine, difenylchloorarsine, fenarsasinechloride en andere arsinen. (3) Gelbkreuz. Strijdmiddelen die een gebied voor langere tijd ontoegankelijk maakten, zoals mosterdgas en lewisiet. (4) WeiBkreuz. Strijdmiddelen die alleen traanverwekkende eigenschappen hadden, maar vrij onschadelijk waren. Dit waren de toenmalige traangassen, zoals de halogeenketonen. (5) Buntkreuz. Bij toepassing van mengsels van strijdmiddelen werd de munitie voorzien van verscheidene kruisen, al naar gelang de inhoud. Een andere manier om mengsels te verspreiden was het zogenaamde `Buntschieβen’, waarbij verschillende strijdmiddelen tegelijkertijd werden verschoten. d. Triviale namen en afkortingen

Acroleïne(NI )2-propenal
Adamsiet(NI )fenarsasinechloride
Adamsite(USA)fenarsasinechloride
B-Stoff(Dld )broomaceton
BA(USA)broomaceton
BBC(USA)broombenzylcyanide
Berger Mischung(Dld)zinkpoeder in tetrachloorkoolstof (rookvormer)
Bertollite(Fr )chloorgas
Bibi(Dld )dibroommethylether
Blotite(Fr )broomaceton
BM(USA)zinkchloride (rookvormer)
BN(USA)broommethylethylketon
C-Stoff(Dld )methylzwavelzuurchloride
CA(USA)broombenzylcyanide
Camite(Fr )broombenzylcyanide
Campiellite(It )broomcyaan of broomaceton in benzeen
CDA(USA)difenylcyaanarsine
CE(USA)broomcyaan
Cedenite(Fr )o- + p-nitrobenzylchloride
CG(USA)fosgeen
CiCi(Dld)dichloormethylether
Clairsite(Fr )perchloormethylmercaptaan
Clark I(Dld )difenylchloorarsine
Clark II(Dld )difenylcyaanarsine
CN(USA)chlooracetofenon
CNB(USA)chlooracetofenon + benzeen + tetrachloorkoolstof
CNC(USA)chlooracetofenon + chloroform
CNS(USA)chlooracetofenon + chloorpicrine + chloroform
Collongite(Fr )fosgeen + tintetrachloride
Cyclite(Fr )benzylbromide
D-Stoff(Dld )dimethylsulfaat
DA(USA)difenylchloorarsine
DC(USA)difenylcyaanarsine
Dick(Dld)ethyldichloorarsine
Difosgeen(NI )trichloormethylester van chloormierezuur
DM(USA)fenarsasinechloride
ED(USA)ethyldichloorarsine
Fraisinite(Fr )benzyliodide
French 4(USA)blauwzuur
French 4b(USA)chloorcyaan
GA(USA)tabun
GB(USA)sarin
GD(USA)soman
HC(USA)hexiet (rookvormer)
Hexiet(NI )zink + hexachloorethaan (rookvormer)
Homomartonite(Fr )chloor + broommethylethylketon
HS(USA)mosterdgas
Hundert(Dld )tabun
K-Stoff(Dld )gechloreerde mierezure esters
K2-Stoff(Dld )fenylcarbylaminochloride
Kazweistoff(Dld)fenylcarbylaminochloride
Klop(Dld)chloorpicrine
Lacrimite(Fr )thiofosgeen
Lewisiet(NI )chloorvinyldichloorarsine
Lewisite(UK)lewisiet
Lewisite I(USA)dichloorvinylchloorarsine
Lewisite II(USA)trichloortrivinylarsine
Lost(Dld )mosterdgas
M1(USA)lewisiet
Martonite(Fr )chloorgas + broomaceton
Mauguinite(Fr )chloorcyaan
MD(USA)methyldichloorarsine
Medicus(Dld )methyldichloorarsine
Methyldick(Dld )methyldichloorarsine
NC(USA)chloorpicrine + tintetrachloride
Palite(Fr )gechloreerde mierezure esters
Papite(Fr )acroleïne
PD(USA)fenyldichloorarsine
Perstoff(Dld )difosgeen
Pfifficus(Dld )fenyldichloorarsine
PS(USA)chloorpicrine
Rationite(Fr )dimethylsulfaat + methylzwavelzuurchloride
Sternite(Fr )fenyldichloorarsine
Sulvinite(Fr )ethylzwavelzuurchloride
Surpalite(Fr )difosgeen
T-46(Dld )sarin
T-83(Dld )tabun
T-Stoff(Dld )xylylbromide
Taboon(Dld)tabun
Tabun A(Dld)95% tabun en 5% chloorbenzeen
Tabun B(Dld)80% tabun en 20% chloorbenzeen
Tonite(Fr )chlooraceton
Trilon -83(Dld)tabun
Trilon 144(Dld)sarin
Trilon 46(Dld)sarin
Villantite(Fr )methylzwavelzuurchloride
Vincennite(Fr )blauwzuur + arseentrioxide in chloroform
Vitrite(Fr )chloorcyaan
WP(USA)witte fosfor (rookvormer)
Yperite(Fr )mosterdgas

 

2-propenalAcroleïne
80% tabun en 20% chloorbenzeenTabun B
95% tabun en 5% chloorbenzeenTabun A
AcroleïnePapite
BenzylbromideCyclite
BenzyliodideFraisinite
BlauwzuurFrench 4
Blauwzuur + arseentrioxide in chloroformVincennite
BroomacetonB-Stoff Blotite BA
BroombenzylcyanideCA Camite BBC
BroomcyaanCE
Broomcyaan of broomaceton in benzeenCampiellite
BroommethylethylketonBN
Chloor + broommethylethylketonHomomartonite
ChlooracetofenonCN
Chlooracetofenon + benzeen + tetrachloorkoolstofCNB
Chlooracetofenon + chloorpicrine + chloroformCNS
Chlooracetofenon + chloroformCNC
ChlooracetonTonite
ChloorcyaanMauguinite Vitrite French 4b
ChloorgasBertollite
Chloorgas + broomacetonMartonite
ChloorpicrineKlop PS
Chloorpicrine + tintetrachlorideNC
ChloorvinyldichloorarsineLewisiet
DibroommethyletherBibi
DichloormethyletherCici
DichloorvinylchloorarsineLewisite 1
DifenylchloorarsineClark 1 DA CDA Clark 11 DC
DifosgeenSurpalite Perstoff
DimethylsulfaatD-Stoff
Dimethylsulfaat + methylzwavelzuurchlorideRationite
EthyldichloorarsineED Dick
EthylzwavelzuurchlorideSulvinite
FenarsasinechlorideAdamsiet DM Adamsite
FenylcarbylaminochlorideKazweistoff K2-Stoff
FenyldichloorarsineSternite Pfifficus PD
FosgeenCG
Fosgeen + tintetrachlorideCollongite
Gechloreerde mierezure estersK-Stoff Palite
Hexiet (rookvormer)HC
LewisietM1
MethyldiehloorarsineMedicus MD Methyldick C-Stoff Villantite
MosterdgasLost HS Yperite
o- + p-nitrobenzylchlorideCedenite
PerchloormethylmercaptaanClairsite Sarin GB Trilon 46 Trilon 144 T-46
SomanGD
TabunHundert GA Trilon 83 Taboon T-83
ThiofosgeenLacrimite
Trichloormethylester van chloormierezuurDifosgeen
TrichloortrivinylarsineLewisite
Witte fosfor (rookvormer)WP
XylylbromideT-Stoff
Zink + hexachloorethaan (rookvormer)Hexiet
Zinkchloride (rookvormer)BM
Zinkpoeder in tetrachloorkoolstof (rookvormer)Berger Mischung

e. Verklaring van enkele triviale namen Het mosterdgas werd door de Duitsers meestal aangeduid met Lost. Dit is een samentrekking van de namen van onderzoekers die de verbinding voor het eerst synthetiseerden, de chemici Lommel en Steinkopf. De Fransen duidden deze verbinding meestal aan als Ypérite naar de plaats Ieperen (Fr. Ypres) in België, waar het voor het eerst als chemisch strijdmiddel werd ingezet. De naam mosterdgas is afkomstig van de Engelsen, die de stof zo noemden omdat de onzuivere vorm naar mosterd ruikt. Lewisiet en Adamsiet zijn genoemd naar respectievelijk Lewis en Adams, ook hier de onderzoekers die de verbindingen voor het eerst hebben gesynthetiseerd. Trilonen waren kleurstoffen, ontwikkeld door de IG Farben. Deze namen werden door de Wehrmacht gebruikt als schuilnamen voor de betreffende chemische strijdmiddelen. De term G-agents staat voor German agents, en V-agents stamt van het woord venom, hetgeen letterlijk slangegif betekent. Sarin is samengesteld uit de namen van de vier voor de vervaardiging verantwoordelijke personen: Schrader, Ambros, Rudriger en Van der Linde.

4. Soorten chemische strijdmiddelen

a. Algemeen Grofweg worden chemische strijdmiddelen ingedeeld naar hun militaire toepassing in dodelijke (letale) en hinderende strijdmiddelen. In deze handleiding wordt de volgende indeling gehanteerd:

  • dodelijk
  • zenuwblokkerende strijdmiddelen
  • celvergiftigende strijdmiddelen
  • verstikkende strijdmiddelen
  • blaartrekkende strijdmiddelen
  • hinderend
  • incapacitantia.

Zenuwblokkerende en celvergiftigende strijdmiddelen kunnen door hun zeer hoge giftigheid grote aantallen slachtoffers veroorzaken, waaronder vele doden. Verstikkende en blaartrekkende strijdmiddelen zijn aanzienlijk minder giftig, maar zonder adequate bescherming wel degelijk dodelijk. b. Zenuwblokkerende strijdmiddelen (Eng: nerve agents) Deze stoffen worden ook wel zenuwgassen of organofosfaten genoemd. Hun giftige werking wordt veroorzaakt door remming van het enzym ’acetylcholinesterase’, waardoor de prikkeloverdracht van zenuwen op elkaar, op spieren en op klieren, totaal ontregeld raakt. De bekendste zijn tabun, sarin, soman en VX. c. Celvergiftigende strijdmiddelen (Eng: cyanogen agents, blood agents) Deze worden dikwijls aangeduid met de onjuiste benaming (bloed)vergiftigende strijdmiddelen. Deze stoffen remmen in de cellen werkende enzymen. Deze enzymen zijn betrokken bij het zodanig inbouwen van door het bloed aangevoerde zuurstof, dat voor het lichaam bruikbare energierijke verbindingen worden gevormd. Verstoring van dit mechanisme leidt snel tot de dood. De bekendste stoffen uit deze groep zijn blauwzuur en chloorcyaan. d. Verstikkende strijdmiddelen (Eng: choking agents, lung damaging agents) De tot deze groep behorende strijdmiddelen zijn in verhouding tot de reeds genoemde minder giftig, maar dat betekent niet dat een vergiftiging met deze verbindingen niet tot de dood kan leiden. Bij inademing veroorzaken deze strijdmiddelen longbeschadigingen die moeilijk zijn te behandelen. De bekendste stof uit deze categorie is fosgeen.

e. Blaartrekkende strijdmiddelen (Eng: blister agents, vesicants) Deze stoffen zijn niet direct dodelijk, maar wel buitengewoon gevaarlijk. Bij inademing wordt het inwendige van de longen beschadigd. Bij contact met de huid treedt blaarvorming op. Mosterdgas, lewisiet en fosgeenoxim zijn het meest bekend.

f. Incapacitantia (Eng: incapacitating agents) Als strijdmiddel zouden deze stoffen door hun farmacologische werking de tegenstander moeten belemmeren in zijn functioneren, zonder hem te doden. Genoemd worden o.a. LSD, BZ en psylocibine. Deze stoffen zijn als incapacitantia waarschijnlijk te giftig. De waarde van deze stoffen als chemisch strijdmiddel is moeilijk in te schatten.

5. Politieke aspecten

In 1925 is te Genève een verdrag gesloten dat het gebruik van bepaalde chemische strijdmiddelen in oorlogstijd aan banden legt. Enkele landen hebben aan dit Geneefse verdrag echter een bepaling toegevoegd, die bekend staat als het `wederkerigheidsvoorbehoud’ (no first use). Dit behelst dat de landen die dit voorbehoud maken, het verdrag nietig verklaren, zodra het door de tegenpartij wordt geschonden. De Sovjetunie heeft bovendien bepaald, dat zij zich niet aan het verdrag gebonden acht t.o.v. die landen en hun bondgenoten die het niet hebben ondertekend. Bij een Oost-West confrontatie betekent dit een ernstige beperking van het verdrag. Immers het gebruik van chemische wapens kan dan worden verdedigd met het argument dat de tegenstander al eerder chemische wapens heeft ingezet, ook zonder dat daar zekerheid over bestaat. Het verdrag is door de landen van de NAVO en het Warschau Pact (WP) bekrachtigd. Momenteel zijn onderhandelingen gaande onder auspiciën van de Verenigde Naties om te komen tot een verdrag tot uitbanning van chemische wapens, inbegrepen het vernietigen van bestaande voorraden en controle op de naleving van het verdrag. Zeker is dat de USSR en de Verenigde Staten thans beschikken over operationele hoeveelheden chemische munitie. Ook buiten de grote machtsblokken zijn er landen en organisaties waarvan moet worden aangenomen dat zij over chemische wapens beschikken of deze op korte termijn zouden kunnen verkrijgen. Hoewel wordt aangenomen dat - althans bij de NAVO en het WP - de beslissing chemische wapens te gebruiken op het allerhoogste politieke niveau wordt genomen, moet in het licht van bovengeschreven aspecten met de mogelijkheid van het gebruik van chemische wapens in een eventuele militaire confrontatie tussen de NAVO en het WP ernstig rekening worden gehouden.

6. Beschermende maatregelen

Er bestaan verschillende mogelijkheden om zowel personen als materieel tegen chemische strijdmiddelen te beschermen. Personen kunnen zich beschermen door middel van nbc-maskers en beschermende kleding. Er bestaan twee soorten beschermende kleding t.w. permeabele en impermeabele kleding. Impermeabele kleding geeft een grotere warmtebelasting dan permeabele kleding. Het dragen van beschermende uitrusting belemmert het persoonlijk functioneren. De keuze voor de soort beschermende kleding is afhankelijk van de uit te voeren werkzaamheden. Ruimten waarin personen aan het werk zijn kunnen met behulp van gefiltreerde lucht onder overdruk worden geplaatst, zodat de strijdmiddelen van buiten deze ruimten niet kunnen binnendringen. Materialen zijn in het algemeen weinig kwetsbaar voor chemische strijdmiddelen. Ontsmetting van zowel personen als materieel is mogelijk. Het laatste kan noodzakelijk zijn als contact met besmette uitrustingsstukken gevaarlijk is en dus moet worden vermeden. Bovendien moet worden voorkomen, dat bepaalde locaties (bevoorbeeld (veld)hospitalen, commandoposten enz.) door toelating van besmet personeel en materieel zelf besmet raken.

7. Tactische aspecten

a. Algemeen De Nederlandse strijdkrachten beschikken niet over chemische strijdmiddelen en hebben evenmin de intentie deze te gebruiken. Uit defensief oogpunt is het echter noodzakelijk enig inzicht te hebben in de mogelijke wijzen van gebruik van deze strijdmiddelen. Chemische strijdmiddelen kunnen worden ingezet met het oogmerk de gevechtskracht van de tegenstander te verminderen door: (1) Het toebrengen van verliezen. (2) Het opleggen van vertraging bij het uitvoering van operaties door hem te dwingen de noodzakelijke beschermende maatregelen te nemen. (3) Het aantasten van de mobiliteit door het opleggen van beperkingen t.a.v. het gebruik van materieel en terrein. Chemische strijdmiddelen kunnen afzonderlijk dan wel in combinatie met explosieven, rookvormende stoffen en/of kernwapens worden gebruikt.

b. De tactische betekenis van chemische strijdmiddelen Bij de inzet van chemische strijdmiddelen spelen de volgende overwegingen een rol: (1) Chemische strijdmiddelen veroorzaken geen materiële schade. (2) Onbeschermde of in de nbc-verdediging slecht geoefende troepen zullen aanzienlijke gevechtsverliezen oplopen, of zelfs totaal worden uitgeschakeld. (3) Chemische strijdmiddelen zijn door hun oppervlaktewerking bijzonder geschikt voor het aanvallen van niet nauwkeurig te localiseren doelen. (4) Chemische strijdmiddelen kunnen binnendringen in ruimten die niet luchtdicht zijn of niet voorzien zijn van filtersystemen. (5) Het uiteindelijke effect van een chemische aanval hangt af van de soort en hoeveelheid van het gebruikte strijdmiddel, van de wijze van verspreiding, van meteorologische en terreinfactoren in het doelgebied, van het soort doel alsmede van de geoefendheid van de tegenstander. (6) Voortdurend moet de gebruiker rekening houden met het risico voor eigen troepen dat enerzijds veroorzaakt kan worden door besmetting van het terrein en anderzijds door het ontstaan van gebieden met benedenwinds dampgevaar. c. Mogelijke toepassing van chemische strijdmiddelen Chemische strijdmiddelen kunnen worden gebruikt zowel tegen doelen in de gevechtszone als tegen meer in de diepte gelegen militaire doelen zoals havens, vliegvelden, opslagplaatsen van voorraden, knooppunten in de aanvoerwegen of tegen doelen die niet in direct verband staan met de militaire operaties zoals industriecentra. d. Soorten chemische aanvallen Afhankelijk van het gestelde doel kunnen chemische strijdmiddelen worden ingezet in twee vormen:

  • luchtbesmettend (Eng: air contaminating agent, non persistent agent)
  • grondbesmettend (Eng: ground contaminating agent, persistent agent)

(1) Luchtbesmettende chemische strijdmiddelen kunnen worden gebruikt om: (a) Bij verrassing slachtoffers te veroorzaken. Hiertoe zal op het doel een dodelijke concentratie moeten worden opgebouwd binnen de tijd benodigd voor het opzetten van het nbc-masker. (b) De tegenstander te hinderen. Een dergelijke aanval heeft tot doel door het handhaven van een concentratie chemisch strijdmiddel de tegenstander te dwingen de persoonlijke beschermende maatregelen te nemen. (c) Slachtoffers te veroorzaken bij troepen zonder nbc-maskers. De dosis kan dan worden opgebouwd over een langere periode. (d) Slachtoffers te veroorzaken ten gevolge van het verzadigen van de gasadsorberende filters, hetgeen bereikt kan worden door het opbouwen van een hoge concentratie verstikkende en/of celvergiftigende strijdmiddelen.

(2) Grondbesmettendechemische strijdmiddelen kunnen worden gebruikt om: (a) De tegenstander beperkingen op te leggen m.b.t. het gebruik van terrein en materieel. (b) Slachtoffers te veroorzaken door inwerking via de huid bij personeel dat niet beschikt over persoonlijke beschermende kleding, maar wel het nbc-masker heeft opgezet. 

Hoofdstuk II Inzetmiddelen voor chemische strijdmiddelen en de invloed van weer en terrein op het gedrag van deze strijdmiddelen na verspreiding

1. Inleiding

Teneinde een doeltreffende verdediging tegen chemische strijdmiddelen te kunnen voeren, is enige kennis van de mogelijke inzetmiddelen en de invloed van weer en terrein op het gedrag van deze strijdmiddelen na verspreiding vereist.

2. Mogelijke inzetmiddelen
  1. Vuurmonden Hiertoe behoren mortieren, kanonnen en houwitsers. Kenmerken zijn de nauwkeurigheid van de verspreiding, de redelijke vuursnelheid en het beperkte bestreken oppervlak. Het is niet aannemelijk dat vuurmonden met een kaliber kleiner dan 100 mm voor dit doel geschikt zijn. Het ontstekingsmechanisme van een chemische granaat kan zijn voorzien van een tijdbuis, een snelle schokbuis of een trage schokbuis. Door de snelle schokbuis explodeert de granaat direct bij het treffen waardoor een optimale verspreiding van het chemische strijdmiddel wordt bereikt. Door middel van een trage schokbuis kunnen besmettingen onder een bladerdak worden aangebracht. Met een tijdbuis kan een sproeieffect worden verkregen.
  2. Meerloopsraketgeschut Dit wordt gekenmerkt door een hoge vuursnelheid, redelijke nauwkeurigheid en een groot bestreken oppervlak. Dit geschut is zeer geschikt voor het opbouwen van hoge concentraties chemisch strijdmiddel in korte tijd.
  3. Geleide projectielen en vrije raketten Deze kunnen zijn voorzien van een kop gevuld met kleine chemische ladingen die tijdens de vlucht worden uitgedreven. Deze deelladingen springen tijdens de vlucht of bij het neerkomen op de grond uit elkaar. Het is ook mogelijk met deze wapens een sproeiaanval uit te voeren. Kenmerken zijn een groot bereik, een groot bestreken oppervlak en een hoge mate van nauwkeurigheid. Deze wapens zijn met name geschikt om chemische strijdmiddelen in te zetten tegen grote oppervlaktedoelen.
  4. Landmijnen Chemische landmijnen zijn bestemd om de tegenstander het gebruik van bepaalde terreindelen te ontzeggen. Het ruimen van hindernissen, zoals mijnenvelden of wegversperringen kan worden bemoeilijkt door al dan niet gevalstrikte chemische landmijnen te leggen. De chemische landmijn kan zijn voorzien van een drukontsteker, een valstrikontsteker of een kleine hoeveelheid elektrisch ingeleide explosieve stof.
  5. Vliegtuigen Straaljagers, bommenwerpers en helicopters kunnen worden ingezet om een chemisch strijdmiddel door middel van geleide projectielen, vrije raketten, enkelvoudige of samengestelde bommen dan wel een sproeiaanval te verspreiden. Sproeiaanvallen kunnen slechts worden uitgevoerd met lage vliegsnelheden zodat deze operaties beperkt zullen blijven tot doelen zonder of met geringe luchtafweer. Kenmerken zijn een groot gevechtsbereik, een groot bestreken oppervlak en een betrekkelijk lange voorbereidingstijd.
  6. Schepen (1) Sproeisystemen Snelle patrouilleboten kunnen worden voorzien van sproeisystemen. Deze zijn geschikt om op korte afstand een hoge concentratie chemisch strijdmiddel op te bouwen. (2) Scheepsgeschut Ook vanaf schepen kunnen granaten met een chemisch strijdmiddel worden verschoten. (3) Geleide projectielen Chemische strijdmiddelen kunnen vanaf schepen en onderzeeboten worden verspreid door middel van geleide projectielen. Tegen een plaatselijke concentratie van schepen (konvooi) is een dergelijke aanval vanaf een onderwater varende onderzeeboot het meest geschikt. (4) Zeemijnen Een mijnenveld van conventionele en chemische mijnen bemoeilijkt operaties in kustwateren in ernstige mate.
3. Chemische munitie

Voor het verspreiden van chemische strijdmiddelen met munitie wordt meestal gebruik gemaakt van standaard munitie, waarbij een deel van de springlading is vervangen door chemisch strijdmiddel. De springlading zorgt voor het openen van het projectiellichaam, waarna het chemisch strijdmiddel zich verspreidt. Er worden gemeenlijk vier soorten vullingen onderscheiden:

  1. enkelvoudige vullingen. Deze bevatten één chemisch strijdmiddel
  2. meervoudige vullingen, met meer dan één chemisch strijdmiddel per eenheid munitie
  3. gecombineerde vullingen, waarin scherfwerking en chemisch strijdmiddel zijn gecombineerd
  4. binaire vullingen, waarbij in gescheiden compartimenten chemicaliën zijn opgeslagen die relatief weinig giftig zijn. Bij het verschieten en tijdens de vlucht worden deze chemicaliën gemengd, als gevolg waarvan het strijdmiddel door een chemische reactie wordt gevormd. Het voordeel van dit soort munitie is dat tijdens opslag en transport de werkelijk giftige verbinding niet aanwezig is. Een voorbeeld van een granaat met binaire vulling wordt getoond in figuur II.1.

Binair projectiel

Figuur II.1

4. Invloed van weer en terrein

a. Algemeen Het gedrag van chemische strijdmiddelen wordt beïnvloed door de manier van inzetten, de weersomstandigheden en de aard van het terrein. In beginsel moet bij iedere inzetmethode rekening worden gehouden met het gelijktijdig aanwezig zijn van druppels, aerosol en damp. Bij het gebruik van chemische munitie die in de lucht explodeert en bij sproeiaanvallen met vliegtuigen ontstaat een regeneffect. De heersende weersomstandigheden, met name de windsnelheid, windrichting en de stabiliteit van de atmosfeer zijn van invloed op het gebied waarbinnen chemische strijdmiddelen gevaar zullen opleveren. Er ontstaat dan het in figuur 11.2. geschetste beeld:

Figuur II.2.

  • de grotere druppels komen direct onder het explosie- of verspreidingspunt terecht
  • de kleinere druppels, die door de wind worden meegevoerd, vallen op enige afstand neer
  • aerosol en damp worden onder invloed van de wind over nog grotere afstanden meegevoerd.

Chemische landmijnen geven, evenals granaten en raketten die d.m.v. een snelle schokbuis direct bij het treffen exploderen, een vloeistofbesmetting rondom het explosiepunt op de grond. Ook hierbij ontstaat in benedenwindse richting een gebied met aerosol en damp. b. Invloed van het weer

(1) Wind Windsnelheid en windrichting zijn bepalend voor de snelheid waarmee en de richting waarin een gaswolk zich verplaatst. Bij toenemende windsnelheid wordt een gaswolk sneller verdreven en zal het gebied met benedenwinds dampgevaar smaller en dieper zijn; de besmettingsduur van een vloeibare besmetting neemt af. Grootschalige aanvallen met luchtbesmettende chemische strijdmiddelen zijn het meest effectief bij windsnelheden tot 30 km/h (windkracht 5), kleinschalige aanvallen bij windsnelheden tot 10 km/h (windkracht 2). De invloed van de windsnelheid op aanvallen met grondbesmettende chemische strijdmiddelen is moeilijker voorspelbaar; in het algemeen zal een hogere windsnelheid een snellere verdamping tot gevolg hebben.

(2) Vochtigheid en neerslag Een hoge relatieve vochtigheid (veel waterdamp in de atmosfeer) is ongunstig voor chemische strijdmiddelen die in water ontleden (b.v. fosgeen en lewisiet). Bij hogere luchtvochtigheid gaan de huidporiën verder openstaan waardoor de penetratiesnelheid van chemische strijdmiddelen groter wordt. Zware regenval heeft een uitwassend effect op gaswolken en een wegspoelend effect op vloeibare besmettingen. Sneeuw bedekt een vloeibare besmetting waardoor het onmiddellijke gevaar kleiner wordt; na het verdwijnen van de sneeuw zal de besmetting weer gevaar kunnen opleveren.

(3) Temperatuur Hogere temperaturen veroorzaken een snellere verdamping van chemische strijdmiddelen met als gevolg hogere dampconcentraties. Huidporiën gaan bij hogere temperaturen verder openstaan waardoor chemische strijdmiddelen sneller worden opgenomen.

(4) Stabiliteit van de atmosfeer Tengevolge van het verticale temperatuurverloop (temperatuurgradiënt) kunnen in de onderste luchtlaag verticale luchtstromingen optreden. Neemt de temperatuur op grotere hoogte toe, dan bevindt zich de koudere en zwaardere lucht beneden; de toestand is dan stabiel. Neemt de luchttemperatuur op grotere hoogte af dan ontstaat een om hooggerichte luchtstroom en is de toestand onstabiel. Indien de temperatuur op de verschillende hoogten gelijk of nagenoeg gelijk is noemt men de toestand neutraal. Des te stabieler de luchtlaag in het aangevallen gebied, des te effectiever zal de uitwerking van een aanval met chemische strijdmiddelen zijn. Bij een stabiele toestand kan het gebied met benedenwinds dampgevaar zich uitstrekken tot een afstand van meer dan 50 km. c. Invloed van het terrein

(1) Bodemgesteldheid De verschillende grondsoorten die zich o.a. door korrelgrootte, korrel vorm, aard van het oppervlak van de korrel, poriegrootte, lucht- en watergehalte van elkaar onderscheiden hebben grote invloed op de besmettingsduur van chemische strijdmiddelen. Kale harde grond geeft een geringere besmettingsduur en een hogere concentratie in de lucht. In poreuze grond (b.v. zand) zakt een vloeistof snel weg, waardoor een besmetting bijna niet opvalt en toch lang gevaarlijk blijft. In natte grond zakt de besmetting minder snel weg; deze situatie is gevaarlijker dan wanneer het strijdmiddel wèl door de grond kan worden opgenomen. De toestand van de bodem zal invloed uitoefenen op de temperatuurgradiënt.

(2) In open kaal terrein worden gaswolken sneller door de wind verdreven dan in begroeid terrein. Vloeibare besmettingen zijn duidelijker te zien. In terrein met lage begroeiing (gras, struikgewas, e.d.) blijven druppels aan de begroeiing hangen en vallen vrijwel niet op. Door de gewoonlijk iets lagere temperatuur in begroeid terrein zal de besmettingsduur groter zijn dan in open kaal terrein. In bossen zullen de daar heersende lagere temperaturen en kleinere windsnelheden onder het bladerdak de besmettingsduur vergroten. Gaswolken blijven langer hangen; vloeibare besmetting is moeilijk te zien.

(3) Reliëf  Gaswolken zakken bij een stabiele temperatuurgradiënt naar lagere terreingedeelten waardoor daar een hogere concentratie ontstaat. Hellingen hebben invloed op de wind en de verwarming van terreingedeelten en daardoor indirect op de besmettingsduur.

(4) Terreinobstakels Obstakels als gebouwen, heuvels, kreupelhoutranden, bossen, e.d. veroorzaken luchtwervelingen met als gevolg dat gaswolken sneller worden uiteengedreven en verdund. Door luchtwervelingen kunnen achter obstakels hoge concentraties ontstaan.  

Hoofdstuk III Eigenschappen van chemische strijdmiddelen

A. Zenuwblokkerende strijdmiddelen

1. Benaming

Voor deze strijdmiddelen zijn ettelijke benamingen in omloop. Zenuwblokkerende strijdmiddelen, zenuwgassen, cholinesteraseremmers, neurotoxische strijdmiddelen, nerve  gases (Eng), Nervenkampfstoffe (Duits) en agents neurotoxiques (Fr) zijn gerelateerd aan de werking van de stoffen. Namen als organofosfaten en alkylfosfaten vinden hun oorsprong in de chemische structuur. Niet alle namen zijn volledig uitwisselbaar. De laatste twee omvatten namelijk ook een groot aantal stoffen dat niet als strijdmiddel kan worden gebruikt, maar wel toepassing vindt als insekticide. Er wordt bij zenuwblokkerende strijdmiddelen onderscheid gemaakt tussen G- en V-stoffen. De werking van G- en V-stoffen is principieel gelijk.

De bekendste zenuwblokkerende strijdmiddelen zijn opgenomen in figuur III.1.

NaamCode
tabunGA
sarinGB
somanGD
VXVX

Figuur 111.1. Zenuwblokkerende strijdmiddelen en hun code

2. Fysische en chemische eigenschappen

Alle zenuwblokkerende strijdmiddelen zijn uiterst giftige agentia. Deze strijdmiddelen kunnen bij inademing of ingestie snel de dood veroorzaken. Penetratie door de onbeschadigde huid gaat in het algemeen te langzaam om direct dodelijk te zijn. Het zijn kleurloze stroperige vloeistoffen, de technische produkten kunnen evenwel door verontreinigingen geel tot bruin zijn gekleurd. Over het algemeen zijn zenuwblokkerende strijdmiddelen in water slecht en in organische oplosmiddelen goed oplosbaar. De ontledingssnelheid van de onderscheiden strijdmiddelen is verschillend. Alle cholinesteraseremmers ontleden onder invloed van basische en/of chlorerende stoffen tot onschadelijke produkten. Zowel in vloeibare als in dampvorm kunnen zenuwblokkerende strijdmiddelen door normale kleding heen dringen. Het doordringingsvermogen wordt uiteraard beïnvloed door de dikte van de kleding en door het aantal lagen kleding. Leer wordt net zo gemakkelijk gepenetreerd als de huid. Butylrubber en andere synthetische stoffen zoals polyester bieden meer weerstand. Zenuwblokkerende strijdmiddelen kunnen absorberen aan materialen als leer, hout, textiel en verf. Deze materialen leveren dan gevaar op bij direct contact en door het weer vrijkomen van damp.

3. Verspreiding

Zenuwblokkerende strijdmiddelen worden vrijwel altijd als aerosol of in druppelvorm verspreid. Verspreiding kan geschieden vanuit de lucht (raketten, geleide projectielen, sproeitanks aan vliegtuigen, clusterbommen) of op, dan wel vlak boven de grond (meervoudige raketten, granaten). Voor de verspreiding bestaan zowel enkelvoudige als binaire systemen. Het is mogelijk de fysisch-chemische eigenschappen van zenuwblokkerende strijdmiddelen te wijzigen, bijvoorbeeld door verdikking. Dit geeft compacte, kleverige druppels, die trager verdampen en moeilijker te verwijderen zijn. Dergelijke mengsels zijn niet noodzakelijkerwijs giftiger dan onverdikte strijdmiddelen.

4. Detectie

Zonder verdere hulpmiddelen kan de aanwezigheid van een zenuwblokkerend strijdmiddel worden opgemerkt, doordat bij de mens in eerste instantie de volgende karakteristieke verschijnselen zullen optreden (zie ook pt 6):

  • speekselvloed
  • loopneus
  • spiertrillingen en krampen
  • zeer nauwe pupillen bij directe blootstelling van de ogen. Ook bij dieren doen zich deze verschijnselen voor.

Met de bij de krijgsmacht in gebruik zijnde detectieuitrustingen kan onderscheid worden gemaakt tussen G- en V-stoffen. Een kamferachtige geur kan wijzen op soman.

5. Militaire toepassingen

In luchtbesmettende (niet persistente) vorm werken zenuwblokkerende strijdmiddelen bij inademing vrijwel onmiddellijk, waardoor zij toepasbaar zijn met het doel snel personele verliezen te veroorzaken. De vergiftigingsverschijnselen manifesteren zich na inademen zeer snel en leiden binnen enkele minuten tot buitengevechtstelling of zelfs tot de dood. Teneinde een maximaal effect te bereiken bij geoefende troepen die zijn voorzien van nbc-maskers, maar deze op het moment van de aanval niet opgezet hebben, moet de vereiste concentratie binnen 15 seconden worden opgebouwd (z.g. verrassingsaanval). Bij troepen die niet zijn voorzien van nbc-maskers kan de dosis over een langere periode worden opgebouwd. Door een tegenstander aan een lage concentratie bloot te stellen wordt hij gedwongen gedurende langere tijd beschermende uitrusting te dragen. Dit zal aanleiding geven tot ongemak, vermoeidheid, warmtestuwing en afname van de waakzaamheid, waardoor de uitvoering van werkzaamheden ernstig wordt gehinderd. In grondbesmettende vorm kunnen zenuwblokkerende strijdmiddelen worden gebruikt om slachtoffers te veroorzaken door opname via de huid, de tegenstander te hinderen of het gebruik van terrein te bemoeilijken of onmogelijk te maken. Via de huid opgenomen zenuwblokkerende strijdmiddelen veroorzaken pas na enige tijd een vergiftiging. Druppels in het terrein of op de uitrusting vormen een gevaar voor het personeel. De duur van dit gevaar kan, afhankelijk van het strijdmiddel, variëren van uren tot dagen, en wordt ook beïnvloed door terrein- en weersomstandigheden. Zenuwblokkerende strijdmiddelen kunnen dientengevolge effectief worden gebruikt tegen troepen die het nbc-masker opgezet hebben, maar geen beschermende kleding dragen of niet beschikken over een bovenbedekking.

Tengevolge van het persistente karakter zijn deze strijdmiddelen ook geschikt om de tegenstander te hinderen door besmetting van zijn opstelling en materieel, waardoor hij gedwongen wordt langdurig beschermende maatregelen te nemen.

Tenslotte kan een terreinbesmetting een tegenstander dwingen dit gebied te mijden of bij het doorschrijden en/of bezetten ervan gebruik te maken van voertuigen die naderhand weer moeten worden ontsmet.

6. Toxicologie en farmacologie

a. Werkingsmechanisme Om het werkingsmechanisme van de zenuwblokkerende strijdmiddelen te kunnen begrijpen, is enige kennis noodzakelijk van de fysiologie van de prikkeloverdracht in het zenuwstelsel: de neurotransmissie. Voor een overzicht van de verschillende zenuwstelsels wordt verwezen naar figuur III.2.

  1. Gevoel en ander vormen van perceptie. Nauwelijks cholingerge neurotransmissie.
  1. Bestuurt aan de wil onderworpen spieren. Cholinerge receptoren zijn nicotineachtig.
  1. Bestuurt en remt de niet aan de wil onderworpen klieren en spieren, die nodig zijn om het lichaam in verhoogde staat van activiteit te brengen. Bijvoorbeeld: stijging van hartslagfrequentie en bloeddruk; verwijding van ademhalingswegen; vermindering van de activiteit van het spijsverteringskanaal en de speekselklieren. Cholinerge receptoren bevinden zich in de ganglis en zijn nicotine-achtig. Aan de sympathische eindplaat bevinden zich m.u.v. de zweetklieren geen cholinerge receptoren.
  1. Geeft juist de tegenovergestelde effecten. Stimuleert die activiteiten welke nodig zijn voor het opslaan van energie. Cholinerge receptoren bevinden zich aan de parasympathische eindplaat (muscarine achtig) en in de ganglis (nicotine-achtig).

Figuur 111.2. Schematisch overzicht van het zenuwstelsel In het lichaam bestaan koppelingen tussen zenuwen onderling, zenuwen en spieren en zenuwen en klieren. Langs de zenuw verplaatst zich de informatie door middel van elektrische veranderingen in de zenuw: de actiepotentiaal. Aan het uiteinde van de zenuw moet deze prikkel vervolgens worden over gedragen aan de volgende zenuw of aan een spier of klier. Dit zenuwuiteinde wordt door de synaptische ruimte gescheiden van de volgende zenuw of van die spier of klier. Als de prikkel aan het eind van de zenuw is aangekomen, wordt een chemische verbinding uit het zenuwuiteinde vrijgemaakt. Deze neurotransmitter steekt de ruimte tussen het zenuwuiteinde en het begin van de volgende zenuw dan wel spier of klier over. Deze ruimte heet synaptische spleet. Vervolgens bindt de neurotransmitter zich aan daarvoor gevoelige plaatsen (receptoren) op de volgende zenuw, spier of klier. Als gevolg hiervan treedt een  biologisch effect op, zoals het samentrekken van een spier, verhoogde uitscheiding van een klier, of een nieuwe actiepotentiaal in de volgende zenuw. De grootte van het biologisch effect is evenredig met het aantal bezette receptoren en dat op zijn beurt weer met de concentratie neurotransmitter in de synaptische spleet. Om het effect te reguleren moet dus de hoeveelheid neurotransmitter in de synaptische spleet weer worden verlaagd, opdat de verbinding met de receptor kan worden verbroken. Hiervoor zijn o.a. speciale enzymen aanwezig die de neurotransmitter afbreken. Het hierboven beschreven `apparaat’ noemt men een synaps (figuur 111.3.).

Figuur 111.3. Schematisch overzicht van een synaps (N =neurotransmitter)

In de natuur komt een groot aantal neurotransmitters voor. Eén daarvan is acetylcholine. Niet alle acetylcholinereceptoren zijn identiek. Grofweg komen zij voor op 4 plaatsen (zie figuur 111.2.):

  • in sommige synapsen in het centraal zenuwstelsel
  • in de synapsen in de zenuwknopen (ganglia)
  • in de synapsen aan de spieren (motorische eindplaat)
  • in de synapsen aan het uiteinde van het parasympathisch zenuwstelsel.

De eerste drie soorten receptoren zijn gevoelig voor de stof nicotine. De laatste soort is gevoelig voor de stof muscarine. Men spreekt daarom wel van nicotine- en muscarine-achtige receptoren. Het enzym dat acetylcholine afbreekt, het acetylcholinesterase, wordt door zenuwblokkerende strijdmiddelen geremd. Hierdoor neemt de acetylcholineconcentratie in de synaptische spleet sterk toe, waardoor alle receptoren bezet blijven. Het regelmechanisme van de prikkeloverdracht wordt op die manier ernstig verstoord. Zenuwblokkerende strijdmiddelen werken heel snel en zijn bovendien in staat zeer veel acetylcholinesterase te remmen. Voor het optreden van vergiftigingsverschijnselen is het nodig dat vrijwel al het acetylcholinesterase wordt geremd. Uit het voorgaande volgt, dat zenuwblokkerende strijdmiddelen uitsluitend werken op die synapsen waar acetylcholine als neurotransmitter functioneert. Hieruit kan men de verschijnselen van een vergiftiging met zenuwblokkerende strijdmiddelen afleiden. (1) Parasympathisch zenuwstelsel Bij een vergiftiging met zenuwblokkerende strijdmiddelen ontstaan via de muscarine-achtige receptoren de volgende verschijnselen:

  • vernauwing van de ademhalingswegen
  • verhoging van de slijmafscheiding o.a. in de longen, de neus en de mond
  • verhoging van de activiteit in het maag-darmkanaal met krampen, diarree en braakneigingen
  • verhoging van de spanning in de spieren van de blaaswand met mogelijk onvrijwillige urinelozing
  • pupilvernauwing (miosis)
  • verlaging van de hartfrequentie
  • verlaging van de bloeddruk.

(2) Sympathisch zenuwstelsel Via muscarinerge receptoren aan de zweetklieren treedt sterke zweetsecretie op.

(3) Motorisch zenuwstelsel Hieronder verstaat men het zenuwstelsel dat die spieren laat bewegen die aan de wil zijn onderworpen. Dit zijn de zogenaamde dwarsgestreepte spieren. De receptoren aan de motorische eindplaat zijn van het nicotineachtige type. Afhankelijk van de acetylcholinesterase-activiteit die nog over is, treden allerlei niet gewilde spierbewegingen op. Bij lage doses zenuwblokkerend strijdmiddel zijn dat kleine spiertrekkingen en trillingen. Hogere doses geven aanleiding tot heftige stuiptrekkingen over het gehele lichaam. De werking van de ademhalingsspieren, die ook dwarsgestreept zijn, wordt verstoord waardoor de dood kan intreden door verstikking. (4) Zenuwknopen en -koppelingen Zenuwknopen, ook wel ganglia (enk. ganglion) genoemd, zijn buiten het centraal zenuwstelsel gelegen koppelstations van zenuwvezels met een gelijksoortige functie. Alle sympathische en parasympathische zenuwen zijn onderbroken door zenuwknopen. De verschijnselen die optreden als gevolg van de verstoring van de prikkeloverdracht in de zenuwknopen en -koppelingen (de receptoren zijn nicotine-achtig) zijn voornamelijk bloeddrukschommelingen en onregelmatigheden in de hartslag. (5) Centraal zenuwstelsel Ook in het centraal zenuwstelsel liggen synapsen waar acetylcholine de neurotransmitter is. De synapsen kunnen zowel nicotine-achtige als muscarine-achtige receptoren bevatten. Bij een verstoring van de neurotransmissie in het centraal zenuwstelsel, veroorzaakt door een vergiftiging met cholinesteraseremmers, kunnen spiertrekkingen en krampen optreden. Deze storingen komen nog boven op die genoemd onder (3). Zeer belangrijk is het ademhalingscentrum, dat de ademhalingsfrequentie en -diepte regelt. Dit centrum wordt gestoord, waardoor ademhalingsstilstand kan optreden met de dood tot gevolg. Ook centra die bloeddruk en hartslag regelen worden op deze wijze gestoord. Op de lange duur kunnen onherstelbare hersenbeschadigingen overblijven, die o.a. vergeetachtigheid, wegrakingen en stuipen tot gevolg kunnen hebben.

Parasympathische effecten:
  • vernauwing van de ademhalingswegen
  • verhoging van de slijmafscheiding, o.a. in de longen, de neus en de mond
  • verhoging van de activiteit van het maagdarmkanaal met krampen, diarree en braakneigingen
  • verhoging van de spanning in de spieren in de blaaswand, met mogelijk onvrijwillige urinelozing
  • pupilvernauwing (miosis)
  • verlaging van de hartfrequentie
  • verlaging van de bloeddruk.

Sympathische effecten:

  • sterke zweetsecretie.

Effecten aan de motorische eindplaat:

  • spiertrekkingen
  • trillingen
  • stuiptrekkingen.

Effecten via zenuwknopen:

  • bloeddrukstijgingen
  • aritmieën.

Centrale effecten:

  • ademhalingsremming
  • bloeddruk- en hartfrequentieveranderingen
  • gedragsstoornissen
  • convulsies.

Figuur 111.4. Effecten van zenuwblokkerende strijdmiddelen b. Afbraak en uitscheiding Zenuwblokkerende strijdmiddelen worden in het lichaam afgebroken door hydrolasen, enzymen die hydrolyse veroorzaken. Chemisch bestaat ieder organofosfaat uit mengsels van tenminste twee stoffen met dezelfde chemische formule, maar met een andere rangschikking van de atomen rond het fosforatoom (figuur 111.5.).

Figuur 111.5. De twee rangschikkingen rond het fosforatoom (P) In het geval van een organofosfaat worden deze verbindingen aangeduid met resp. P(+) en P(-); bijvoorbeeld P(+)- en P(-)-soman. Deze twee verbindingen zijn niet even giftig en worden ook niet even snel door hydrolasen afgebroken. P(-), de sterkste cholinesteraseremmer en dus de meest giftige, wordt nauwelijks gehydrolyseerd. De P(+) is nauwelijks giftig, maar wordt daarentegen snel gehydrolyseerd. De verblijftijd van de verschillende organofosfaten in het lichaam is enerzijds afhankelijk van de hydrolysesnelheid en anderzijds van eventuele opslag in bij voorbeeld vetweefsel. Sarin heeft een korte werkingsduur (uren), tabun en soman werken langer (± 1 dag), terwijl VX nbg langer werkt. Van soman is bekend, dat het na enige uren of zelfs dagen weer vrij kan komen uit opslag plaatsen in het lichaam. Het gedrag van de organofosfaten in het lichaam is vrij ingewikkeld en bovendien niet geheel opgehelderd. c. Diagnostiek Kenmerkend bij een lichte vergiftiging is de verhoogde slijmproduktie. Deze uit zich in een loopneus en speekselvloed. Het is mogelijk dat plaatselijke spiertrekkingen optreden. Bij directe blootstelling van de ogen aan een reeds zeer lage dosis zenuwblokkerend strijdmiddel wordt de pupil extreem klein (miosis). Dit wordt in de literatuur aangeduid met ,speldeknop grote pupillen’ of ’pin-point pupils’. Dit verschijnsel is zeer opvallend, maar wordt door de vergiftigde zelf, zeker overdag, meestal niet opgemerkt. In schemerige of donkere omgeving is betrokkene nachtblind, hetgeen wèl subjectief wordt ervaren. Bij een matige vergiftiging beginnen problemen op te treden met de ademhaling. Deze worden enerzijds veroorzaakt door verhoogde slijmafscheiding, vooral in de bovenste luchtwegen en door samentrekking van de gladde spieren in het ademhalingsapparaat. Dat zijn spieren, gelegen in de wand van de ademhalingswegen, die door het parasympathisch zenuwstelsel worden beïnvloed. Deze worden daardoor nauwer. Anderzijds wordt de spierfunctie van de ademhalingsspieren zelf (het middenrif en de tussenribspieren) aangetast. Dit wordt veroorzaakt doordat zowel de neurotransmissie aan de motorische eindplaat, als de regulatie van de ademhaling door het centraal zenuwstelsel zijn gestoord. Bij matige vergiftigingen zullen ook spiertrekkingen en krampen optreden. Bloeddruk en hartfrequentie kunnen destabiliseren. Onvrijwillige lozing van urine en faeces (diarree) zullen mogelijk voorkomen. Bij een ernstige vergiftiging overheersen de heftige, over het gehele lichaam optredende stuiptrekkingen en krampen. De ernstige aantasting van de ademhalingsfunctie is levensbedreigend. In ernstige gevallen kan een vergiftiging met zenuwblokkerende strijdmiddelen reeds in enkele minuten fataal verlopen. Alle in paragraaf 6.a. beschreven vergiftigingsverschijnselen kunnen in meer of mindere mate optreden. Deze verschijnselen kunnen, op een enkele uitzondering na, zonder verdere hulpmiddelen door zowel leken als medisch geschoold personeel worden opgemerkt. Alhoewel de bloedcholinesterase-activiteit eenvoudig is te bepalen, en verlaging hiervan suggestief is voor een vergiftiging met cholinesteraseremmers, mag aan de uitkomst van deze bepaling geen prognostische waarde worden toegekend. Immers, het lichaam heeft een grote overcapaciteit aan acetyIcholinesterase. Bovendien is het mogelijk dat andere processen de verwijdering van acetylcholine uit de synaps, of de neurotransmissie zelf, overnemen. Dat verlaging van de bloedcholinesterase-activiteit niet altijd betekent dat er sprake is van een vergiftiging met een zenuwblokkerend strijdmiddel kan worden geïllustreerd door het feit, dat personen voorbehandeld met carbamaten of oximen (zie paragraaf 6.d.) altijd een verlaagde bloedcholinesteraseactiviteit hebben. d. Behandelingsprincipes (1) Therapie (a) Inleiding De therapie van vergiftigingen met zenuwblokkerende strijdmiddelen kan als volgt worden onderverdeeld:

  • Ondersteunend Hierbij worden zodanige externe omstandigheden geschapen, dat de levensverwachting toeneemt. Van een behandeling van de vergiftiging zelf is evenwel geen sprake. Ondersteunende therapie is bijvoorbeeld mogelijk in de vorm van beademing of door het toevoeren van extra zuurstof.
  • Symptomatisch Hierbij worden maatregelen genomen die de verschijnselen van de vergiftiging tegengaan, zonder dat de oorzaak van de vergiftiging, de remming van het enzym, wordt bestreden. Zo kan de werking van acetylcholine worden tegengegaan en kunnen spier- en stuiptrekkingen worden verminderd.
  • Causaal Bij een causale therapie wordt getracht de enzymremming op te heffen door de koppeling van het organofosfaat met het enzym te verbreken, waarbij bovendien het organofosfaat chemisch wordt veranderd, zodat dit geen remmende eigenschappen meer heeft.

(b) Ondersteunende behandeling Ondersteunende behandeling bestaat uit ademhalingsondersteuning. Dit kan op twee manieren geschieden:

  • Beademing Beademing is een onmisbaar onderdeel van de therapie van matige en ernstige vergiftigingen met zenuwblokkerende strijdmiddelen. Soms kan het nodig zijn patiënten dagen of zelfs langer te beademen. Mond op mond/neus beademing is wegens het vergiftigingsgevaar niet toepasbaar. Beademing is mogelijk met behulp van speciale apparatuur, zoals handballonpompjes, of meer geavanceerde beademingsapparatuur. Bij langdurige beademing kan tracheotomie noodzakelijk zijn. Bij beademing met behulp van intubatie is het nodig hoge doses diazepam toe te dienen om de tube te kunnen plaatsen. Het spreekt voor zich, dat in een besmet milieu de beademingsapparatuur van een adequaat filtersysteem moet zijn voorzien.
  • Toediening van extra zuurstof Het is ook mogelijk patiënten te plaatsen in een atmosfeer met een verhoogd zuurstofgehalte. Hierdoor kan bij slechtere en/of ongecoördineerde ademhalingsfunctie het optreden van een zuurstoftekort worden uitgesteld of zelfs voorkomen. Het organiseren van dergelijke omstandigheden is in feite betrekkelijk simpel. Met behulp van een zuurstofcilinder kan in een tent, in de laadruimte van een auto of onder plastic een verhoogde zuurstofconcentratie in de lucht worden bereikt.

(c) Symptomatische therapie Van oudsher is het tegengaan van de acetylcholinewerking op muscarine-achtige receptoren dè behandeling van vergiftigingen met zenuwblokkerende strijdmiddelen. Het principe berust op het toedienen van een stof die een koppeling met de receptoren aangaat, maar waarbij als gevolg van deze koppeling geen biologisch effect optreedt. Deze stof gaat een competitie aan met acetylcholine om de muscarinereceptoren. Deze competitie heeft tot gevolg dat het aantal door acetylcholine bezette receptoren afneemt en daarmede de vergiftigingsverschijnselen verminderen. De bekendste stof met bovenbeschreven eigenschappen is het atropine, maar er zijn ook andere stoffen die in de therapie van organofosfaatvergiftigingen wel gebruikt zijn of worden. Atropine werkt uitsluitend op muscarine-achtige receptoren. De nicotine-achtige effecten (o.a. spiertrekkingen, krampen en circulatiestoornissen) worden vrijwel niet tegengegaan. Hoewel atropine de effecten van acetylcholine in het centraal zenuwstelsel tegenwerkt, waardoor de centrale ademhalingsregulatie verbetert, is het effect op de uiteindelijke ademhalingsactiviteit zonder toevoeging van causale therapeutica (zie onder punt (d)) gering, omdat de synapsen die de prikkel van de ademhalingszenuw op de ademhalingsspieren moeten overdragen in hun functie niet verbeteren. Zij zijn nicotinerg en worden daardoor niet door atropine beïnvloed. De slijmafscheiding en de vernauwing van de ademhalingswegen nemen af (zie figuur 111.4.), waardoor de luchtweerstand in de ademhalingswegen zal verminderen. Er bestaan ook dergelijke stoffen voor bepaalde nicotine-achtige receptoren, zoals spierverslappers en ganglionblokkeerders, maar deze zijn niet effectief bij de behandeling van organofosfaatvergiftigingen. Een andere mogelijkheid voor symptomatische therapie is het toedienen van anxiolytica, ook wel bekend als tranquillizers. Deze stoffen werken enigszins spierverslappend en vrij sterk tegen stuiptrekkingen (anticonvulsief). Bovendien bestrijden zij de angstgevoelens en verminderen daardoor de fysiologische belasting die met angsten altijd gepaard gaat, zoals hartritmestoornissen. Anxiolytica zijn, althans in dierexperimenten, effectief gebleken bij de therapie van organofosfaatvergiftigingen. Alle effecten van anxiolytica komen tot stand via het centraal zenuwstelsel. De meest werkzame anxiolytica komen uit de reeks der benzodiazepinen, een groep chemisch en farmacologisch verwante stoffen, waarvan diazepan (Valium) de bekendste is. Een technisch probleem is, dat intramusculaire toediening van dit soort stoffen niet goed mogelijk is, omdat ze zeer slecht vanuit het spierweefsel in het bloed doordringen. Orale, rectale of intra-veneuze toediening verdient daarom de voorkeur, maar zal bij een organofosfaatvergiftiging i.v.m. de conditie van de patiënt niet altijd mogelijk zijn. (d) Causale therapie Er bestaan stoffen die geremd acetylcholinesterase (vaak afgekort als AChE) kunnen reactiveren. Deze verbindingen bevatten één of meer oximgroepen en worden daarom wel aangeduid als de ’oximen’. (zie figuur 111.6.)

Obidoxime dichloride

TMB-4 Dichloride

Pralidoxim chloride (P2AM chloride)

De OH=N-OH groep is de "oximgroep"

Het principe van reactivering staat uitgelegd in figuur 111.7.

Figuur 111.7. Het principe van reactivering f = Fosfonylgroep In tegenstelling tot atropine en diazepam, die tegen alle vergiftigingen met organofosfaten (symptomatisch) werkzaam zijn, is dit bij de oximen niet het geval. De werkzaamheid van een oxim is afhankelijk van de interactie tussen dat oxim, het strijdmiddel en het enzym, en varieert indien één van deze drie verschillend is. In figuur 111.8 zijn de activiteiten van de meest gebruikte oximen, te weten obidoxim (Toxogonin), pralidoxim (P2S, Contrathion) en TMB-4 tegen een aantal organofosfaten samengevat. Ter vergelijking is ook de activiteit tegen paraoxon, een bekend insekticide van het organofosfaattype, opgenomen. Dit is een van de weinige organofosfaten waarvan vergiftigingen daadwerkelijk zijn behandeld met oximen, atropine en beademing.

sarin VX soman tabun paraoxon
obidoxim++++0++
pralidoxim+++00+
TMB-4++++0++

Figuur 111.8. Activiteiten van enige oximen Het proces van reactivering is niet meer mogelijk als het enzymremmercomplex is ’verouderd’. Veroudering is een proces, waarbij het aan het enzym gekoppelde organofosfaat zodanig chemisch wordt veranderd, dat het oxim zich niet meer aan het organofosfaat kan binden. Hierna is reactivering niet meer mogelijk (zie figuur 111.9.).

Figuur III.9 Het principe van de veroudering f = fosfonylgroep

(2) Voorbehandeling

(a) Algemeen Het is mogelijk door middel van preventieve toediening van geneesmiddelen een zekere bescherming te bieden tegen zenuwblokkerende strijdmiddelen. Deze voorbehandeling kan geschieden met:

  • carbamaten
  • oximen.

(b) Carbamaten

Deze methode van voorbehandeling geschiedt met reversibele cholinesteraseremmers. Deze stoffen, waarvan pyridostigmine de bekendste is, behoren tot de groep der carbamaten. In tegenstelling tot bij organofosfaten duurt de binding van carbamaten aan AChE betrekkelijk kort waardoor weer actief enzym vrijkomt (spontane reactivering). Op deze wijze wordt het enzym door het carbamaat als het ware beschermd tegen het zenuwblokkerend strijdmiddel. Personeel waarvan wordt verwacht dat het een verhoogd risico loopt te worden blootgesteld aan zenuwblokkerende strijdmiddelen wordt voorbehandeld met 3 x 30 mg pyridostigmine per dag. Hierdoor treedt gedeeltelijke cholinesteraseremming op. Dit remmingsniveau heeft geen noemenswaardige concentratieverhoging van het acetylcholine tot gevolg. Carbamaten hebben bijwerkingen, zoals frequentere stoelgang en een verstopte neus. Deze ongemakken blijken in de praktijk aanvaardbaar te zijn. Het grote voordeel van deze methode is, dat deze werkzaam is bij alle organofosfaatvergiftigingen, dus ook bij die zenuwblokkerende strijdmiddelen (soman) die zonder voorbehandeling met carbamaten met de huidige oximen moeilijk zijn te behandelen.

(c) Oximen

Deze voorbehandeling wordt bij de Nederlandse krijgsmacht niet gebruikt. Aan deze behandelingsmethode ligt het idee ten grondslag dat in tegenstelling tot de therapeutische toepassing, het oxim reeds in het lichaam op de juiste plaats aanwezig is, voordat eventuele blootstelling aan een organofosfaat plaats heeft. Het werkingsmechanisme van de oximen blijft hetzelfde als beschreven in punt 6. d.(1)(d). Aan deze methode zijn echter nadelen verbonden. In de eerste plaats worden oximen zeer slecht vanuit de darm opgenomen in het bloed, dit geldt voor pralidoxim methylsulfonaat (vaak aangeduid als P2S) nog het minst. Hierdoor zijn grote hoeveelheden nodig om een werkzame concentratie in het bloed te bereiken. Dit stuit op praktische problemen. Drie maal daags moeten 10 grote tabletten van ieder 200 mg P2S worden ingenomen, per dag dus totaal 6 gram. Een tablet bevat ook nog ballaststoffen, zodat de totale hoeveelheid droge stof ongeveer 15 gram is, hetgeen aanleiding geeft tot misselijkheid, een opgeblazen gevoel, diarree en darmslijmvliesbeschadigingen. In de tweede plaats hebben de oximen zelf een enigszins cholinesteraseremmende werking, waardoor lichte diarree en verkoudheidachtige verschijnselen kunnen optreden. Bij deze voorbehandeling moet ook worden bedacht dat, zoals in pt 6.d.(1)(d) uiteengezet, oximen alleen werkzaam zijn tegen bepaalde organofosfaten.

(d) Overwegingen

Hoewel beide methoden van voorbehandeling ondanks de bijverschijnselen aanvaardbaar lijken, moet worden bedacht dat hier door gezonde personen geneesmiddelen worden gebruikt. Omdat bij voorbehandeling met carbamaten de overlevingskans is verhoogd, moeten vòòr daadwerkelijk gebruik de nadelen worden afgewogen tegen de dreiging van vijandelijke inzet van zenuwblokkerende strijdmiddelen. Tot slot dient te worden benadrukt dat geen van beide voorbehandelingen de therapie kan vervangen.

e. Plaatsbepaling van de geneeskundige handelingen

(1) Zonder voorbehandeling (a) Zelfhulp - kameradenhulp (zhkh) Gezien de snelheid waarmee een vergiftiging met zenuwblokkerende strijdmiddelen tot de dood kan leiden, is het noodzakelijk onmiddellijk na blootstelling de eerste therapeutische maatregelen te nemen. Op dat moment zal geen geneeskundige hulp voorhanden zijn. Bijgevolg moeten maatregelen worden genomen in het kader van de zhkh. Het doel van deze maatregelen is:

  • Bij lichte vergiftigingen kan het slachtoffer na de juiste behandelingen te hebben verricht weer zekere militaire taken volbrengen. Er moet rekening mee worden gehouden dat na enige tijd toch geneeskundige hulp noodzakelijk is.
  • Bij matige vergiftigingen zal door deze handelingen een anders ten dode opgeschreven slachtoffer nog enige uren kunnen blijven leven. Dit opent de mogelijkheid binnen bereik te komen van verdere geneeskundige hulp. N.B. De overlevingskans van personeel met een ernstige vergiftiging is ook na toepassing van zhkh gering.

In de praktijk zal de zhkh bestaan uit het toedienen van een mengsel van atropine en een oxim. De vereiste snelheid van opname in het lichaam wordt bereikt door intramusculaire toediening met een automatische injectiespuit. Deze autoinjector is een mechaniek dat, na ontgrendeling, een naald naar buiten brengt en automatisch de injectievloeistof inspuit. Ontgrendeling geschiedt door het verwijderen van de veiligheidsdop en het injecteren door daarna met zekere kracht de injector te plaatsen op de buitenzijde van het bovenbeen (zie figuur II1.10.).

Figuur 111.10. Gebruik autoinjector Nadere evaluatie van de behandeling met een autoinjector. In de toxicologie kan de giftigheid van een verbinding worden bepaald met een techniek die bekend staat als de LDmethode. Hierbij wordt n.a.v. metingen het percentage proefdieren berekend, dat bij een bepaalde dosis (uitgedrukt in bijvoorbeeld milligrammen per kilogram proefdier) overlijdt. Indien het percentage dode dieren wordt uitgezet tegen de logarithme van de dosis vindt men over een deel van het dosistraject een rechte lijn Hieruit kan dan de dosis worden afgelezen waarbij bijvoorbeeld 50% van de proefdieren overlijdt. Men spreekt dan van de LD50. Zo kan men ook de LD10 of de LD70 uit een dergelijke lijn aflezen. In analogie met de LD50, waarbij een vaststaande dosis aan het proefdier wordt toegediend, wordt bij blootstelling aan giffen die via de ademhalingswegen binnendringen, het begrip LD50 gehanteerd.

Figuur 111. 11. Voorbeeld van een LDS0-bepaling N.B. De horizontale lijn is logarithmisch verdeeld. De totale hoeveelheid ingeademde stof is afhankelijk van:

  • de concentratie in de in te ademen lucht
  • de tijdsduur van blootstelling
  • de ademhalingsdiepte
  • de ademhalingsfrequentie.

De eerste twee parameters kunnen worden gemeten, de laatste twee zijn biologische variabelen, d.w.z. grootheden, die per proefdier verschillen. Na inademing moe! de stof nog doordringen in het bloed. Deze resorptie /Eng: absorption) is behalve van de eigenschappen van de stof ook afhankelijk van vele biologische variabelen, zoals b. v. het longoppervlak en de diameier van de haarvaten in het longweefsel. Onder LCt50 wordt nu verstaan het produkt van concentratie /uitgedrukt in mg/m3) en blootstellingsduur (uitgedrukt in min), waarbij 50% van de proefdieren sterft. Theoretisch betekent dit dal bij een LCt50 van 100 mg min/m3 50% van de proefdieren zal sterven, onafhankelijk van het feit of de blootstelling plaats vond aan 10 mglm3 gedurende 1 minuut, aan 10 mg/m3 gedurende 10 minuten of 1 mg/m3 gedurende 100 minuten. In de praktijk blijken dergelijke verschillen in proefopzet echtergrote verschillen in LCt50-waarden te kunnen opleveren. Voor een juiste interpretatie moet daarom worden aangegeven onder welke omstandigheden de LCt50 is gemeten. De statistische aspecten van dergelijke bepalingen zijn zeer ingewikkelden vallen buiten hel kader van deze handleiding. Men dient zich bij het interpreteren van dit soort gegevens te realiseren dat hel biologische grootheden zijn, die zijn verkregen door een steekproef. Deze gegevens vormen een benadering van de werkelijkheid, waarbij t.g. v. sterk wisselende individuele gevoeligheden, afwijkingen van de berekende lijn kunnen worden gevonden. Bovendien mogen de gegevens niet zonder meer op de mens worden toegepast Wal gebeurt er nu met een als boven beschreven lijn bij toepassing van therapie? Stel we vergiftigen proefdieren met een strijdmiddel en we verkrijgen de meest linkse lijn uit figuur III.B. We kunnen dan aflezen dat de LD50 na zekere tijd gemeten, 0,20 mg/kg bedraagt. Nu wordt de proef herhaald, waarbij l min na de vergiftiging een eenmalige dosis atropine wordt toegediend. We zien dan dat de lijn evenwijdig naar rechts is verschoven en dar de LD50 0.21 mg/kg bedraagt (dus 1, 1 maal zoveel). De proef wordt wederom herhaald, maar tegelijkertijd met de atropine wordt een geschikt oxim toegediend. Opnieuw verschuift de lijn evenwijdig naar rechts, maar nu is de LD50 1,8 mg/kg (dus 9 maal zo groot). Nogmaals wordt opgemerkt dat voorzichtigheid is geboden bij het overzetten van dit soort gegevens op de mens. Desalniettemin is het gegeven voorbeeld zeker reëel. Uit dierexperimenteel onderzoek is komen vast te staan, dat van atropine alleen weliswaar een effect moet worden verwacht, maar dat dit effect klein is. Wordt een oxim aan de therapie toegevoegd, dan neemt de overlevingskans zeer sterk toe: de LD50 stijgt. Een moderne autoinjector bevat dan ook een dergelijk mengsel. De vergrote activiteit van gecombineerde autoinjectoren manifesteert zich uiteraard alleen bij vergiftigingen waarbij het oxim werkzaam is (zie figuur 111.8.). De dosis atropine voor een autoinjector bedraagt 2,4 mg atropine sulfaat. Een gecombineerde autoinjector bevat b.v. ook nog 220 mg obidoxim dichloride of 600 mg pralidoxim chloride. Het uitspuitvolume is 1,4 tot 2 ml. In Nederland beschikt iedere militair in oorlogstijd over 3 autoinjectoren met atropine en obidoxim. De gebruiksaanwijzing van de autoinjectoren, evenals de leidraad voor commandanten, is opgenomen in bijlage A resp. B van deze paragraaf. Er bestaat een risico van onterecht gebruik van autoinjectoren, bijvoorbeeld na een vals alarm. Hoewel de instructie luidt dat autoinjectoren pas mogen worden gebruikt als de eerste vergiftigingsverschijnselen zich openbaren, moet met onterecht gebruik rekening worden gehouden. Dan treden door atropine veroorzaakte verschijnselen op, t.w.:

  • droge mond
  • verstoring van de warmteregulatie: de lichaamstemperatuur neemt toe
  • moeilijkheden met de urinelozing
  • vertraagde stoelgang
  • verhoging van de bloeddruk
  • verhoging van de hartfrequentie
  •  vergrote pupillen (mydriasis).

De droge mond is een zeer opvallend verschijnsel. Bij het optreden van een droge mond mag NOOIT een tweede injectie worden toegediend. Indien dit toch gebeurt, moet rekening worden gehouden met ernstige verstoring van de warmteregulatie van het lichaam (zie bijlage B). Een aanvullende mogelijkheid bij de zhkh is het toedienen van anxiolytica, b.v. 5 mg diazepam (Valium). Vooral bij ernstiger vergiftigingen heeft dit een positief effect op de overleving. Een groot nadeel van deze therapie bij de zhkh is de totale incapacitering. Dit is vooral bij onterechte toediening en bij lichte vergiftigingen gevaarlijk. De verschijnselen zijn:

  • sterke slaapneigingen
  • sterke achteruitgang van het concentratievermogen
  • optreden van onverschilligheid.

Deze risico’s zijn voor de Nederlandse krijgsmacht aanleiding geweest geen diazepam voor de zhkh in te voeren. (b) Mogelijkheden voor eerste echelons geneeskundige hulp

Op het eerste echelon (ziekenboeg, bataljons hulppost, geneeskundige hulppost) zijn ampullen atropine sulfaat aanwezig. Bovendien beschikt men over ampullen obidoxim dichloride (Toxogonin) en over diazepam. Een ballonpompje voor beademing behoort ook tot de standaarduitrusting. Atropine wordt gegeven door langzame intraveneuze injectie of intramusculair in hoeveelheden van 0,25 mg per keer. Deze toediening wordt herhaald totdat een hartfrequentie van 80 tot 100 slagen per minuut is bereikt. De atropinisatie moet zolang worden volgehouden, dat bij vergroting van het toedieningsinterval de vergiftigingsverschijnselen niet terugkeren. Atropinisatie moet soms langer dan een week worden volgehouden. Obidoxim wordt toegediend in injecties van 250 mg per keer tot een maximum van 1 gram per dag. Toediening kan zowel intraveneus als intramusculair geschieden. Het zal nodig zijn de obidoximtherapie gedurende enkele dagen vol te houden. Ter bestrijding van convulsies en spiertrekkingen wordt diazepam toegediend te beginnen met 10 tot 40 mg bij voorkeur intraveneus (zie punt 6.d.(1)(c)). Met een ballonpompje wordt indien nodig ademhalingsondersteuning gegeven. Voor de categorie matig vergiftigden zal na gebruik van de autoinjectoren) in het kader van de zhkh deze behandeling op het eerste echelon levensbehoudend zijn. Sommige slachtoffers zullen voor verdere behandeling naar een hoger echelon moeten worden afgevoerd. Gezien het gevaar van het terugkeren van de vergiftigingsverschijnselen moet de duur van dit transport kort zijn. (c) Hogere echelons

In essentie verschilt de behandeling hier niet van die op het eerste echelon. (2) Na voorbehandeling

Er is in principe geen verschil in de behandeling van slachtoffers met of zonder voorbehandeling. Bij voorbehandeling met carbamaten of oximen mag na een vergiftiging therapie niet achterwege worden gelaten. Hierbij kan de toediening van pyridostigmine worden gestaakt. Bij het beoordelen van de uitslag van een bloedacetylcholinesterasebepaling moet er rekening mee worden gehouden dat zij die met carbamaten zijn voorbehandeld een verlaagde bloedcholinesterase-activiteit hebben. (3) Totaalbeeld van de therapeutische mogelijkheden

Indien de omstandigheden zodanig zijn dat bovenbeschreven genees- en hulpmiddelen inderdaad beschikbaar zijn, kunnen vergiftigingen met sarin, tabun of VX redelijk worden behandeld, althans wanneer de patiënt voldoende snel onder geneeskundige behandeling kan worden gesteld. Alleen bij zeer lichte vergiftigingen zal geneeskundige hulp niet nodig zijn. Zwaar vergiftigden zullen ook als zij de eerste echelonshulppost bereiken zonder zeer intensieve behandeling wellicht niet meer te redden zijn. Bij ernstige vergiftigingen is ademhalingsondersteuning de primaire geneeskundige handeling die soms zeer lang moet worden volgehouden. De medicamenteuze therapie dient in principe ter ondersteuning hiervan. Onder gevechtsomstandigheden zal deze doctrine niet uitvoerbaar zijn en zal de medicamenteuze therapie op de voorgrond staan. Dierexperimenteel onderzoek maakt aannemelijk dat op deze manier zelfs zeer ernstig vergiftigde slachtoffers zijn te redden. De behandeling van somanvergiftigingen is overeenkomstig die van sarin, tabun of VX met dien verstande dat er geen actief oxim voor beschikbaar is. Hierdoor is de behandeling aanzienlijk minder effectief.


Bijlage A Gebruiksaanwijzing autoinjectoren tegen een vergiftiging met een zenuwblokkerend strijdmiddel

1. Inleiding

In oorlogstijd beschikt iedere militair over drie autoinjectoren die bestemd zijn voor gebruik bij vergiftiging met een zenuwblokkerend strijdmiddel. Een injectie wordt bij voorkeur gegeven in de spierbundel aan de buitenzijde van het bovenbeen. Ontgrendeling van de autoinjector vindt plaats door het verwijderen van een veiligheidsdop. Injecteren vindt plaats door de injector op de dij te plaatsen en krachtig te drukken tot de injectie volgt. De injector moet vervolgens 10 seconden in deze stand worden gehouden. De lege autoinjector moet nadat de naald is afgebroken, worden teruggedaan in de oorspronkelijke ligplaats in de draagtas van het nbc-masker. N.B. De inhoud van de autoinjector is vorstgevoelig. Daarom bij vriesweer de injectoren uit de draagtas halen en dicht tegen het lichaam opbergen. 2. Zelfhulp Indien het slachtoffer in staat is zichzelf te injecteren mag slechts één injectie worden toegediend. Het toedienen geschiedt aan de hand van de navolgende vergiftigingsverschijnselen:

  • bij damp/aerosol: pupilvernauwing en slecht zien (schijnbare duisternis)
  • bij vloeistof: spiertrillingen op de plaats van besmetting.

Zo spoedig mogelijk na toedienen van de injectie dient men zich in een geneeskundige inrichting te laten behandelen. Indien geneeskundige hulp niet kan worden verkregen en de verschijnselen aanhouden, moet na 15 minuten een volgende injectie worden toegediend. Indien er 15 minuten na gebruik van de tweede autoinjector nog steeds klachten/symptomen aanwezig zijn, moet de derde autoinjector gebruikt worden.

3. Kameradenhulp

Bij een slachtoffer dat niet meer in staat is zichzelf te injecteren moeten de op hem aanwezige injectoren (max 3) zonder tussenpozen worden toegediend. Het gebruik van de injectoren van het slachtoffer voorkomt overdosering. De helper moet indien nodig ook het nbc-masker bij het slachtoffer opzetten. Bij bewusteloosheid dient eerst het slijm uit de mond te worden verwijderd alvorens het masker wordt opgezet. Zo spoedig mogelijk na toedienen van de drie injecties dient het slachtoffer te worden afgevoerd naar een geneeskundige inrichting voor verdere behandeling.


Bijlage B Consequenties van het gebruik van autoinjectoren tegen vergiftigingen met een zenuwblokkerend strijdmiddel

1. Inleiding

Onderstaande informatie dient als leidraad voor commandanten bij de beoordeling van het effect van het gebruik van autoinjectoren. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen TERECHT en ONTERECHT gebruik.

2. Terecht gebruik

Na het op de voorgeschreven wijze gebruiken van de autoinjector(en) mag niet zonder meer worden verwacht, dat personeel weer onmiddellijk operationeel inzetbaar zal zijn.

a. Lichte vergiftiging

Verschijnselen:

  • verhoogde speekselvloed (kwijlen)
  • loopneus
  • kleine spiertrekkingen
  • zeer nauwe pupillen bij directe blootstelling van de ogen.

Deze categorie zal de grootste zijn bij goed geoefend en met de juiste middelen toegerust personeel. Dit personeel zal na gebruik van de autoinjectoren) weer in staat zijn eenvoudige handelingen te verrichten. Het is evenwel mogelijk, dat een deel van dit personeel hulp behoeft.

b. Matige vergiftiging

Verschijnselen:

  • door overmatige afscheiding van vocht in de mond, de keel, de neus en de longen, alsmede door aantasting van de ademhalingsspieren wordt de ademhaling bemoeilijkt
  • heftige spiertrekkingen en krampen
  • pupilvernauwing.

Dit personeel behoeft na gebruik van de autoinjector(en) dringend medische behandeling en dient binnen de kortst mogelijke tijd ter behandeling aan een geneeskundige inrichting te worden aangeboden. Hierna zal gedurende minstens enkele dagen van operationele inzetbaarheid geen sprake kunnen zijn.

c. Ernstige vergiftiging

Verschijnselen:

  • dreigende verstikking
  • heftige stuiptrekkingen over het gehele lichaam.

Het is mogelijk dat dit personeel, ook na gebruik van de autoinjector(en) nooit meer operationeel inzetbaar zal zijn.

3. Onterecht gebruik (verkeerde indicatie, overdosering)

Bij onterecht gebruik van autoinjectoren moet rekening worden gehouden met moeilijkheden bij de temperatuurregulatie van het lichaam.

  1. EEN onterecht toegediende injectie Ten aanzien van de temperatuurregulatie zullen zich weinig problemen voordoen. Werkzaamheden die een hoge concentratie of een scherp waarnemingsvermogen vereisen, worden gedurende ongeveer 8 uur ongunstig beïnvloed.
  2. TWEE onterecht toegediende injecties Het dragen van de persoonlijke beschermende kleding kan leiden tot een fatale verhoging van de lichaamstemperatuur. In het algemeen zal lichamelijke inspanning derhalve gedurende enkele uren moeten worden vermeden. Er kan slechts gedurende beperkte tijd in beschermende kleding worden geopereerd, en regelmatige rusttijden zijn noodzakelijk.
  3. DRIE onterecht toegediende injecties In dit geval moet, zeker bij warm weer en zelfs zonder beschermende kleding met ernstige warmtestuwing rekening worden gehouden.
7. Eigenschappen van zenuwblokkerende strijdmiddelen.

Klik op het plaatjes voor een vergroting, dit zijn vanwege de formules gescande pagina’s

 

Naar deel B

B. Celvergiftigende strijdmiddelen

1. Benaming

Celvergiftigende strijdmiddelen worden ook wel aangeduid met de onjuiste term bloedvergiftigende strijdmiddelen (Eng: cyanogen agents, blood agents). Omdat de giftigheid wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van een cyanidegroep (~C≡N) wordt ook gesproken van cyaniden (Eng: cyanides; Fr: cyannures; Duits: Cyaniden). Als mogelijke strijdmiddelen komen in aanmerking blauwzuur (Eng: hydrogen cyanide; Fr: acide prussique; Duits: Blausäure; NAVO-code: AC; ook wel waterstofcyanide) en chloorcyaan (Eng: cyanogen chloride; NAVO-code: CK).

2. Fysische en chemische eigenschappen

Celvergiftigende strijdmiddelen zijn zowel bij inademing als bij opname via de mond uiterst giftig. De giftige werking komt tot stand via het cyanide-ion (CN-). Na resorptie van een letale dosis treedt de dood binnen enkele minuten in. Penetratie door de huid gaat onvoldoende snel om een letale vergiftiging te veroorzaken. Blauwzuur is een kleurloze, stabiele en zeer vluchtige vloeistof met de geur van bittere amandelen, die overigens niet door iedereen is te ruiken. Door deze aangename geur bestaat het gevaar dat niet tijdig beschermende maatregelen worden genomen. Chloorcyaan is een gas dat sterk prikkelend op de slijmvliezen werkt, waardoor de amandelgeur wordt gemaskeerd. In een zuur milieu kan het ontleden in zoutzuur en blauwzuur. Moderne nbc-markerfilters zijn bestand tegen een éénmalige aanval met celvergiftigende strijdmiddelen. Permeabele beschermende kleding geeft nauwelijks enige bescherming, maar dit is gezien de vluchtigheid en de slechte huidpenetratie van de celvergiftigende strijdmiddelen niet van belang. Ontsmetten is bij deze celvergiftigende strijdmiddelen wel mogelijk, maar niet zinvol omdat deze snel verdampen.

3. Verspreiding

Door de hoge vluchtigheid is het moeilijk een voldoende hoge concentratie in het doelgebied te bereiken waardoor celvergiftigende strijdmiddelen slechts beperkt als chemisch strijdmiddel bruikbaar zijn. Het vergroten van de bruikbaarheid als strijdmiddel zou bereikt kunnen worden door verdikking, maar het is niet bekend of dit ooit is gelukt. Een andere mogelijkheid is het oplossen van cyanidezouten (bijvoorbeeld kalium cyanide) in water, dat vervolgens tot aerosol verstoven kan worden. Echter ook dan is het moeilijk letale concentraties te bereiken.

4. Detectie

Met de inhoud van de Nederlandse gasverkenningsuitrusting kunnen blauwzuur en chloorcyaan goed worden gedetecteerd. Ook de amandelgeur geeft een lichte aanwijzing; chloorcyaan werkt bovendien prikkelend op de slijmvliezen.

5. Militaire toepassingen

Celvergiftigende strijdmiddelen zijn door hun hoge vluchtigheid uitsluitend geschikt voor gebruik als luchtbesmettend strijdmiddel. Grote hoeveelheden zijn nodig om te velde letale concentraties in de lucht te bereiken, hetgeen uitsluitend haalbaar is met vliegtuigen en meervoudige raketwerpers. Doordat de vergiftigingsverschijnselen zich snel manifesteren en binnen enkele minuten tot buitengevechtstelling c.q. de dood leiden, kunnen deze strijdmiddelen worden toegepast om personele verliezen te veroorzaken. Deze strijdmiddelen kunnen ook worden toegepast met de doelstelling filters onwerkzaam te maken, waardoor de noodzaak ontstaat deze te vervangen.

6. Toxicologie en farmacologie

a. Werkingsmechanisme Voor vele processen in het lichaam, zoals de temperatuurregulatie, het samentrekken van spieren, het op gang brengen van chemische reacties, is energie benodigd. De cellen verkrijgen deze energie door het laten verlopen van een chemische reactie waarbij een energierijke verbinding wordt omgezet in een energiearme. De hierbij vrijkomende energie kan dan voor het beschreven doel worden gebruikt. Als energierijke verbinding fungeert meestal ATP (adenosine trifosfaat) dat wordt omgezet in ADP (adenosine difosfaat) en een molecuul anorganisch fosfaat, waarbij energie vrijkomt. ATP -> ADP + anorganisch fosfaat + ENERGIE

Om ATP te maken heeft de cel zuurstof (O2) nodig. Via een keten van reacties kan de cel uit ADP, met anorganisch fosfaat en uit het bloed opgenomen zuurstof, ATP maken. Voor dit proces is een reeks enzymen, cytochroomoxidasen, nodig.

Figuur 111.12. Werkingsmechanisme van cyanide Het werkingsmechanisme van de cyaniden berust op een remming van deze cytochroomoxida en waardoor een tekort ontstaat aan ATP en daarmee aan energie. Bij daarvoor gevoelige cellen zoals die van de hersenen, het hart en in iets mindere mate van cie spieren, kan dit energietekort binnen korte tijd (seconden, minuten) fataal zijn. b. Afbraak en uitscheiding Cyanide als cyanideion (CN-) wordt traag uitgescheiden. Een zeer kleine hoeveelheid wordt onveranderd via de nier geëlimineerd, terwijl bovendien een kleine hoeveelheid als blauwzuur wordt uitgeademd. Daarnaast worden cyaniden enzymatisch omgezet in thiocyanaat (CNS-) dat snel door de nieren wordt uitgescheiden. De omzetting in thiocyanaat verloopt echter traag. c. Diagnostiek De diagnose van een vergiftiging met celvergiftigende strijdmiddelen is moeilijk. Blauwzuur geeft aanvankelijk een verhoogde ademfrequentie, terwijl chloorcyaan deze juist verlaagt. Lichte vergiftigingen gaan gepaard met niet specifieke verschijnselen zoals hoofdpijn, misselijkheid, duizeligheid, braken en diarree. Dodelijke vergiftigingen verlopen zeer snel (binnen vijf minuten). Eerst stopt de ademhaling en één à twee minuten later het hart. Ook stuiptrekkingen kunnen voorkomen. Personen die zonder therapie meer dan vijf minuten in leven blijven, zullen in het algemeen niet overlijden.

d. Behandelingsprincipes (I) Algemeen De mogelijkheden voor de behandeling van vergiftigingen worden beperkt door de snelheid waarmee een letale vergiftiging verloopt. Het is zaak letale vergiftigingen direct te behandelen, dus zouden de eerste maatregelen moeten worden genomen bij de zelfhulp - kameradenhulp. In alle gevallen moet hierna een geneeskundige vervolgbehandeling worden ingesteld. Een dergelijke behandeling heeft het meeste succes zolang de hartactiviteit niet door de vergiftiging is aangetast. Er bestaan twee behandelingsprincipes voor cyanidevergiftigingen:

  • vorming van methemoglobine
  • toedienen van meerwaardige metaalionen.

(2) Therapie door methemoglobinevorming Cyaniden binden zich goed aan metaalionen zoals bijvoorbeeld die van ijzer of kobalt. Daarbij is de affiniteit voor driewaardig ijzer veel groter dan die voor tweewaardig ijzer.

Figuur III.13. Mechanisme van de therapie van een cyanidevergiftiging

Het lichaam bezit een groot ijzerdepot in het hemoglobine, het eiwit dat verantwoordelijk is voor het transport van zuurstof door de rode bloedlichaampjes. Hierin is het ijzer helaas aanwezig als tweewaardig ion. Door oxidatie van dit ijzerion tot driewaardig ijzer kan de bindingscapaciteit van hemoglobine voor cyanide sterk worden vergroot. De zuurstoftransporterende capaciteit van dit driewaardig hemoglobine is echter aanzienlijk minder dan dat van tweewaardig hemoglobine. Dit hemoglobine met driewaardig ijzer noemt men methemoglobine. Een mens kan tot ongeveer 50QIo methemoglobine in het bloed verdragen. De therapie is er op gericht ± 20% methemoglobine te vormen, waardoor het cyanide kan worden weggevangen en de ernst van de vergiftiging afneemt. Het methemoglobine cyanidecomplex geeft langzaam het cyanide weer vrij, dat door het met thiosulfaat opgeladen enzym rhodanase echter snel wordt omgezet in thiocyanaat. Waarschijnlijk wordt ook een deel van het methemoglobine-cyanidecomplex direct door thiosulfaat gereduceerd tot thiocyanaat en hemoglobine. Het thiocyanaat wordt efficiënt door de nieren uitgescheiden en via deze weg raakt het lichaam het cyanide uiteindelijk kwijt. Een klein deel van de cyaniden wordt als blauwzuur uitgeademd. De volgende stoffen komen in aanmerking voor het veroorzaken van de methemoglobinaemie:

(a) Natrium nitriet (NaN02) Veroorraakt bij intraveneuze toediening ongeveer 15% methemoglobine. Dosis: 30 mg/ml à 5 ml/min. Een groot nadeel is het optreden van een sterke bloeddrukdaling. Dit beperkt de toedieningsmogelijkheden. Het is in ieder geval ongeschikt voor zhkh.

(b) Amylnitriet Door opsnuiven van deze stof via de neus zou methemoglobine worden gevormd. Uitgebreid onderzoek heeft echter aangetoond dat deze methode niet effectief is.

(c) Dimethylaminofenol (4-DMAP) Deze stof vormt eveneens methemoglobine, alleen wat sneller en tot een iets hoger percentage dan de nitrieten. Ook treedt geen bloeddrukdaling op. De stof kan intraveneus (i.v.), intramusculair (i.m.) en eventueel via de mond worden toegediend. Het intramusculair inspuiten veroorzaakt weefselversterf. Dosis:

  • via de mond 750 mg en vervolgens ieder uur 250 mg. Dit dient te worden volgehouden tot zich de gelegenheid voordoet natrium thiosulfaat toe te dienen
  • parenteraal 250 mg i.v. of i.m. gevolgd door ieder uur 250 mg totdat natrium thiosulfaat kan worden toegediend.

Natrium thiosulfaat (Na2S203) mag uitsluitend intraveneus worden toegediend. Dosis 25 gram(!) in 100 ml (= 25%). Therapie door methemoglobinevorming mag NOOIT worden beëindigd zonder toediening van natrium thiosulfaat. (3) Therapie door toediening van meerwaardige metaalionen Zoals reeds beschreven, kunnen cyaniden complexen vormen met meervoudige metaalionen. Hiervoor wordt therapeutisch wel kobalt gebruikt, dat intraveneus als kobalt(II)chloride (C0C12), hydroxocobalamine of als kobalt edetaat wordt toegediend. De gevormde cyanidekobaltcomplexen worden via de nier uitgescheiden. Deze uitscheiding kan worden bevorderd door toediening van natrium thiosulfaat, op dezelfde wijze als bij de methemoglobinevormers. Kobalt is echter vrij giftig, vooral voor de nier, waardoor bij deze vorm van therapie m.u.v. hydroxocobalamine kobaltvergiftiging kan ontstaan. Dit wordt tegengegaan door het intraveneus toedienen van glucose en Binatrium calcium edetaat. Doses:

  • Dikobalt edetaat 600 mg intraveneus als 1,5% oplossing
  • Glucose 2070 50 ml direct na de kobalt edetaat
  • Ca-Na2 edetaat ± 600 mg in 500 ml 5% glucose intraveneus 30 minuten na de kobaltgift
  • Natrium thiosulfaat 2510 100 ml (= 25 gram).

Deze vormen van therapie zijn te ingewikkeld voor toepassing te velde. e. Plaatsbepaling van de geneeskundige handelingen Therapie is redelijk mogelijk, deze moet echter bij een letale vergiftiging binnen enkele minuten worden ingesteld. De militaire consequentie hiervan is dat de eerste maatregelen binnen de zhkh moeten vallen. Dit is uitsluitend effectief te realiseren door een intraveneuse injectie van 4-DMAP of natrium nitriet, maar in het kader van de zhkh niet uitvoerbaar. Vanaf het niveau van de 1e echelons geneeskundige inrichting wordt beschikt over ampullen natrium nitriet en natrium thiosulfaat voor intraveneuze toediening.

De therapie is nooit beëindigd zonder toediening van natrium thiosulfaat. Gezien het werkingsmechanisme van celvergiftigende strijdmiddelen heeft ademhalingsondersteuning geen effect, zolang het slachtoffer nog ademt. Bij verminderde ademhaling of ademstilstand kan ademhalingsondersteuning, bij voorkeur onder toevoeging van zuurstof, levensreddend zijn.

7. Eigenschappen van celvergiftende middelen
 Blauwzuur (AC)Chloorcyaan (CK)
Algemeenkleurloze vloeistof die een kleurloze damp afgeeftsterk prikkelend kleurloos gas
Benamingwaterstofcyanidechloorcyaan
FormuleHCNCNCl
Moleculaire massa27,0261,48
Dampdichtheid t.a.v. lucht0,932,1
Soortelijke massa van de vloeistof0,687 (10 °C)1,18 (20 °C)
Vriespunt (°C)-13,3-6,9
Kookpunt (°C)25,712,8
Dampdruk (mm Hg bij 25 °C)7421000
Vluchtigheid (mg/m3)37.000 bij -40 °C 1.080.000 bij 25 °C26.000.000 bij 12,8 °C
Vlampunt-17°C bij verspreiding met granaten vindt in 50% van de gevallen ontbranding plaatsonbrandbaar
Ontledingboven 65,5 °Cboven 100 °C
Hydrolyselangzaamzeer langzaam
HydrolyseproductenNH3, NCOOH en amorfe bruine stoffenHCl en HOCN
Aantasting van metalengeen tot geringgeen in droge toestand
Geurbittere amandelengemaskeerd door de irriterende eigenschappen; traanwerking bij 12 mg/m3
LCt50 (ademhaling) (mg.min/m3)sterk afhankelijk van de concentratie i.v.m. hoge detoxificatie; bij een concentratie van 200 mg/m3 ongeveer 2000, bij 150 mg/m3 ongeveer 450011000
LCt50 (ademhaling) (mg.min/m3)afhankelijk van de concentratie7000
Detoxificatie0,017 mg/kg/min0,02 - 0,1 mg/kg/min
Effecten op oog en huidmatigniet van militaire betekenis; sterke irritatie van ogen en slijmvliezen
Werkingssnelheidzeer hoog; dood treedt in binnen 5 minuten na opname van een dodelijke dosisniet bekend; aangenomen wordt dat CK in het lichaam wordt omgezet tot AC en zodoende een snelwerkend strijdmiddel is
Verschijnselenremming van het enzym cytochroomoxidase, waardoor in de cellen een energietekort ontstaat; AC veroorzaakt aanvankelijk een verhoogde ademfrequentieovereenkomstig de werking van AC; CK heeft een verstikkend en sterk irriterend effect en verlaagt de ademfrequentie
Vereiste beschermingnbc-masker; tast de bescherming geboden door de filterelementen sneller aan dan de meeste andere strijdmiddelen; hoge concentraties kunnen doorslaan, hoge dosis verzadiging to gevolg hebbend
Therapie4-DMAP of nitriet gevolgd door natrium thiosulfaat
Ontsmettingte velde niet benodigd
Besmettingsduurkort; AC is zeer vluchtig en verdwijnt snel in de atmosfeerKort; damp kan onder bepaalde omstandigheden blijven hangen
Militair gebruiksnel en dodelijk strijdmiddel; kan gebruikt worden om filterelementen aan te tasten

 

 

C. Blaartrekkende strijdmiddelen

1. Benaming

De benaming van de blaartrekkende strijdmiddelen spreekt voor zich. Men onderscheidt drie categorieën, t.w.:

  • mosterdgasderivaten
  • arseenverbindingen
  • gehalogeneerde oximen.

De terminologie gas is in dit verband onjuist omdat hier sprake is van vloeistoffen dan wel vaste stoffen. De bekendste blaartrekkende strijdmiddelen zijn opgenomen in figuur III.14.

Naam Code
mosterdgas H
stikstofmosterdgas HN
lewisietL
mosterdgaslewisietmengsel HL
fosgeenoxim CX

Figuur 111.14 Blaartrekkende strijdmiddelen en hun code

  1. Mosterdgasderivaten Zwavelmosterdgas wordt kortweg mosterdgas genoemd. Het is mogelijk het zwavelatoom te vervangen door een stikstofatoom, waardoor dan stikstofmosterdgasderivaten ontstaan. Hiervan zijn er verscheidene denkbaar, namelijk met één, twee of drie chloorethylketens. Die met één keten is niet werkzaam en bovendien instabiel. Ook die met twee ketens zijn instabiel, maar hiervan zijn er toch twee als strijdmiddel bekend, t.w. de ethylverbinding (HN-1) en de methylverbinding (HN-2). De trichloorethylverbinding is het meest bekend (code: HN-3) en wanneer men spreekt over stikstofmosterdgas wordt meestal deze verbinding bedoeld.
  2. Arseenverbindingen Deze categorie stoffen wordt ook wel aangeduid als de arsinen (Eng: arsenicals, arsines; Fr: arsines; Duits: Arsinen). De meest bekende verbinding is het lewisiet (NAVO-code: L) genoemd naar de chemicus Lewis die deze stof het eerst heeft gesynthetiseerd en op zijn biologische eigenschappen onderzocht (Eng: lewisite; Fr: lewisite; Duits: Lewisiet).
  3. Gehalogeneerde oximen De bekendste verbinding is fosgeenoxim (Eng: phosgene oxime; Fr: fosgène oxime; Duits: Fosgenoxim; NAVO-code CX) dat als halogeen chloor bevat. Deze gehalogeneerde oximen moeten niet worden verward met de therapeutica tegen zenuwblokkerende strijdmiddelen (zie figuur 111.6). De overeenkomst is slechts gelegen in de aanwezigheid van een oximgroep.

2. Mosterdgasderivaten

a. Fysische en chemische eigenschappen Alle mosterdgasderivaten geven huidbeschadigingen zoals erythemen en blaren, en bij inademen beschadiging van de ademhalingswegen. De technische produkten zijn geel/bruine olieachtige vloeistoffen, de zuivere verbindingen zijn kleurloos. De oplosbaarheid in water is slecht. Eenmaal in water opgelost, ontleden de mosterdgasderivaten vrij snel in zoutzuur en polyalcoholen. Oxidantia en chlorerende stoffen vernietigen mosterdgasderivaten effectief, maar minder snel dan zenuwblokkerende strijdmiddelen. Huidontsmetting moet geschieden met het persoonlijke ontsmettingsmiddel. Mosterdgasderivaten dringen door een aantal stoffen zoals leer, textiel en rubber heen. Ook kunnen deze strijdmiddelen zich hechten aan vele materialen.

b. Verspreiding Mosterdgasderivaten worden verspreid als aerosol of in druppelvorm. Het is mogelijk deze stoffen te verdikken.

c. Detectie Met de bij de krijgsmacht in gebruik zijnde detectieuitrustingen kunnen mosterdgasderivaten worden aangetoond. Het duurt geruime tijd voordat de eerste symptomen optreden zodat hieraan in het kader van de detectie geen waarde kan worden toegekend. Planten kunnen langere tijd na blootstelling afsterven, hetgeen kan wijzen op een eerder uitgevoerde aanval.

d. Militaire toepassingen Mosterdgasderivaten veroorzaken uitgestelde verliezen. Afhankelijk van het gestelde doel kunnen deze strijdmiddelen in grondbesmettende dan wel luchtbesmettende vorm worden ingezet. In luchtbesmettende vorm kunnen door inwerking op de huid afhankelijk van de concentratie, tijd van blootstelling, atmosferische condities zoals temperatuur en vochtigheid, en de toestand van de huid aanzienlijke aantallen slachtoffers ontstaan. Bij lage temperatuur kunnen mosterdgasderivaten bevriezen en zullen geringe dampconcentraties ontstaan waardoor de effectiviteit vermindert. Door een tegenstander gedurende lange tijd aan mosterdgas bloot te stellen, wordt hij gedwongen beschermende uitrusting te dragen, hetwelk aanleiding zal geven tot ongemak, vermoeidheid, warmtestuwing en afneming van de waakzaamheid. In vloeibare vorm kunnen mosterdgasderivaten worden gebruikt om door opneming via de huid slachtoffers te veroorzaken.

e. Toxicologie en farmacologie (1) Huid Zowel in damp- als druppelvorm kunnen mosterdgasderivaten in de huid doordringen (HN-3 eigenlijk alleen in druppelvorm). De eerste uren na blootstelling merkt het slachtoffer niets, daar de penetratie in de huid pijnloos verloopt. Dit is zeer verraderlijk. In het algemeen kan worden gesteld dat de latente periode 4 tot 8 uur zal duren, variaties van 1 uur tot enkele dagen zijn echter mogelijk. Na de latente periode ontstaan sterk jeukende erythemen, gevolgd door blaarvorming. Gaan de blaren kapot, dan ontstaan soms zeer grote rode wondvlakken. Bij lagere doses, zoals bij blootstelling van de huid aan damp, verdwijnt de jeuk. Na vervelling van de huid verdwijnen vervolgens de lesies. De huid kan nog lange tijd bruin blijven. Bij hoge doses b.v. bij een vloeistofbesmetting verschijnen na 12 tot 48 uren de eerste blaren.

Figuur III. I S 48 uur na een besmetting met HD (mosterdgas) (de besmette kleding werd na 4 uur dragen uitgetrokken)

Naarmate de latente periode korter duurt zijn de optredende verschijnselen ernstiger. Niet alle huidgebieden zijn even gevoelig voor de inwerking van blaartrekkende strijdmiddelen. Met name die huidgebieden welke rijk zijn aan zweetklieren zijn gevoeliger, b.v. de oksels, de genitalia, de nek, de billen en de huid van de handrug. Het zijn juist de tengevolge van de huidbeschadigingen optredende infecties die aanleiding kunnen zijn tot een fatale afloop. Blaarvorming kan enige dagen aanhouden. De blaren worden vaak zeer groot en bevatten een heldere lichtgele vloeistof. Meestal gaan de blaren vanzelf kapot. Bij intacte kiemlaag treedt in ongeveer drie weken volledig herstel op. Waar de kiemlaag beschadigd is kunnen etterende necrotiserende wonden zichtbaar worden. Deze necrose kan zeer diep zijn, soms zelfs tot op het bot. Het kan weken tot maanden duren voordat deze lesies onder vorming van littekenweefsel volledig zijn geheeld. In ernstige gevallen kunnen deze littekens aanleiding geven tot bewegingsbeperking (contractuur).

(2) Ogen Ook hier is sprake van een latente periode van enige uren die echter korter is dan bij blootstelling van de huid. Hierna gaan de ogen tranen en ontstaan ontstekingsachtige verschijnselen. In een later stadium worden de ogen uitzonderlijk pijnlijk en ontstaan krampen in de oogleden. De patiënt wordt lichtschuw. Uitgezonderd bij zeer lage doses ontstaan vervolgens oedeem van de oogleden en ontstekingen van het bindvlies, het hoornvlies en het oogwit. In zeer ernstige gevallen kan dat leiden tot irreversibele blindheid. Bij genezing ontstaan meestal geen littekens.

(3) Ademhalingswegen Op dezelfde wijze als bij huid en ogen ontstaan na een latente periode beschadigingen aan de slijmvliezen van de longen en de bovenste luchtwegen. Eerst leidt dit tot snotteren, schorheid en keelpijn. Er ontwikkelt zich een droge hoest die later overgaat in een slijmerige hoest eventueel met bloed. De stembanden kunnen zodanig worden aangetast dat de stem geheel verdwijnt. In ernstige gevallen ontstaan atelectase, oedeem en necrose van het longslijmvlies. Necrotisch weefsel kan loslaten en de luchtwegen geheel of gedeeltelijk afsluiten. In dergelijke omstandigheden is de kans op een ernstige longontsteking zeer groot. Een patiënt kan uiteindelijk overlijden door ademhalingsobstructie of aan een niet te beheersen longontsteking.

(4) Maag-darmkanaal Slijmvliezen van het maag-darmkanaal worden door direct contact met blaartrekkende strijdmiddelen, bijvoorbeeld door het consumeren van besmet voedsel of drinkwater, aangetast. De slijmvliesbeschadiging veroorzaakt misselijkheid, braken, diarree (mogelijk met bloed) en darmkrampen.

(5) Systemische werking De alkylerende werking van mosterdgasderivaten leidt tot remming van de celgroei, vooral bij snel groeiende cellen. Daardoor ontstaat diarree, misselijkheid, braken, hoofdpijn, duizeligheid, beschadiging van de geslachtsklieren en vermindering van het aantal witte bloedlichaampjes (leucopenie). Zeer hoge doses kunnen leiden tot hartstilstand. Door oedeemvorming in de longen moet het hart harder pompen om het bloed door de longen te sturen. Dit gaat op den duur niet meer waardoor vergroting van de rechter hartkamer optreedt. Dit noemt men cor pulmonale. Bovendien zijn mosterdgasderivaten mutageen, carcinogeen en teratogeen.

(6) Werkingsmechanisme Mosterdgasderivaten zijn sterk alkylerende agentia. Hieronder wordt verstaan dat deze verbindingen zich met hun alkylgroepen aan andere stoffen chemisch kunnen binden. In de cel is speciaal het DNA, de verbindingen waar de erfelijke informatie in is opgeslagen, hiervoor gevoelig. De cel wordt in zijn groei geremd omdat het DNA zich bij de celdeling niet meer kan splitsen (zie figuur 111.16). Dit betekent dat vooral snel delende cellen in weefsels van slijmvliezen, beenmerg en geslachtsorganen (teelballen en eierstokken) als eerste worden beschadigd. Huidbeschadigingen, zoals erytheem en blaren, treden op doordat bij het herstel van de schade aan het DNA een gebrek ontstaat aan een bepaalde chemische verbinding in de cel. Hierdoor kan de cel zijn celmembraan niet intact houden en ontstaat een storing in de hechting aan de onderlaag.

3. Arseenverbindingen*

* Er zijn diverse blaartrekkende arseenverbindingen bekend. Als chemisch strijdmiddel komt voorshands alleen lewisiet in aanmerking.

a. Fysische en chemische eigenschappen Het technische produkt lewisiet is een stroperige lichtbruine vloeistof met de geur van geraniums. Lewisiet is instabiel in water en hydrolyseert als volgt: ClCH = CH - AsCl2 + H20 -> ClCh = CH - AsO + 2HCI Het gevormde chloorvinyl-arsenigoxide heeft zelf ook nog blaartrekkende eigenschappen. Indien loog of een oxiderend agens wordt toegevoegd ontleedt lewisiet tot onschuldige produkten. Ontsmetting kan plaatsvinden met loog of met chlorerende oplosmiddelen.

b. Verspreiding Als bij mosterdgasderivaten.

c. Detectie Met de bij de krijgsmacht in gebruik zijnde detectieuitrustingen kunnen arseenverbindingen worden aangetoond. Bij contact met lewisiet treedt onmiddellijk een pijngevoel op.

d. Militaire toepassingen Als bij mosterdgasderivaten, de arseenverbindingen zijn evenwel minder toxisch maar hebben een snellere uitwerking. In tegenstelling tot HD zijn mengsels met L door hun verlaagde vriespunt geschikt te worden gebruikt onder koude weersomstandigheden. Een mengsel met het laagst mogelijke vriespunt, het z.g. eutectisch mengsel, bestaat uit 36 gewichtsprocent L en 37 gewichtsprocent HD. Voor minder ongunstige omstandigheden kunnen, omdat HD effectiever is dan L, mengsels met een hoger gehalte aan HD (b.v. 5070) worden toegepast.

e. Toxicologie en farmacologie (1) Algemeen Deze zijn in grote lijnen gelijk aan die van mosterdgasderivaten. De verschijnselen treden sneller op en zijn kwantitatief ernstiger. In het oog veroorzaakt lewisiet onmiddellijk een branderig gevoel. Systemische vergiftigingen met lewisiet leiden tot lage bloeddruk en temperatuurverlaging. Het is ook giftig voor lever en nieren. Verder neemt de vaatpermeabiliteit toe, waardoor oedeemvorming optreedt en de hematocrietwaarde stijgt. De oedeemvorming in de longen kan cor pulmonale veroorzaken (zie 2.e.(5)). Zeer hoge doses kunnen een arseenvergiftiging veroorzaken met als gevolg zeer ernstige aandoeningen van het maag darmkanaal, sterke diarree, braken en krampen. Later treden convulsies op en volgt de dood.

(2) Werkingsmechanisme Lewisiet dringt snel in de huid door. Het mechanisme van blaarvorming is niet bekend. De veel snellere werking dan bij mosterdgas en zijn derivaten doet vermoeden dat (ook) andere mechanismen dan bij mosterdgas in het spel zijn. Arseen bindt zich aan verschillende soorten eiwitten, vooral de zwavelhoudende. Deze worden door arseen geïnactiveerd waardoor enzymatische processen worden verstoord.

4. Gehalogeneerde oximen*

* Hoewel ook andere gehalogeneerde oximen als chemisch strijdmiddel in aanmerking kunnen komen, beperkt de beschrijving hier zich tot fosgeenoxim.

a. Fysische en chemische eigenschappen Fosgeenoxim is een wit kristallijn poeder met een smeltpunt van 40°C. Het is oplosbaar in water. In zuur milieu is fosgeenoxim tamelijk stabiel, maar bij hoge pH treedt snelle en heftige hydrolyse op. Ook als vaste stof is fosgeenoxim instabiel. Het heeft een onaangename geur en werkt in hoge concentraties prikkelend op de slijmvliezen.

b. Verspreiding Met betrekking tot de verspreiding zijn geen gegevens bekend.

c. Detectie Met de bij de krijgsmacht in gebruik zijnde detectieuitrusting kan fosgeenoxim worden aangetoond maar niet worden onderscheiden van fosgeen en Bifosgeen. Bij contact met fosgeenoxim treedt onmiddellijk een hevig pijngevoel op.

d. Militaire toepassingen Fosgeenoxim heeft sterk afwijkende eigenschappen t.o.v. de overige blaartrekkende strijdmiddelen. Contact van de huid met fosgeenoxim is onmiddellijk dermate pijnlijk dat daarna het gebruik van de persoonlijke beschermende uitrusting vrijwel onmogelijk is.

e. Toxicologie en farmacologie Fosgeenoxim kan zowel via de huid als door de ademhalingswegen het bloed bereiken. Contact met fosgeenoxim is uitzonderlijk pijnlijk. In het begin lijkt het alsof het slachtoffer een brandnetel heeft aangeraakt. Binnen enkele seconden wordt de pijn vrijwel ondraaglijk. De getroffen huid wordt wit met een cirkelvormig erytheem er omheen. Deze verwonding staat bekend als ’chart wheel’ (wagenwiel). Hierna treedt zwelling, vervelling en diepe necrotisering op met vorming van korsten en etter. Genezing van deze wonden kan maanden duren. Bij contact met de ogen treedt ernstige oogontsteking op die meestal geneest zonder restverschijnselen. De ademhalingswegen worden sterk aangetast waarbij snel oedeem ontstaat. Deze aantasting kan ook via de bloedbaan plaatsvinden na resorptie door de huid. Een fosgeenoximvergiftiging via de huid kan dodelijk verlopen. De dood bij een fosgeenoximvergiftiging treedt in door ademstilstand, eventueel door longobstructie. Het werkingsmechanisme van de gehalogeneerde oximen is onvoldoende bekend.

5. Behandelingsprincipes

Profylaxe tegen blaartrekkende strijdmiddelen is niet mogelijk. Ontsmetting vindt plaats met huidontsmettingspoeder. Huidontsmetting moet geschieden voordat roodheid of blaarvorming optreedt, omdat ontsmetting daarna zinloos en bovendien pijnlijk is. Met mosterdgas besmette huid mag NOOIT met water worden ontsmet omdat het mosterdgas dan over een groter oppervlak wordt verspreid waardoor de ernst van de vergiftiging zal toenemen. Causale behandeling van dit soort vergiftigingen is niet mogelijk. Bij het treffen van de juiste geneeskundige maatregelen, waarbij infectiepreventie en het zo lang mogelijk uitstellen van beademing op de voorgrond staan, zal vrijwel altijd genezing mogelijk zijn, tenzij onbehandelbare longinfecties optreden. Infectiepreventie vindt plaats door partiële darmdecontaminatie met daarvoor geschikte antibiotica. Bacteriën en schimmels uit de eigen darm vormen namelijk de grootste bedreiging voor de patiënt. Deze kunnen gemakkelijk via de anus terecht komen op de daar omheen liggende huid in de liesstreek en rond en op de geslachtsorganen. Juist in deze huidregio’s veroorzaken blaartrekkende strijdmiddelen vaak ernstige lesies. Via de beschadigde huid kunnen microorganismen gemakkelijk in de bloedsomloop terecht komen. Dit veroorzaakt een bacteriaemie. De door blaartrekkende strijdmiddelen veroorzaakte schade aan het beenmerg leidt tot een verminderde weerstand tegen infecties. Hierdoor kunnen de in het bloed doorgedrongen micro-organismen zich in het bloed, maar ook elders, vermenigvuldigen. Dit noemt men sepsis. Een sepsis is een levensbedreigende situatie.

6. Plaatsbepaling van de geneeskundige handelingen

a. Huid (1) Zelfhulp-kameradenhulp (zhkh) Blaren en wonden moeten, net als bij brandwonden, droog en steriel worden afgedekt. In verband met infectiegevaar geen vastzittende kleding lostrekken en in geen geval crèmes, vet, olie, zalf, melk of wat dan ook op de blaren of in de wonden smeren. Jeuk kan worden behandeld door afkoeling met water. Lesies veroorzaakt door mosterdgas mogen echter niet met water in aanraking worden gebracht.

(2) Geneeskundige hulp In de ziekenboeg, bataljons hulppost dan wel geneeskundige hulppost kan het binnendringen van micro-organismen via de huid worden belemmerd door het insmeren van de huid met een antiseptisch middel. Net als bij behandeling van brandwonden wordt daarvoor een zilversulfadiazinecrème (Flammazine° ) gebruikt, die in dikke lagen wordt opgebracht. Eventueel kan deze laag worden afgedekt met droog steriel, met aluminium gecoat, verband (metalline). Als op deze wijze te werk wordt gegaan zullen de huidlesies in het algemeen binnen enkele weken redelijk goed genezen. In het algemeen geldt dat huidlesies eigenlijk niet werkelijk behandelbaar zijn en dat het accent moet liggen op het voorkomen van infecties. Ernstige jeuk kan, naast het spoelen met water of met calaminelotion, worden behandeld met systemisch toegediende antihistaminica. Deze jeuk blijkt vaak zeer therapieresistent. Het gebruik van corticosteroïdcrèmes moet in principe worden vermeden. Lokaalanesthetica werken over het algemeen onvoldoende tegen jeuk. Pijn moet systemisch worden bestreden.

b. Ogen (1) Zelfhulp-kameradenhulp (zhkh) Zo spoedig mogelijk spoelen met veel water staat op de eerste plaats waarbij de ogen geopend moeten worden gehouden. Bij mosterdgas zal direct daarna de nat geworden huid met huidontsmettingspoeder moeten worden ontsmet.

(2) Geneeskundige hulp Gebruik van lokaalanesthetica is slechts toegestaan bij - in het kader van de behandeling - aanraken van het oog. Ter voorkoming van verklevingen kan éénmaal daags één druppel atropine 1% worden toegediend. Ogen besmet met lewisiet kunnen, mits binnen 10 minuten na besmetting, worden behandeld met BAL-zalf (British Anti Lewisite, ook wel dimercaprol genoemd). Deze stof complexeert arseenverbindingen. Vervolgens moeten de ogen met water worden schoongespoeld. Infecties kunnen worden behandeld met chlooramfenicol oogzalf of -druppels, of met bacitracine-neomycine oogzalf. Gezien het gevaar van een superinfectie mogen ogen niet profylactisch met antibiotica worden behandeld. Door veel patiënten wordt een indifferente steriele oogzalf als plezierig ervaren. Voor eenvoudige desinfectie kunnen ook chloorhexidine oogdruppels worden gebruikt. Met corticosteroiden bevattende oogdruppels moet, wegens het infectiegevaar, uiterst voorzichtig worden omgegaan. Als echter onherstelbare oogschade dreigt kunnen zij als uiterste maatregel worden toegediend.

c. Ademhalingswegen (1) Zelfhulp-kameradenhulp (zhkh) Absolute rust is noodzakelijk. De patiënt moet zo min mogelijk worden verplaatst en zich zo min mogelijk bewegen, ook tijdens de latente periode.

(2) Geneeskundige hulp De toediening van diazepam (Valium) moet worden overwogen. Bestrijding van pijn vindt plaats met opiaten (pas op ademhalingsdepressie), onderdrukking van hoesten met codeïne of noscapine. Externe ondersteuning van de ademhaling kan de longlesies doen verergeren en geeft aanleiding tot pneumothorax. Dit laatste kan ook spontaan optreden bij hoesten, iets dat deze patiënten veel doen. Beademing moet worden gezien als een uiterste maatregel. Zelfs zeer lage arteriële zuurstofspanningen worden nog geaccepteerd voordat beademing wordt ingezet. Patiënten waarbij beademing toch niet kan worden gemist moeten soms zeer lang (maanden) worden beademd, alvorens de longlesies zodanig zijn afgenomen dat beademing kan worden gestaakt. Er zijn aanwijzingen dat gedurende deze lange tijd de longbeschadigingen wel degelijk langzaam herstellen.

d. Systemisch Na een ernstige vergiftiging met mosterdgasderivaten, waarbij resorptie plaatsvindt, kan natrium thiosulfaat worden toegediend. Dosis: 40 gram(!) i.v. Deze toediening moet binnen 20 minuten na blootstelling geschieden. Het mechanisme berust op een chemische reactie van thiosulfaat met het mosterdgasderivaat in het bloed. De hierbij ontstane verbindingen zouden niet meer alkylerend werken. Lewisietvergiftigingen kunnen worden behandeld met 200 mg i.m. dimercaprol injecties. Het is een pijnlijke injectie met veel bijwerkingen zoals misselijkheid, diarree, duizeligheid, hoofdpijn. zweten en afwijkingen van het bloedbeeld. De gevormde arseencomplexen worden via de nieren uitgescheiden. Fosgeenoximintoxicaties zijn niet causaal behandelbaar. Het systemisch toedienen van antibiotica moet pas worden overwogen indien verschijnselen duiden op systemische infecties of pneumonieën. Het profylactisch systemisch toedienen van antibiotica, met uitzondering van die welke mogelijk onderdeel uitmaken van de selectieve darmdecontaminatie en van de frontchirurgie, is vanwege het gevaar van selectie van resistente stammen gecontra-indiceerd. Het gebruik van corticosteroïden moet in principe worden vermeden. Dit staat op gespannen voet met hetgeen in oudere leerboeken wordt aangeraden. Corticosteroïden belemmeren een adequate infectieafweer, die als gevolg van de vergiftiging vaak reeds ernstig is aangetast. Een uitzondering hierop vormen ernstige oogontstekingen, maar ook dan is voorzichtigheid geboden.

7. Eigenschappen van blaartrekkende strijdmiddelen

Gescande pagina’s; klik op het plaatje voor een vergroting

D. Verstikkende strijdmiddelen

1. Benaming

De werking van de verstikkende strijdmiddelen (Eng: choking agents; Fr: asphyxiants; Duits: Lungenkampfstoffe) berust op de beschadiging van het ademhalingsapparaat. Van de stoffen die tot deze categorie behoren worden fosgeen en difosgeen (Eng: phosgene; Fr: phosgène; Duits: Phosgen) als een mogelijk strijdmiddel beschouwd.

NaamCode
fosgeenCG
difosgeen DP
chloor CL
chloorpicrinePS

Figuur 111.17 Verstikkende strijdmiddelen

2. Fysische en chemische eigenschappen

Fosgeen is een kleurloos gas, difosgeen een snel verdampende vloeistof. Beide hebben een hooiachtige geur en sterk irriterende eigenschappen. Deze strijdmiddelen zijn goed oplosbaar in water en organische oplosmiddelen. In water vindt ontleding plaats via hydrolyse in zoutzuur en koolzuur. Fosgeen is niet slechts een potentieel chemisch strijdmiddel, maar vindt ook uitgebreid toepassing in de chemische industrie. Bij verbranding van vele kunststoffen komt fosgeen vrij. Ongevallen kunnen aanleiding zijn voor het ontstaan en van de verspreiding van hoge concentraties van fosgeen of soortgelijke verbindingen. Gezien de fysische eigenschappen is ontsmetting niet relevant.

3. Verspreiding

Verstikkende strijdmiddelen zijn door hun hoge vluchtigheid uitsluitend geschikt voor gebruik als luchtbesmettend strijdmiddel. Grote hoeveelheden zijn nodig om te velde letale concentraties te bereiken.

4. Detectie

Met de inhoud van de Nederlandse gasverkenningsuitrusting kunnen fosgeen en difosgeen worden gedetecteerd. Ook de hooiachtige geur geeft een lichte aanwijzing. De verstikkende strijdmiddelen werken bovendien sterk prikkelend op de slijmvliezen.

5. Militaire toepassingen

Het fosgeen is in de Eerste Wereldoorlog op uitgebreide schaal ingezet, zodat ongeveer 80% van de slachtoffers tengevolge van chemische aanvallen zijn toe te schrijven aan de inzet van fosgeen. Door de hoge vluchtigheid en de geringe giftigheid zijn de verstikkende strijdmiddelen tegenwoordig slechts beperkt bruikbaar. Wel kunnen deze strijdmiddelen worden ingezet met de doelstelling filters onwerkzaam te maken en de tegenstander te hinderen door hem te dwingen het nbc-masker te dragen.

6. Toxicologie en farmacologie

a. Algemeen Bij blootstelling aan (di)fosgeen treedt irritatie op aan ogen en slijmvliezen. Dit wordt deels veroorzaakt door het zoutzuur dat is ontstaan bij ontleding van fosgeen, deels door de eigen werking van fosgeen. Bij inademing treedt ernstige beschadiging op van het longweefsel. Na een latente periode van doorgaans enkele uren ontstaat emfyseem en atelectase, vervolgens oedeem. Het slachtoffer is zeer onrustig en angstig, hetgeen de prognose verslechtert. Verder treden hoesten, braken, niezen en verslikken op. De patiënt is uiterst gevoelig voor longinfecties. Bij een ernstige vergiftiging wordt het longweefsel zodanig beschadigd dat de longblaasjes vollopen met een rood, visceus vocht. Bovendien treedt in de long verbindweefseling op. Dit syndroom wordt aangeduid als Adult Respiratory Distress Syndrome (ARDS). Hierdoor wordt de longfunctie zo slecht dat het slachtoffer kan overlijden.

b. Werkingsmechanisme Het werkingsschema van (di)fosgeen is nauwelijks bekend. Enerzijds wordt een deel van de lesies veroorzaakt door het gevormde zoutzuur, anderzijds heeft (di)fosgeen ook een eigen effect. Er is wel geopperd dat dit, net als bij blaartrekkende strijdmiddelen, zou verlopen via binding aan eiwit.

7. Eigenschappen van verstikkende strijdmiddelen

 Fosgeen (CG)Difosgeen (DP)
AlgemeenKleurloos gaskleurloze tot gele vloeistof die een kleurloze damp geeft
BenamingCarbonyl chlorideChloormierezure trichloormethylester
FormuleCOCL2ClCOOCCl3
Moleculaire massa98,92197,85
Dampdichtheid3,46,8
Soortelijke massa van de vloeistof1,38 g/m3 bij 20 °C1,65 g/m3 bij 20 °C
Vriespunt (°C)-128-57
Kookpunt (°C)7,6127-128
Dampdruk (mm Hg)1173 bij 20 °C 555 bij 0 °C4,2 bij 20 °C 1 bij 0 °C
Vluchtigheid (mg/m3)528.000 bij -40 °C 2.200.000 bij -10 °C 4.300.000 bij 7.6 °C12.000 bij 0 °C 45.000 bij 20 °C 270.000 bij 52 °C
Vlampunt (°C)geengeen
Ontleding800 °C300-350 °C onder vorming van 2 moleculen fosgeen
Hydrolysesnel onder normale omstandigheden te velde; regen veroorzaakt zeer snelle hydrolyse; aan het oppervlak van begroeing treedt aanzienlijke hydrolyse oplangzaam bij normale temperaturen
Hydrolyseproducten

zoutzuur en kooldioxide

Aantasting van materialengeen indien droog; corrosie indien vochtigmetalen bevorderen de omzetting tot fosgeen
Geur

als van hooi

LCt50 (ademhaling: mg . min/m3)

3200

ICt50 (ademhaling: mg . min/m3)

1600

Effecten op de huid irritatie van ogen en slijmvliezen
Werkingssnelheid

blootstelling aan een hoge concetratie direct verschijnselen; bij lage concentraties eerst na 3 uur of langer

Verschijnselen

bij inademing treedt een beschadiging op van het longweefsel; bij eeen ernstige vergiftiging wordt de longfunctie zo slecht dat een tekort aan zuurstof en een teveel aan koolzuur in het bloed ontstaat, zodat het slachtoffer in shock raakt en vervolgens overlijdt

Vereiste bescherming nbc-masker
Therapie

rustig houden en voorkom afkoeling; toedining van diazepam, codeïne, evt. antibiotica; geen beademing, toediening van zuurstof kan zinvol zijn, indien mogelijk intubatie

Ontsmettingte velde niet benodigd; besloten ruimten luchtente velde niet benodigd; besloten ruimten stoom, ammoniak of luchten
Besmettingsduurkort; onder bepaalde omstandigheden kan de damp blijven hangeni.v.m. de geringere vluchtigheid langer dan fosgeen
Militair gebruik

afhankelijk van de concentratie snel c.q. langzaam werkend dodelijk strijdmiddel

E. Incapacitantia

1. Inleiding

Onder incapaciterende strijdmiddelen (incapacitantia) worden middelen verstaan waarvan de inzet tot doel heeft slachtoffers te hinderen in hun functioneren, dan wel het uitoefenen van hun taken onmogelijk te maken, maar niet noodzakelijkerwijs om hen te doden. Het zijn stoffen die inwerken op het centraal zenuwstelsel (CZS) van de mens waarbij het gedrag wordt verstoord. Fysiologische processen worden daarbij idealiter niet aangetast. Theoretisch is een groot aantal verschillende stoffen denkbaar dat aan deze definitie zou voldoen zoals slaap- en narcosemiddelen, tranquilizers en stoffen die het coördinatievermogen verminderen (stimulantia). Stoffen die veelal genoemd worden zijn o.a. LSD, mescaline, psylocibine en marihuana-achtige stoffen. In feite zijn al deze stoffen te giftig om werkelijk geschikt te zijn als incapaciterend strijdmiddel. Een mogelijk toepasbare verbinding is het BZ.

2. Benaming

BZ is de NAVO-code voor 3-chinuclidylbenzylaat.

3. Fysische en chemische eigenschappen

BZ behoort chemisch tot de groep der glycolaten. Het is een stabiele witte kristallijne stof. De zouten van BZ zijn over het algemeen goed oplosbaar in water. Vergiftiging vindt gewoonlijk plaats door inademing. Aerosolen van BZ worden door het nbc-masker afgevangen. De bij de krijgsmacht in gebruik zijnde ontsmettingsmiddelen zijn effectief.

4. Verspreiding

BZ kan pyrotechnisch worden geaerosoliseerd dan wel als oplossing worde verneveld. Om het gewenste effect te bereiken is een betrekkelijk hoge concentratie nodig.

5. Detectie

Voor detectie te velde zijn geen middelen ontwikkeld.

6. Militaire toepassing

Reeds bij incapaciterende doses treden ook bij BZ somatische verschijnselen op die levensbedreigend kunnen zijn. De uitwerking op het gedrag van het individu is onvoorspelbaar. Dit beperkt de toepassing als incapaciterend strijdmiddel.

7. Toxicologie en Farmacologie

a. Werkingsmechanisme BZ is net als atropine een para-sympathicolyticum. Het heeft echter een veel sterkere invloed op de geest. De latente periode is ongeveer één uur. Daarna treden symptomen op als duizeligheid, excitatie, sufheid, nausea, diarree, lichtschuwheid, temperatuursverhoging en circulatiestoornissen. Verwardheid en sufheid worden steeds erger. Een lichte vergiftiging lijkt op een alcoholroes. Bij hogere doses ontstaan een onwel gevoelen, snelle pols en droge mond. Visuele waarneming wordt abnormaal, dingen krijgen afwijkende kleuren en vormen; bij nog hogere doses doen zich waanvoorstellingen en geheugenstoornissen voor. b. Diagnostiek De vergiftiging met BZ wordt getypeerd door para-sympathicolytische verschijnselen zoals droge mond en huid, wijde pupillen (mydriasis) vooral na directe blootstelling, obstipatie, tachycardie en verhoging van de lichaamstemperatuur. c. Behandelingsprincipes De patiënt kan worden afgekoeld met behulp van natte lappen, een koud bad of door blazen met (koude) lucht. De vergiftiging kan worden behandeld met fysostigmine, neostigmine of pyridostigmine. Deze stoffen staan wel bekend als de ’carbamaten’. Dit zijn net als zenuwblokkerende strijdmiddelen ook cholinesteraseremmers. Het verschil met de organofosfaten is gelegen in de sterkte van de binding met het enzym cholinesterase. Deze is bij de carbamaten veel minder stevig waardoor zij therapeutisch toepasbaar zijn. De acetylcholineconcentratie in de synaptische spleet neemt daardoor toe waardoor BZ van de postsynaptische receptor wordt verdreven. Fysostigmine salicylaat wordt intramusculair toegediend in hoeveelheden van 3 tot 5 mg. Na 45 minuten kan eventueel een tweede injectie worden gegeven. De medicatie kan vervolgens per os worden voortgezet (5 mg iedere twee uur). Bij overdosering treden karakteristieke verschijnselen op zoals die gezien worden bij cholinesteraseremmers; deze kunnen indien nodig worden bestreden met atropine. Bij fibrilleren defibrilleren.

d. Plaatsbepaling van de geneeskundige handelingen Therapie is goed mogelijk met reversibele cholinesteraseremmers. Vooral belangrijk is het in de hand houden van de lichaamstemperatuur van de patiënt.  

Hoofdstuk IV Chemische verdediging

A. Inleiding

1. Algemeen

Gezien de dreiging voor de strijdkrachten van een eventueel gebruik van chemische strijdmiddelen is een adequate chemische verdediging essentieel. De eigenschappen van chemische strijdmiddelen noodzaken om, los van de vraag naar de waarschijnlijkheid van inzet, te voorzien in middelen teneinde de operationele opdracht voort te kunnen zetten. Het is noodzakelijk de overleving te verzekeren en de operationele inzetbaarheid op een zo hoog mogelijk peil te houden.

2. Doel

De chemische verdediging heeft tot doel de commandant de vrijheid van handelen bij het leiden van zijn operaties onder chemische omstandigheden te verzekeren door:

  • het personeel en materieel zo veel mogelijk te beschermen tegen de directe en latere gevolgen van inzet van chemische strijdmiddelen
  • het de eenheden mogelijk te maken hun opdracht voort te zetten door het verstrekken van adequate uitrusting
  • toegespitste opleiding en oefening.
3. Kenmerken

De chemische verdediging dient geïntegreerd te zijn in het totale militaire denken en handelen en is gebaseerd op tactische maatregelen en procedures, waarbij gebruik wordt gemaakt van persoonlijke en collectieve beschermingsmiddelen. De commandant is verantwoordelijk voor de bescherming van zijn eenheid als geheel. Zijn beleid moet erop gericht zijn de opdracht uit te kunnen voeren met behoud van een maximale bescherming.

De chemische verdediging is een verantwoordelijkheid van iedere militair ongeacht rang of stand en mag niet worden beschouwd als uitsluitend een zaak voor specialisten, want in wezen is deze verdediging afhankelijk van de doeltreffendheid van de genomen persoonlijke beschermingsmaatregelen en van de juiste toepassing op alle niveaus van de geëigende procedures.

4. Opleiding

De eigenschappen van chemische strijdmiddelen nopen tot een aangepaste wijze van optreden en tot de toepassing van beschermende uitrusting. Derhalve is een doelgerichte opleiding belangrijk voor de vorming van:

  • de commandant: - in het leiden van zijn operaties onder chemische omstandigheden
  • iedere militair: - in het gebruik van zijn uitrusting en het vertrouwd raken met de procedures, teneinde te overleven - in het overwinnen van fysieke en geestelijke belemmeringen die de chemische verdediging oplegt, teneinde zijn functie te kunnen blijven vervullen.
5. Deelgebieden

Om inzicht te krijgen in de problematiek van de chemische verdediging worden drie deelgebieden onderscheiden:

  • de (nb)c-inlichtingen
  • de (nb)c-bescherming
  • het herstel van de operationele inzetbaarheid.

Deze drie deelgebieden worden besproken in de hierna volgende paragrafen.

B. (NB)C-inlichtingen

1. Algemeen

Chemische inlichtingen vormen een deel van de gevechtsinlichtingen en hebben tot doel de commandant ten behoeve van de besluitvorming en de bevelvoering zo snel en volledig mogelijk over de chemische situatie te informeren. Voor de uitvoering van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden op het gebied van de chemische verdediging moet, afhankelijk van het niveau, worden beschikt over daartoe opgeleid personeel. In het kader van de chemische inlichtingen moet worden voorzien in:

  • aanwijzingen omtrent de vijandelijke mogelijkheden en intenties
  • gegevens omtrent waargenomen inzet
  • gegevens omtrent voorspelde gevolgen
  • gegevens omtrent daadwerkelijk besmette gebieden.

Bij de inlichtingenwerving wordt gebruik gemaakt van conventionele technieken (verkenning, waarneming, inluisteren etc.) en van specifieke technische middelen, waarmee detectie kan worden uitgevoerd. Detectie omvat het aantonen van de aanwezigheid van een chemisch strijdmiddel, het vaststellen van de aard (zo mogelijk identificatie) van het gebruikte strijdmiddel en in voorkomend geval het bepalen van de omvang van de besmetting. De detectie beantwoordt aan twee in tijd verschillende operationele behoeften:

  • het onderkennen van het gevaar zodra het zich voordoet teneinde op het juiste tijdstip alle geëigende beschermingsmaatregelen te nemen: de alarmeringsdetectie;
  • het uitvoeren van kwalitatieve en kwantitatieve evaluaties van het gevaar, het volgen van de ontwikkeling in tijd en ruimte: de controledetectie.
2. Alarmeringsdetectie

De alarmeringsdetectie is van het grootste belang omdat bedreigde eenheden niet altijd van te voren en voortdurend de beschermende maatregelen kunnen nemen die voor het overleven essentieel zijn. Zolang de bescherming tegen chemische strijdmiddelen dwingt tot het dragen van nbc-masker en beschermende kleding moet de operationele inzetbaarheid van de militair gewaarborgd blijven door de tijd gedurende welke deze uitrusting volledig moet worden gedragen tot het strikt noodzakelijke te beperken. De bescherming van de militair berust op een goede alarmeringsdetectie die tot doel heeft de nadering en/of aanwezigheid van een chemisch strijdmiddel zó tijdig te signaleren, dat op het juiste tijdstip beschermende maatregelen kunnen worden genomen. Aangezien chemische aanvallen een onmiddellijke reactie vereisen en met een grote mate van nauwkeurigheid kunnen worden uitgevoerd, zal het noodzakelijk zijn alarmeringsdetectie op het laagste niveau uit te voeren door te voorzien in detectiemiddelen die onmiddellijk reageren.

3. Controledetectie

De controledetectie is een activiteit die begint op het moment dat door alarmeringsdetectie een chemische aanval is gesignaleerd. Het doel van controledetectie is:

  • het onderzoek naar de juistheid van het alarm verkregen door alarmeringsdetectie, waarneming of verdachte aanwijzingen
  • het bepalen van de omvang en ligging van besmette gebieden
  • de classificatie en zo mogelijk identificatie van de gebruikte strijdmiddelen teneinde de geëigende maatregelen voor therapie, bescherming en ontsmetting te kunnen nemen en een schatting te maken van het risico
  • het voorspellen van de ontwikkeling in tijd en ruimte van het chemisch gevaar
  • het vaststellen van het moment waarop het gevaar het door de commandant vastgestelde aanvaardbare niveau heeft bereikt zodat beschermingsmaatregelen verminderd of opgeheven kunnen worden.

De controledetectie zal de commandant alle noodzakelijke inlichtingen moeten verstrekken voor de beoordeling van de toestand. Belangrijke tactische beslissingen kunnen het resultaat zijn van de controledetectie, zoals:

  • aanpassen van de beschermingsmaatregelen aan de daadwerkelijke situatie
  • eventuele ontruiming van besmette gebieden en stellingen
  • richtlijnen m.b.t. het verblijf in een chemisch gevarengebied
  • richtlijnen voor ontsmettingswerkzaamheden.

Aangezien de behandeling van slachtoffers afhankelijk is van het gebruikte strijdmiddel is het i.v.m. het bepalen van de juiste therapie noodzakelijk op het laagste niveau het gebruikte strijdmiddel te kunnen classificeren. Hieruit volgt dat de detectiemiddelen de informatie moeten geven die daarvoor nodig is.

C. (NB)C-bescherming

1. Algemeen

De chemische bescherming omvat het geheel aan maatregelen en middelen waarvan gebruik wordt gemaakt om de gevolgen van een chemische aanval zo mogelijk te voorkomen dan wel te beperken. Men onderscheidt gewoonlijk:

  • tactische beschermingsmaatregelen
  • technische beschermingsmaatregelen.

Daar waar toepassing van persoonlijke beschermingsmiddelen het uitvoeren van de opdracht onvoldoende waarborgt, zal moeten worden voorzien in een aanvulling in de vorm van collectieve bescherming.

2. Tactische beschermingsmaatregelen

Alle tactische maatregelen die tot doel hebben de uitwerking van een chemische aanval te voorkomen c.q. te verkleinen dragen bij tot de bescherming van het onderdeel. Verschillende van deze maatregelen zullen reeds zijn genomen in het kader van de beveiliging, zoals die geldt voor het optreden onder conventionele omstandigheden. Een eerste reeks maatregelen heeft tot doel het vormen van lonende doelen te voorkomen door systematische spreiding en het zoveel mogelijk handhaven c.q. bevorderen van de mobiliteit. Een tweede reeks maatregelen die tot de bescherming bijdraagt, beoogt de kwetsbaarheid van de eenheden te verminderen door gebruik te maken van het terrein rekening houdend met dekking, begroeiing en plaatselijke weersomstandigheden en door misleiding en camouflage.

3. Technische beschermingsmaatregelen

Bescherming wordt bereikt door toepassing van:

  • persoonlijke bescherming
  • collectieve bescherming.

De persoonlijke bescherming wordt verzekerd door een reeks uitrustingsstukken ontworpen voor bescherming van de ademhalingswegen, de ogen en de huid. Bescherming van de ademhalingswegen en de ogen wordt verkregen door het nbcmasker als basisuitrustingsstuk voor de persoonlijke bescherming. Bescherming van het lichaam is sedert de ontwikkeling van de chemische strijdmiddelen die inwerken op de huid noodzakelijk geworden. De verschillende vormen waarin de chemische strijdmiddelen kunnen worden verspreid vereisen de bescherming van het gehele lichaam door het creëren van een barrière tussen de huid en de omgeving. De collectieve bescherming van groepen personeel bestaat uit het permanent of tijdelijk voor verblijf geschikt maken van ruimten onder chemische omstandigheden. Er zijn verschillende methoden om dit doel te bereiken:

  • gasdicht maken (beperkte verblijfsduur)
  • gebruik van filters en overdruk.

Dit laatste systeem bestaat uit pomp- en filtervoorzieningen die zorgen voor een in wendige overdruk met gezuiverde lucht. De door de technische voorzieningen te leveren prestatie wordt bepaald door de afmetingen van betrokken ruimte en de hoeveelheid te beschermen personeel, alsmede door de in de verblijfsruimte uit te voeren werkzaamheden. De overdruk verhindert het binnendringen van besmette lucht. Ruimten die in aanmerking komen voor collectieve bescherming in de vorm van een permanente installatie die op ieder gewenst moment in werking moet kunnen worden gesteld zijn:

  • schepen
  • gevechts-, commando- en verbindingsvoertuigen en ambulances
  • commandoposten, verbindingscentra, personeelsonderkomens, werkplaatsen en geneeskundige inrichtingen.

Naast de behoefte aan permanente collectieve bescherming, zoals hierboven gesteld, moet er rekening mee worden gehouden dat bepaalde gevechtssituaties kunnen dwingen tot het dagen achtereen dragen van de volledige beschermende uitrusting. Dit levert ernstige problemen op waaronder:

  • fysieke beperkingen die het dragen van de persoonlijke beschermende uitrusting oplegt: ongemak bij het bewegen, het gebruik van de wapens, het overbrengen van bevelen
  • de fysieke gevolgen van het langdurig dragen van de uitrusting: vochtverlies, warmtestuwing
  • de psychische gevolgen hiervan: neerslachtigheid, geprikkeldheid, claustrofobie
  • de fysiologische behoeften, die onverenigbaar zijn met een langdurig dragen van de uitrusting: eten en drinken, het verrichten van lichamelijke behoeften, de noodzaak zich dagelijks te scheren om de gasdichte afsluiting van het nbcmasker te waarborgen, minimum aan rust en slaap.

Vorenstaande leidt tot de noodzaak het personeel in staat te stellen om te rusten door te voorzien in collectief bescherming biedende ruimten zoals b.v. tenten en onderkomens met een mobiele filteroverdrukinstallatie. Afhankelijk van de chemische dreiging zal het noodzakelijk zijn gebruik te maken van alle mogelijke middelen om het essentiële materieel te beschermen tegen contact met vloeibare chemische strijdmiddelen. In dit opzicht is het gebruik van kunststof folies een weinig kostbare en relatief gemakkelijke oplossing. Het is van het grootste belang dat materieel dat niet permanent kan worden beschermd tegen een besmetting op zijn minst gemakkelijk en effectief kan worden ontsmet. Een juiste materiaalkeuze en een constructie met een minimum aan kieren en naden zijn in deze van essentieel belang. Tenslotte behoren de voor de bescherming van het matrieel toegepaste verfsoorten de penetratie van chemische strijdmiddelen te weerstaan.

D. Het herstel van de operationele inzetbaarheid

1. Algemeen

Na een chemische aanval zullen tactische, logistieke en technische maatregelen moeten worden genomen die gericht zijn op:

  • het voortzetten van de uitvoering van de opdracht
  • het behandelen van de slachtoffers
  • het optimaliseren van de getroffen eenheid binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek.

Chemische aanvallen hebben als kenmerk dat zij direct of indirect gericht zijn tegen personeel zonder materiële schade te veroorzaken. Besmetting van terrein, installaties, materieel en uitrusting vormt een reëel gevaar voor de gebruikers. In deze paragraaf zullen slechts de specifieke verdedigingsmaatregelen worden behandeld die direct bijdragen tot het wederom inzetbaar c.q. bruikbaar maken van personeel, materieel, installaties en vitale terreingedeelten.

2. Gecombineerd letsel

Combinatie van chemische besmetting en thermisch/mechanisch letsel compliceert de behandeling aanzienlijk. Doctrines voor het handelen bij een chemische besmetting respectievelijk bij een thermisch/mechanisch letsel moeten dan gecombineerd worden uitgevoerd en op elkaar worden afgestemd. Hierbij moeten al naar gelang het levensbedreigende karakter van de besmetting dan wel dat van de verwonding prioriteiten worden gesteld. Een vaste doctrine is niet te geven. Naar bevind van zaken zullen maatregelen moeten worden genomen om de overlevingskans en de gevechtskracht te optimaliseren. Hierbij gaat het belang van de groep voor dat van het individu. Bij de te nemen maatregelen zijn varianten mogelijk op de volgende vuistregel:

  • ontsmetten van het gelaat
  • veilig stellen van de ademhaling
  • ademhaling beschermen
  • stelpen van levensbedreigende bloedingen
  • ontsmetten en beschermen van de rest van het lichaam
  • behandelen van de vergiftiging
  • behandelen van overige bloedingen
  • stilleggen en ondersteunen van botbreuken en ontwrichtingen
  • behandelen van brandwonden
  • voorkomen/behandelen van shock.
3. Besmettingsbeheersing

Vloeibare chemische strijdmiddelen met een groot doordringingsvermogen zijn een directe bedreiging voor onbeschermd personeel. Het risico verbonden aan het gebruik van besmet materieel is afhankelijk van:

  • de aard van het chemisch strijdmiddel
  • de handelingen die de gebruiker met dit materieel moet uitvoeren
  • de graad van bescherming die de persoonlijke uitrusting biedt
  • de operationele behoefte op grond van de tactische situatie van het onderdeel.

Omdat ontsmetting een tijdrovende en personeel- en materieelintensieve handeling is, zal het peil tot waarop de besmetting teniet kan worden gedaan sterk afhankelijk zijn van de tactische situatie. Onder besmettingsbeheersing wordt verstaan het geheel aan maatregelen dat er op is gericht een chemische besmetting:

  • te voorkomen
  • zo min mogelijk te verspreiden
  • tot een aanvaardbaar peil terug te brengen.

a. Voorkomen van een besmetting In de eerste plaats moeten preventieve maatregelen worden genomen ter voorkoming van besmetting van personeel, materieel en voorraden.

  • Individuele en onderdeelsmaatregelen Personeel opereert zoveel mogelijk vanuit dekkingen of ruimten met collectieve bescherming. Daarnaast kunnen op grond van gedane voorspellingen eenheden worden verplaatst tot buiten een bedreigd gebied.
  • Afdekken van materieel en voorraden Chemische strijdmiddelen penetreren gemakkelijk in vele materialen en vormen daardoor langdurig een gevaar voor de omgeving. Het tijdig afdekken van materieel en uitrusting is derhalve een van de belangrijkste preventieve beschermingsmaatregelen.

b. Voorkomen van verspreiding Teneinde verspreiding van de besmetting te voorkomen, moet deze worden gelocaliseerd en waar nodig gemarkeerd. Het risico van verspreiding kan bovendien worden gereduceerd door het uitvoeren van een ontsmetting. Verplaatsingen in een besmet gebied moeten tot een minimum worden beperkt en zo mogelijk via gemarkeerde of aangewezen routes worden uitgevoerd. Controle op het betreden en verlaten van ruimten met collectieve bescherming wordt uitgevoerd in een besmettingscontroleruimte waar het personeel van besmette kleding en uitrusting kan worden ontdaan. Controle op het betreden en verlaten van een besmet gebied wordt uitgevoerd door het inrichten van z.g. doorlaatposten. Deze posten worden ingericht op de besmettingsbeheersingsgrens d.w.z. een grens buiten het besmette gebied die wordt gevormd door duidelijk herkenbare terreinkenmerken. Bij de doorlaatpost wordt bepaald in hoeverre (aanvullende) ontsmetting van het personeel en materieel noodzakelijk is. c. Tot een aanvaardbaar peil terugbrengen van een besmetting Het gevaar van een besmetting kan worden verminderd door het uitvoeren van een ontsmetting. Onder ontsmetting wordt verstaan het samenstel van handelingen dat er op is gericht het risico van een besmetting te verminderen dan wel een besmetting teniet te doen.  Om tot een effectieve ontsmetting te geraken, moet het binnendringen van besmetting worden voorkomen door na een chemische besmetting zo snel mogelijk tot het uitvoeren van de ontsmettingswerkzaamheden over te gaan teneinde de overlevingskans voor personeel te vergroten. Het uitvoeren van een persoonlijke ontsmetting is bepalend voor de overlevingskans en dientengevolge voor de voortzetting van de opdracht. De uitvoering berust zowel op persoonlijk initiatief als op het systeem van kameradenhulp. Met betrekking tot de ontsmetting van materieel wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • nood- of operationele ontsmetting Chemische ontsmetting dient met voorrang te worden uitgevoerd v.w.b. die delen van het materieel en/of uitrusting waarmee de gebruikers in contact kunnen komen. Deze ontsmetting moet zodra de situatie dit toelaat, worden begonnen met alle daarvoor aanwezige middelen. Doel is het contactgevaar voor de gebruiker te verminderen. Maximale bescherming blijft uiteraard noodzakelijk, maar de vrijheid van handelen en beweging wordt verhoogd.
  • grondige of algehele ontsmetting Zodra de omstandigheden dit toelaten zal materieel grondig en algeheel worden ontsmet met de daartoe aan de eenheid verstrekte middelen. Indien zulks noodzakelijk is kan door speciale eenheden assistentie worden verleend. Het kan noodzakelijk zijn bepaalde delen van b.v. motoren en luchtverversingssystemen te demonteren voordat deze kunnen worden ontsmet. Controle op restbesmetting is noodzakelijk om vast te stellen welke beschermende maatregelen gehandhaafd dienen te blijven. Bovendien moet de gebruiker instructies krijgen voor het gebruik van niei ontsmetbaar materiaal.

Voor de ontsmetting van uitgestrekte terreingedeelten en installaties zijn dermate grote hoeveelheden middelen (specifiek materieel, ontsmettingsmiddelen, water e.d.) en personeel nodig dat dergelijke ontsmettingen beperkt moeten blijven tot absoluut noodzakelijke gedeelten.  

Hoofdstuk V Maskers en beschermende kleding

1. Algemeen

Indien correct gedragen en in goede conditie zal het nbc-masker samen met de beschermende kleding volledige bescherming bieden tegen chemische strijdmiddelen. De beschermende werking van filters van nbc-maskers en filteroverdrukinstallaties alsmede van de permeabele kleding berust voor een groot deel op de daarin verwerkte actieve kool.

2. Actieve kool

Actieve kool kan worden gemaakt uit koolstof bevattende stoffen zoals steenkool, hout en turf. De grondstof wordt zonder dat lucht kan toetreden verhit tot temperaturen van 300 tot 500° Celsius (droge destillatie). Vervolgens treedt verkoling op en door het tijdens dit proces ontwijken van water ontstaat een poreuze koolstofstructuur. De zo ontstane kool bevat veel verontreinigingen, terwijl teerresten het oppervlak bedekken. Bij temperaturen van 700 tot 900° C worden deze teerresten en verontreinigingen met stoom verwijderd. Tijdens dit proces wordt de koolstof geactiveerd door impregneren met metaalzouten. Geactiveerde kool bevat zeer veel kleine ruimten en poriën waarvan de doorsnede kan variëren van 0,8 tot 50 nm (10-9 meter) en heeft door zijn grote poreusheid een zeer groot inwendig oppervlak dat kan variëren van 1000 tot 1500 mz per gram. Aan dit oppervlak worden de chemische strijdmiddelen geadsorbeerd. Het hechten aan het oppervlak wordt veroorzaakt door:

  • moleculaire aantrekkingskracht (van der Waalskrachten)
  • elektrische aantrekkingskracht.

Zeer vluchtige verbindingen echter worden slechts in geringe hoeveelheden geadsorbeerd. Als ruwe regel kan men stellen dat stoffen met een kookpunt hoger dan 40° C in redelijke mate worden geadsorbeerd. Dit betekent dat actieve kool een aanzienlijk adsorptievermogen voor vrijwel alle chemische strijdmiddelen bezit, met uitzondering van enkele zeer vluchtige strijdmiddelen zoals cloorcyaan en blauwzuur. Om deze strijdmiddelen toch te kunnen afvangen is het actieve kool geïmpregneerd met metaalzouten. Naast de adsorptie treedt tevens binding op doordat de strijdmiddelen complexen vormen met de metaalionen. Bovendien kataliseren sommige van deze metalen de hydrolyse of oxidatie van chemische strijdmiddelen. Chemische strijdmiddelen worden door actieve kool als volgt afgevangen:

  • cyaniden : adsorptie door binding aan koperzouten (chemisorptie)
  • arseen : adsorptie en katalytische oxidatie aan zilverzouten tot vast arseentrioxide
  • fosgeen : adsorptie en chemisorptie aan koper- en chroomzouten waarbij ontleding plaats heeft
  • mosterdgas : adsorptie
  • zenuwblokkerende strijdmiddelen : adsorptie
3. Het nbc-kapje

Aangezien bij een dreiging van een aanval met zenuwblokkerende strijdmiddelen doorlopend adembescherming moet worden geboden en de fysieke belasting van het nbc-masker bij continu dragen hoog is, is een lichter maskertje ontwikkeld dat uitsluitend mond en neus bedekt maar geen bescherming biedt aan de ogen (zie figuur V. 1). De bescherming wordt geboden doordat de chemische strijdmiddelen door met actieve kool geïmpregneerd polyurethaanschuim worden geadsorbeerd. Het nbc-kapje heeft tot doel te voorkomen dat een buiten gevecht stellende dosis zenuwblokkerend strijdmiddel wordt ingeademd voordat het nbc-masker is opgezet.

Figuur V.l. Het nbc-kapje

4. Het nbc-masker

Het nbc-masker moet verhinderen dat gas- en deeltjesvormige verontreinigingen worden ingeademd en vervolgens de luchtwegen en bloedsomloop kunnen bereiken. Daarenboven beschermt het nbc-maskergelaatstuk de huid van het gelaat en de ogen. Het maskerfilter is opgebouwd uit twee componenten, t.w. het aerosolfilter en het koolfilter. a. Het aerosolfilter Het aerosolfilter (ook wel genoemd nevelfilter of absoluutfilter) is een dicht weefsel van uiterst fijne vezels. Het filter kan opgebouwd zijn uit wolhars, cellulosevezels, kunststofvezels of glasvezels. Het afvangen van aerosolen is niet een kwestie van eenvoudige filtratie. Door de kleine afmetingen van de af te vangen deeltjes zouden de poriën van het filter zo klein moeten zijn dat hierdoor de ademhalingsweerstand te groot zou worden. De filterwerking berust evenwel op een aantal mechanismen dat bijdraagt tot de totale werking. Deze mechanismen berusten op interceptie, inertie, diffusie en elektrostatische effecten. Interceptie van een deeltje vindt plaats als een deeltje de stroomlijn het dichtst langs de vezel volgt en daaraan blijft vastzitten. Afvanging door inertie vindt plaats als een deeltje door zijn traagheid de stroomlijn, wanneer deze afbuigt, niet meer kan volgen en tegen de vezel botst. Diffusie is vooral belangrijk bij kleine deeltjes die ook bewegingen maken niet evenwijdig aan de stroomlijn (Brownse beweging) en daardoor tegen een vezel botsen. Elektrostatische afvang komt voor bij wolharsfilters waarbij deeltjes zich onder invloed van elektrostatische krachten naar de vezels toe bewegen en zich daaraan hechten. Dit proces kan verstoord worden door radioactieve stofdeeltjes. Elektrostatische afvang speelt bij glasvezels vrijwel geen rol. b. Het koolfilter Voor het tegenhouden van chemische strijdmiddelen in gasvorm wordt actieve kool gebruikt. De actieve kool in het gasfilter bestaat uit kleine korrels. Dergelijke actieve kool heeft in verpakte vorm voldoende slijtvastheid en adsorptievermogen en een lage weerstand tegen doorstroming van lucht. In het koolbed worden de chemische strijdmiddelen geadsorbeerd. Op zeker moment is het koolbed verzadigd en vindt doorslag plaats; dit is het moment dat chemische strijdmiddelen niet meer door het filter worden afgevangen. De doorslagtijd is van een groot aantal factoren afhankelijk zoals:

  • de mate van activiteit van de kool
  • de deeltjesgrootte
  • de doorvoersnelheid
  • de laaghoogte van het koolbed
  • de relatieve vochtigheid van de lucht en het vochtgehalte van de kool
  • de aard van de te adsorberen stof
  • de temperatuur
  • de concentratie van de te adsorberen stof.

Als de laaghoogte van een koolbed wordt vergroot neemt de adsorptiecapaciteit en dus de geboden bescherming toe. Vergroting van de laaghoogte geeft een verlenging van de doorslagtijd maar tevens een verhoging van de ademhalingsweerstand. Gestreefd wordt naar een zo klein mogelijke laaghoogte zonder een te sterke vermindering van de doorslagtijd. Door gebruik van hoog actieve kool kan de laaghoogte worden verkleind. Ook de deeltjesgrootte is van belang. Kleinere kooldeeltjes geven door vergroting van het uitwendig oppervlak een verhoging van de adsorptiesnelheid, maar de ademhalingsweerstand neemt verhoudingsgewijs veel sneller toe. Bij toename van de concentratie chemisch strijdmiddel in de lucht neemt de doorslagtijd evenredig af. Ook verhoogde doorvoersnelheid geeft een kortere doorslagtijd. De doorvoersnelheid is afhankelijk van de ademhalingssnelheid: bij verblijf in een besmette atmosfeer heeft het daarom zin rustig te werken en daardoor minder snel te ademen. Eén van de voordelen van actieve kool is dat deze in tegenstelling tot andere adsorbentia pas bij hoge relatieve vochtigheidsgraden waterdamp begint te adsorberen waardoor de adsorptie van chemische strijdmiddelen vermindert. Boven 50% relatieve luchtvochtigheid kan actieve kool grote hoeveelheden waterdamp adsorberen. Dit kan oplopen tot 52 gewichtsprocenten water in de actieve kool. Ondanks de adsorptie van waterdamp blijft actieve kool in staat chemische strijdmiddelen in gasvorm te adsorberen, wèl zal eerder verzadiging optreden.

5. Beschermende kleding

Huidbescherming komt neer op het creëren van een geschikte barrière tussen de huid en de omgeving. De barrière moet voldoende sterk en slijtvast zijn om ook bij een ruwe behandeling in tact te blijven. De beschermende kleding die is ontworpen als bescherming tegen chemische strijdmiddelen is te splitsen in impermeabele en permeabele kleding.

a. Impermeabele kleding Impermeabele d.w.z. voor lucht en waterdamp ondoordringbare materialen worden veelvuldig gebruikt als beschermende kleding. Deze kleding bestaat doorgaans uit een broek en een jak met vaste capuchon. Handschoenen en laarzen completeren het geheel. In het algemeen wordt voor het verkrijgen van een goede bescherming tegen chemische strijdmiddelen butylrubber, versterkt met een katoenen of nylon weefsel gebruikt. Ook wordt gebruik gemaakt van kunststoflaminaten. De impermeabele kleding is vooral bestemd voor speciale eenheden zoals ontsmettingsploegen. Deze zullen naar verwachting met zware besmettingen in contact kunnen komen, terwijl het gebruik van waterige ontsmettingsmiddelen om een waterdichte kleding vraagt. Deze kleding kan echter maar gedurende korte tijd worden gedragen omdat i.v.m. de sterke warmte-isolatie de lichaamstemperatuur gevaarlijk kan oplopen. In het verleden zijn diverse pogingen gedaan om de warmte-afgifte bij geheel gesloten impermeabele kleding te verbeteren. De eenvoudigste manier is het regelmatig afkoelen met koud water.

b. Permeabele kleding Uit het oogpunt van warmtebelasting is een oplossing in de vorm van kleding die permeabel is voor lucht en waterdamp veel aantrekkelijker. De permeabele kleding wordt onderscheiden in twee categorieën. De ene categorie bestaat uit gevechtskleding die tevens chemische bescherming biedt, ontsmet kan worden of liever nog zelfontsmettend is. Realisatie van dergelijke kleding is voorlopig niet te verwachten. De andere categorie is permeabele overkleding die bij afwezigheid van chemische strijdmiddelen en normaal gebruik gedurende tenminste enkele weken kan worden gedragen zonder zijn beschermende eigenschappen te verliezen. De kleding wordt bij dreiging over de normale gevechtskleding gedragen. De kleding wordt vóór het verstrijken van de beschermingsduur verwisseld. Deze kleding is permeabel voor lucht en moet de daarin aanwezige chemische strijdmiddelen afvangen. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van vloeistofafstoting en/of -spreiding en adsorptie. De adsorptie vindt plaats aan actieve kool die in de kleding is geïmpregneerd. Deze actieve kool is in staat chemische strijdmiddelen in dampvorm te adsorberen. Komt een druppel vloeistof met actieve kool in aanraking dan zal deze capillair door de kool worden opgezogen. De vloeistof bevindt zich dan in de ruimten tussen de kooldeeltjes, dringt door in de poriën van de actieve kool en wordt vervolgens aan het inwendige oppervlak geadsorbeerd. Afhankelijk van de verhouding tussen de hoeveelheid actieve kool en de druppelgrootte zal de vloeistofdruppel in zijn geheel door de actieve kool worden geadsorbeerd danwel er blijft een gedeelte over dat de huid toch zal bereiken. Hierom dient de koolhoudende laag te worden beschermd tegen druppels chemisch strijdmiddel. Door impregnatie van de buitenste laag van de kleding met b.v. een fluorkoolstofemulsie ontstaat een vloeistofafstotende laag. Hierdoor wordt een lage kritische oppervlaktespanning verkregen waardoor de druppels chemisch strijdmiddel als bolletjes op de geïmpregneerde kleding blijven liggen. Daardoor blijft het aanrakingsoppervlak met de daaronder liggende koolstoflaag beperkt. Een andere mogelijkheid is de toepassing van een buitenste laag met waterafstotende en vloeistofspreidende eigenschappen. Er lijkt hier sprake van een tegenstrijdigheid, maar omdat de onderlinge samenhang van watermoleculen veel groter is dan die van een chemisch strijdmiddel is het mogelijk materialen te ontwerpen die water afstoten en minder samenhangende vloeistoffen spreiden. De spreiding heeft tot gevolg dat de plaatselijke besmettingsgraad lager wordt en dat de verdamping naar buiten toe een grotere kans krijgt. Hierdoor zal de belasting van de koolstoflaag doorgaans veel minder zijn. Door de hoge viscositeit van verdikte chemische strijdmiddelen is het spreidingseffect bij deze strijdmiddelen niet werkzaam. Grotere vallende druppels hebben nu voldoende kinetische energie om althans ten dele door te dringen.

c. Hand- en voetbescherming Voeten en handen lopen een grote kans in aanraking te komen met chemische strijdmiddelen. De normale gevechtslaars biedt slechts een zeer beperkte bescherming. De voeten worden beschermd door gebruik te maken van een (over)laars van impermeabel materiaal. Bij de handbescherming zijn de problemen groter omdat voldoende tastzin en beweeglijkheid van de handen gewaarborgd moet blijven. Dunne impermeabele handschoenen voldoen hieraan maar de draagduur daarvan is beperkt. Er ontstaat vochtophoping met als gevolg opzwellen van de huid, ontstaan van pijnlijke kloofjes en koude handen door verhoogde warmte-afgifte. Deze problemen zijn deels te ondervangen door het dragen van katoenen binnenhand schoenen. Men is er nog niet in geslaagd permeabele handschoenen te maken waarbij de functie van de handen voldoende gewaarborgd is. Omdat bij het beetpakken van besmette voorwerpen de besmetting al snel door de textielweefsels heen dringt, ontkomt men er niet aan om een gedeelte van de handschoen impermeabel te maken.  

Hoofdstuk VI Detectie

1. Inleiding

a. In het geheel van de beschermende maatregelen die moeten worden genomen, neemt het vaststellen van de aanwezigheid van een chemisch strijdmiddel de detectie - een belangrijke plaats in. De mogelijkheden tot directe zintuiglijke waarneming van vijandelijke inzet van chemische strijdmiddelen zijn afhankelijk van de gebruikte soort en de wijze van inzet. De buiten gevecht stellende werking op onbeschermd personeel is veelal reeds groot bij aanwezigheid van geringe hoeveelheden, vandaar dat hoge eisen moeten worden gesteld t.a.v. de gevoeligheid en responsietijd van detectie-apparatuur. Als criterium geldt dat bij blootstelling van onbeschermd personeel gedurende 12 uur niet meer dan 5% van de blootgestelden lichte vergiftigingsverschijnselen mag vertonen. b. Detectie is als volgt in te delen:

(1) Alarmeringsdetectie te onderscheiden in:

  • Op afstand: het signaleren van een chemisch strijdmiddel op een zodanig vroeg tijdstip (op afstand) dat op de te beschermen plaats voldoende tijd beschikbaar is voor het nemen van beschermende maatregelen.
  • Lokaal: het op een te beschermen plaats vaststellen van het moment waarop contact met een chemisch strijdmiddel plaats vindt of aanstaande is.

(2) Confirmatie Onder confirmatie wordt verstaan het bevestigen van het aan- of afwezig zijn van een chemisch strijdmiddel in de atmosfeer, op personeel, materieel, voedsel of water en op of in de grond.

(3) Differentiatie (classificatie) Onder differentiatie wordt verstaan het vaststellen van de soort tot welke een chemisch strijdmiddel behoort. Een ver doorgevoerde vorm van differentiatie is identificatie.

2. Alarmering op afstand

De ontwikkeling van de zenuwblokkerende strijdmiddelen maakt het noodzakelijk vooral vanwege de hoge toxiciteit en het veelal niet zintuiglijk waarneembaar zijn van deze verbindingen, te beschikken over vroegtijdige informatie over de nadering van de gaswolk. De ontwikkeling van apparatuur voor vroegtijdige alarmering is nog steeds gaande en is gebaseerd op de toepassing van infraroodspectrometrie. Op deze manier wordt een soort ’chemische radar’ verkregen, die zich op de te beschermen plaats bevindt en in staat is een chemisch strijdmiddel vroegtijdig te detecteren.

3. Lokale alarmering

a. De lokale alarmering heeft tot doel onmiddellijk te waarschuwen wanneer een te beschermen plaats door een chemisch strijdmiddel wordt getroffen. De nadruk ligt bij lokale alarmering in vergelijking met vroegtijdige alarmering vooral op een zeer korte responsietijd en een grote gevoeligheid. Onderscheid kan worden gemaakt in lokale alarmering voor gas/aerosolvormige en voor vloeibare chemische strijdmiddelen.

b. Lokale alarmeringsapparatuur kan bestaan uit een detectoreenheid en een losse alarmeringseenheid. Dit biedt de mogelijkheid de detector bovenwinds van het te beschermen object te plaatsen.

De voornaamste detectieprincipes die kunnen worden onderscheiden zijn:

(1) Elektrochemisch Dit principe detecteert via een chemische reactie gebaseerd op de vorming van cyanide uit een G-stof en een oxim. Het gevormde cyanide kan elektrochemisch worden bepaald. Door toepassing van een zilverfluoride conversiefilter zijn V-stoffen om te zetten in G-stoffen zodat ook deze zenuwblokkerende strijdmiddelen volgens dit principe zijn te detecteren. Sommige zenuwblokkerende strijdmiddelen reageren in mindere mate met oxim zodat de vereiste responsietijd en gevoeligheid dan niet worden gehaald.

(2) Vlamfotometrisch Dit principe maakt gebruik van de eigenschap dat de zenuwblokkerende strijdmiddelen alle het element fosfor bevatten. Wanneer organische fosforverbindingen in een waterstofrijke vlam worden verbrand, zullen zich aangeslagen oxofosfinemoleculen vormen, die bij terugvallen naar hun grondtoestand licht uitstralen. Een eventueel optredende licht-emissie geeft aanleiding tot alarmering terwijl de gemeten lichtintensiteit een maat is voor de aanwezige concentratie. Een nadeel van dit systeem is dat het zeer brandbare waterstof in cilinders moet worden meegevoerd of ter plaatse moet worden aangemaakt.

(3) Enzymatisch Bij dit principe wordt gebruik gemaakt van een biochemische reactie, gebaseerd op de enzymremming door zenuwblokkerende strijdmiddelen. In het detectiesysteem is echter het in het organisme aanwezige acetylcholine vervangen door een ander substraat (a-naftylacetaat). Als enzym wordt gebruik gemaakt van butyrylcholinesterase (BuChE), geïsoleerd uit paardebloed. De reactie verloopt als volgt:  

 BuChE 
α-naftylacetaat   ----->   α-naftol + azijnzuur.
 H20 

Het gevormde α-naftol kan met diazoblauw worden omgezet in een paarsblauwe kleurstof. Als het enzym door een zenuwblokkerend strijdmiddel wordt geremd verdwijnt de verkleuring. Dit wordt fotochemisch gemeten en elektronisch omgezet in een alarmsignaal. De gevoeligheid van de reactie is afhankelijk van dertoxiciteit van de cholinesterase remmende verbinding. Een nadeel van dit systeem is de relatief langere responsietijd. (4) Ionometrisch De te onderzoeken luchtstroom wordt langs een radioactief preparaat gevoerd, hetgeen de verbindingen in de luchstroom ioniseert en geladen clusters vormt. Door de bijzondere constructie van de meetcel worden geladen clusters van laag moleculaire, polaire verbindingen in de cel afgevangen zodat alleen de geladen clusters van de hoog  moleculaire, polaire verbindingen de detector bereiken en gemeten worden. Omdat de meeste chemische strijdmiddelen hoog moleculaire, polaire verbindingen zijn en de concentratie van andere hoog moleculaire verbindingen in de buitenlucht zeer gering is, biedt dit principe toepassingsmogelijkheden. Omdat deze detectiemethode volledig fysisch is, zal onderhoud van het zeer kleine apparaat nauwelijks nodig zijn en behoeven alleen de batterijen periodiek te worden verwisseld.

(5) Halfgeleiding Hierbij wordt gebruik gemaakt van de eigenschap dat het geleidingsvermogen van een halfgeleider kan veranderen door adsorptie van een chemisch strijdmiddel. Halfgeleiders zijn ook te gebruiken voor een heel ander doel. Een halfgeleider kan worden ingebouwd in een gasfilter van b.v. schuilkelders of commandoposten. Aan de hand van de verandering van het geleidingsvermogen van de halfgeleider is het tijdstip van doorslag te voorspellen.

c. Om de aanwezigheid van vloeibare besmettingen aan te tonen (vluchtige en niet-vluchtige zenuwblokkerende strijdmiddelen en blaartrekkende strijdmiddelen) is al dan niet zelfklevend detectiepapier ontwikkeld. Dit bevat een drietal kleurstoffen die ieder reageren op vloeibaar chemisch strijdmiddel en daarbij een specifieke kleur geven. De verkleuring door blaartrekkende middelen gebeurt onmiddellijk, door Vstoffen binnen enkele seconden en door G-stoffen binnen 1 minuut. De verkleuringsreacties treden niet slechts op bij besmetting met een chemisch strijdmiddel, ook organische oplosmiddelen zoals aceton, tetrachloorkoolstof e.d. geven verkleuringen. Er wordt overigens verwacht dat deze stoffen geen verwarring zullen veroorzaken, omdat deze te velde doorgaans niet zullen voorkomen. Het ontsmettingsmiddel DS2 geeft een zwarte verkleuring. Er zijn echter factoren die een automatische detectie zinvol maken. Door gebrekkige visuele eigenschappen van de mens bij nacht en de noodzaak tot continue observatie, hebben systeem-analyse studies aangetoond dat voor beschermingrbij nacht en als aanvulling op het gebruik van een damp/aerosolalarmeringsapparaat, een automatische vloeistofdetector beschikbaar zou moeten zijn. Mogelijke principes zijn: (1) Potentiometrisch Hierbij wordt gebruik gemaakt van een ronde op een grammofoonplaat gelijkende plaat met één continue spiraalvormige groef. Door behandeling van de groef met een verf waarin zilver is gesuspenseerd, wordt een detector verkregen die gevoelig is voor kleine druppeltjes chemisch strijdmiddel. Het vloeibare strijdmiddel zal de verf doen zwellen, waarbij het onderling contact tussen de zilverdeeltjes wordt verbroken met als gevolg een verlaging van de geleidbaarheid. Dit systeem toont alle vloeibare strijdmiddelen, inclusief verdikte strijdmiddelen aan en is nauwelijks gevoelig voor andere vloeistoffen.

(2) Fluorescentie Hierbij wordt gebruik gemaakt van een fluorescerend materiaal. Zodra een vloeibaar chemisch strijdmiddel op het met dit materiaal geïmpregneerd papier valt, zal de fluorescentie doven. Voor de registratie wordt gebruik gemaakt van een kwiklamp ter bestraling van het papier met U.V.-licht; met lichtgeleiders wordt de aanwezigheid van druppeltjes strijdmiddel vastgesteld.

4. Confirmatie en differentiatie

a. Na alarmering dient men te beschikken over detectiemiddelen voor confirmatie en differentiatie. De detectiereacties kunnen, in tegenstelling tot bij de alarmering, in een ruimer tijdsbestek worden uitgevoerd. Aan de selectiviteit en de gevoeligheid van de reacties worden hoge eisen gesteld. Momenteel wordt beschikt over detectieuitrustingen, waarmee vrijwel elk chemisch strijdmiddel in de lucht, in de grond en aan de oppervlakte kan worden aangetoond, wateronderzoekuitrustingen waarmee beoordeeld kan worden of water al dan niet besmet is met chemische strijdmiddelen en eenvoudige detectiemiddelen voor persoonlijk gebruik. De vormgeving van de detectiemiddelen varieert van ingenieus geconstrueerde veldlaboratoria tot eenvoudige velduitrustingen. Voor het aantonen van de aanwezigheid van chemische strijdmiddelen wordt gebruik gemaakt van colorimetrische detectiereacties. Bij een juiste uitvoering van dergelijke reacties is het ontstaan (of soms juist het uitblijven of verdwijnen) van een kleur indicatief voor de aanwezigheid van een strijdmiddel. De detectiemiddelen zijn zodanig samengesteld, dat, wanneer gevaarlijke concentraties aan strijdmiddelen voorkomen, dit een positieve waarneming tot gevolg heeft. Geringe concentraties, d.w.z. lager dan maximaal toelaatbare, worden niet aangetoond. De verschillende detectieuitrustingen worden als volgt onderscheiden:

  • Zeer eenvoudige uitrusting, waarmee b.v. alleen de zenuwblokkerende strijdmiddelen kunnen worden aangetoond.
  • Een compleet veldlaboratorium, waarmee na een chemische aanval een optimale hoeveelheid informatie (identificatie) te velde kan worden verzameld. Slechts enkele landen hebben een dergelijke uitrusting ingevoerd.
  • De velduitrusting, die een middenweg vormt tussen de eenvoudige uitrusting en het zeer specialistische veldlaboratorium. De Nederlandse gasverkenningsuitrusting alsmede de wateronderzoekuitrusting chemische strijdmiddelen behoren tot deze groep.

b. Detectiemiddel zenuwblokkerende strijdmiddelen in damp- en aerosolvorm (DEZI) De DEZI is een individueel verstrekt middel voor de detectie van zenuwblokkerende strijdmiddelen. De DEZI wordt gebruikt voor het bepalen van het moment waarop het nbc masker kan worden afgezet. Dit detectiemiddel bevat een reagenspapier dat is geïmpregneerd met cholinesterase. De te bemonsteren lucht wordt door het reagenspapier gezogen via de inlaatopening van de filterbus van het nbc-masker. Na het afvangen van het zenuwblokkerend strijdmiddel wordt het reagenspapiertje bevochtigd met water, dat in een vloeistofkussentje aanwezig is. Vervolgens vindt de voor zenuwblokkerende strijdmiddelen specifieke detectiereactie (enzymatisch) plaats door het reagenspapier samen te drukken met een met substraat geïmpregneerd papiertje.

c. Gasverkenningsuitrusting Deze uitrusting heeft tot doel de aard van het gebruikte chemische strijdmiddel vast te stellen en het tijdstip te bepalen waarop beschermende maatregelen kunnen worden opgeheven. Indien een vloeibare besmetting in grond aanwezig is kan dit door middel van monstername worden vastgesteld. Verdachte lucht wordt geadsorbeerd aan een speciaal filtreerpapier. Door toevoeging van reagentia wordt een verkleuring verkregen. Met de in Nederland gebruikte gasverkenningsuitrusting kunnen detecties worden verricht naar:

  • alle zenuwblokkerende strijdmiddelen (enzymatisch)
  • fosgeen, difosgeen en fosgeenoxim (als groep)
  • alle mosterdgassen
  • arseenverbindingen (o.a. lewisiet)
  • blauwzuur
  • chloorcyaan.

De gevoeligheid van de detectiereacties is zodanig dat bij negatief detectieresultaat een blootstelling van 12 uur geen nadelige gevolgen heeft op het personeel. Bij fosgeen, chloorcyaan en blauwzuur (strijdmiddelen die na verspreiding alleen in gasvorm optreden) is een blootstelling van 8 uur zonder schadelijke gevolgen gegarandeerd.

d. Wateronderzoekuitrusting Met de Wateronderzoekuitrusting, chemische strijdmiddelen’ kan door personeel dat verantwoordelijk is voor de veiligheid van de watervoorziening, oppervlaktewater, grondwater en leidingwater worden onderzocht op de aanwezigheid van chemische strijdmiddelen. Met de uitrusting is een beperkte differentiële detectie mogelijk, de uitrusting bevat namelijk ook enige groepsreacties. Met de uitrusting kunnen de volgende onderzoeken worden uitgevoerd:

  • zenuwblokkerende strijdmiddelen (enzymatisch)
  • stikstofmosterdgassen en (zwavel)mosterdgassen en chloorcyaan
  • arseenverbindingen (lewisiet en niesgassen)
  • zuurgraad (pH)
  • chloorverbruik (aantonen van a-specifieke chemische oxideerbare verontreinigingen als indicatieve test voor chemische en evt. biologische strijdmiddelen waarvoor in de uitrusting geen selectieve reacties zijn opgenomen).

De gevoeligheid van de reacties is zodanig gekozen, dat wanneer het water geen andere schadelijke bestanddelen bevat, dit water gedronken kan worden. Als richtlijn hierbij is een consumptie van 5 liter per man per dag gedurende een periode van 7 dagen aangehouden.  

Hoofdstuk VII Chemische ontsmetting

1. Noodzaak tot ontsmetting

Bij de bescherming tegen chemische strijdmiddelen speelt in het kader van de besmettingsbeheersing de ontsmetting een belangrijke rol. Een tegenstander die chemische strijdmiddelen gebruikt kan zowel directe als indirecte effecten beogen. Bij het directe effect zal onbeschermd personeel worden uitgeschakeld door blootstelling aan chemische strijdmiddelen. Het indirecte effect zal optreden na besmetting van materieel en uitrusting. Hierbij zal, vooral indien grondbesmettende chemische strijdmiddelen zijn gebruikt, langdurig gevaar ontstaan voor bedienend personeel, zelfs indien het personeel is voorzien van een goede beschermende uitrusting. Zenuwblokkerende en blaartrekkende strijdmiddelen dringen door in vele materialen. Giftige dampen zullen dan gedurende lange tijd uit deze materialen vrijkomen. Door chemische strijdmiddelen te verdikken kunnen zowel de besmettingsduur als de adhesieve eigenschappen worden vergroot. Deze verdikte strijdmiddelen kunnen ontmettingswerkzaamheden nadelig beïnvloeden. Om na een chemische aanval het risico voor het personeel te beperken, is een gedeeltelijke ontsmetting van het grootste belang. De ontsmettingswerkzaamheden vereisen een grote hoeveelheid middelen en vergen veel tijd. De inspanning die benodigd is voor ontsmetting zal evenwel tot een minimum moeten worden beperkt. Dit kan worden bereikt door het nemen van de juiste voorzorgsmaatregelen zoals het gebruik van wegwerp afdekmaterialen en het toepassen van gemakkelijk te ontsmetten materiaal.

2. Ontsmettingsmethoden en -middelen

a. Algemeen Alle ontsmettingswerkzaamheden zijn gebaseerd op een van de volgende principes:

  • het chemisch strijdmiddel vernietigen door een chemische verandering teweeg te brengen
  • het chemisch strijdmiddel verwijderen
  • het chemisch strijdmiddel afsluiten.

b. Vernietigen De meeste strijdmiddelen kunnen met geëigende chemicaliën worden vernietigd. Deze chemisch actieve ontsmettingsmiddelen zijn niet tegen elk chemisch strijdmiddel even effectief. In een enkel geval kunnen giftige restproducten ontstaan. Er bestaan chemicaliën die effectief zijn tegen bijna alle chemische strijdmiddelen, maar waarvan de bruikbaarheid wordt beperkt door de agressieve eigenschappen. Bijvoorbeeld natronloog opgelost in water zal de meeste chemische strijdmiddelen vernietigen, maar is zeer schadelijk voor de huid. Universele ontsmettingsmiddelen verdienen de voorkeur boven specifiek gerichte ontsmettingsmiddelen tenzij deze laatste een sneller of beter resultaat geven of aan het te ontsmetten materiaal minder schade toebrengen. Aan de toepassing van specifiek tegen bepaalde groepen chemische strijdmiddelen werkende ontsmettingsmiddelen zijn de volgende nadelen verbonden:

  • eerst dient te worden vastgesteld welk chemisch strijdmiddel is gebruikt
  • verschillende soorten ontsmettingsmiddelen dienen beschikbaar te zijn.

Enige voorbeelden zijn:

  • chloorhoudende middelen, zoals chloorkalk en bleekwater, zijn effectief tegen mosterdgas en V-stoffen, maar minder geschikt tegen G-stoffen
  • basische middelen, zoals soda- of loogoplossingen, zijn zeer effectief tegen G-stoffen, maar werken minder snel tegen andere strijdmiddelen.

c. Verwijderen Bij verwijdering wordt het chemisch strijdmiddel verplaatst en behoudt het zijn giftige eigenschappen. Chemische strijdmiddelen kunnen worden afgewassen, weggespoeld, verdampt door verhitting of opgenomen door adsorberende substanties. Voor afwassen en wegspoelen kunnen organische oplosmiddelen zoals benzine en kerosine worden gebruikt. Bij gebruik van water voor dit doel moeten grote hoeveelheden water worden gebruikt, liefst met toevoeging van zeep. Met nadruk moet worden gesteld dat bij toepassing van oplosmiddelen of water met het doel het chemisch strijdmiddel te verplaatsen het spreidend vermogen van een chemisch strijdmiddel aanzienlijk kan worden vergroot. Indien wordt gewassen met water kan tengevolge van hydrolyse afbraak van het chemisch strijdmiddel optreden. De slechte oplosbaarheid van mosterdgas in water maakt verwijdering moeilijk. Bovendien zal water het mosterdgas verspreiden waardoor het besmette oppervlak wordt vergroot. In de bodem gedrongen chemische strijdmiddelen kunnen worden verwijderd door de besmette bovenste laag af te graven.

d. Afsluiten Chemische strijdmiddelen die in de bodem zijn gedrongen, kunnen worden afgesloten door het oppervlak te bedekken. Deze methode is vooral toepasbaar voor het ontsmetten van kleine terreingedeelten.

3. Persoonlijke ontsmetting

Ontsmetten van de huid kan levensreddend zijn en moet daarom onmiddellijk na het oplopen van een besmetting worden uitgevoerd. Besmette kleding en persoonlijke uitrusting dient te worden ontsmet of verwijderd. Persoonlijke ontsmettingsmiddelen kunnen zowel in poeder- als in vloeibare vorm voorkomen. Het bij de krijgsmacht in gebruik zijnde huidontsmettingspoeder, een mengsel van magnesiumoxide en chloorkalk, is een effectief ontsmettingsmiddel. Het chemische strijdmiddel wordt door het magnesiumpoeder geadsorbeerd en door het actieve chloor vernietigd. Een in andere landen gebruikt poeder is ’Fuller’s Earth’, waarvan de werking berust op het adsorberen van chemische strijdmiddelen. De geadsorbeerde strijdmiddelen worden door ’Fuller’s Earth’ echter niet afgebroken. De werking van vloeibare ontsmettingsmiddelen berust op het principe van oplossen en daarna fbreken van het chemisch strijdmiddel. Een voorbeeld van een vloeibaar ontsmettingsmiddel is een mengsel van alcohol, fenol en ammonia in combinatie met chlooramine.

4. Materieelontsmetting

Op zich zijn chemische strijdmiddelen gemakkelijk te vernietigen, vooropgesteld dat het ontsmettingsmiddel in direct contact kan worden gebracht met het chemisch strijdmiddel. Chemische strijdmiddelen kunnen in materialen dringen en worden dan voor ontsmettingsmiddelen onbereikbaar. Als geen diepdoordringende ontsmetting kan worden bewerkstelligd, zal een restbesmetting achterblijven die slechts langzaam verdampt. Vele materialen zijn onder veldcondities nauwelijks volledig te ontsmetten. Materieel met een restbesmetting kan zowel een inhalatie- als een contactrisico inhouden en kan derhalve slechts worden gebruikt indien het personeel adequaat is beschermd. Een voorbeeld van een veel gebruikt ontsmettingsmiddel met dieptewerking is DS2 (Decontaminating Solution nr 2), dat bestaat uit diethyleentriamine en natriumhydroxide in een oplosmiddel (methylcellosolve). Dieptewerking kan ook worden bereikt door verhitting, hetgeen de verdamping van het chemisch strijdmiddel versnelt. Hete lucht, stoom of koken werken aldus ontsmettend. Vooral koken is effectief en relatief eenvoudig, maar niet voor alle soorten materiaal toepasbaar. Het voordeel van het gebruik van stoom of koken boven het gebruik van hete lucht is dat door de aanwezigheid van water tevens hydrolyse kan plaatsvinden. Met name G-stoffen kunnen door hydrolyse onschadelijk worden gemaakt.

Chemisch strijdmiddelVoornaamste ontsmettingsmiddelen 1)opmerkingen
G-stoffen (GA, GB, GD)Alkalische oplossing 2) Chloorkalkoplossing Heet zeepsop DS2 
V-stoffen (VX)DS2 Chloorkalksuspensie 3) Heet zeepsopGeadsorbeerde V-stoffen blijven gedurende enige tijd gevaarlijk
Mosterdgassen (H, HD, HN)DS2 Chloorkalksuspensie 3) Heet zeepsopDroge chloorkalk kan vuurverschijnselen veroorzaken
Arsenicumhoudende blaartrekkende strijdmiddelen (L, LH)Chloorkalk Chloorkalksuspensie 3) DS2 Alkalische oplossing 2)Met chloorkalk toxische rest; alkalische oplossingen vernietigen volledig
Fosgeenoxim (CX)Alkalische oplossing 2) DS2Snel oplosbaar in water
Fosgeen (CG) Difosgeen (DP)Alkalische oplossing 2) DS2Te velde luchten
Chloorcyaan (CK) Blauwzuur (AC)Alkalische oplossing 2) DS2Te velde luchten
Adamsiet (DM)Chloorkalksuspensie 3) DS2Te velde luchten
Ortho-chloorbenzylideenmalonitril (CS)Water 5% natriumsulfit oplossingTe velde luchten
Chlooracetofenon (CN)Hete sodaoplossing Heet zeepsopTe velde luchten

1) De ontsmettingsmiddelen zijn gegeven voor chemische besmettingen in vloeibare of vaste vorm. Voor de meeste chemische strijdmiddelen (in de vorm van damp of lichte besmetting) m.u.v. V-stoffen is luchten een effectieve methode. Het te kiezen ontsmettingsmiddel is afhankelijk van de aard van het besmette oppevlak.

2) 10%-oplossing van natronloog of soda; natronloog is niet geschikt voor kleding, canvas of leer.

3) of bleekwater.

6. ontsmetting van oppervlakken en materieel besmet met een chemisch strijdmiddel
Besmet oppervlakAanbevolen methoden
Asfalt (Wegen, daken)Chloorkalksuspensie Afspoelen met water Bedekken met chloorkalk of een chloorkalkzandmengsel (2:3) Bedek kleine terreindelen of paden over wegen met 10 cm aarde Luchten
Bak- of natuursteen (wegen, gebouwen)Chloorkalksuspensie 24 uur inwerken, daarna met water afspoelen Wassen met bij voorkeur heet zeepsop Bedek kleine terreindelen of paden over wegen met 10 cm aarde Luchten
Canvas (dekzeilen, tenten, beschermhoezen, gevechtstassen)Onderdompelen in kokend zeepsop gedurende 1 uur Gebruik een 5% soda-oplossing voor G-stoffen Onderdompelen in kokend water gedurende een uur Chloorkalksuspensie Luchten (Behalve voor V-stoffen)
Beton (wegen, gebouwen, bunkers, tankversperringen)Chloorkalksuspensie Bedekken met 10 cm aarde, chloorkalk of chloorkalkzandmengsel (2:3)
Aarde (wegen, bunkers, bivaks, kraters)Chloorkalksuspensie Bedekken met chloorkalk of chloorkalkzandmengsel (2:3) Bedek kleine terreindelen of paden met 10 cm aarde Besmette aarde terzijde schuiven Luchten Afbranden
Leer (schoenen, kleding)Afborstelen met heet zeepsop en afspoelen Onderdompelen in zeepsop van 50° C gedurende 4 uur en afspoelen Gebruik een 5% oplossing van soda voor G-stoffen Luchten
Weefsels (overalls, gevechtskleding, ondergoed, sokken, handschoenen, goederenzakken)Katoen: Onderdompelen in kokend water gedurende 1 uur (roeren) Voeg 500 gram zeep toe aan 50 liter water om het water alkalisch te maken Gebruik een 5% oplossing van soda voor G-stoffen Luchten (behalve voor V-stoffen) Standaard wasmethode Wol: Onderdompelen in zeepsop van 40 °C gedurende 1 uur of langer onder voorzichtig roeren. Langzaam drogen Luchten (behalve voor V-stoffen)
Metalen geverfd (voertuigen, wapens, uitrusting)DS2 en afspoelen Wassen met zeepsop en afspoelen Chloorkalksuspensie, mits binnen 1 uur van het oppervlak verwijderd, gevolgd door inoliën van blanke delen luchten
Metalen, ongeverfd (munitie, machineriën, etensblikken)Munitie: Afwassen met organisch oplosmiddel en drogen Wassen met zeepsop Luchten Machineriën: DS2 en afspoelen Wassen met heet zeepsop Wassen met organische oplosmiddelen Luchten Etensblikken: Onderdompelen in kokend zeepsop gedurende 30 minuten en afspoelen DS2 en afspoelen Wassen in heet zeepsop, afspoelen en luchten
Plastic, ondoorzichtig (isolatie, telefoons, panelen)DS2 en afspoelen Wassen in heet zeepsop, afspoelen en luchten Luchten
Plastic, doorzichtig (oogbescherming, canopie van een vliegtuig)DS2 en afspoelen Wassen in heet zeepsop, afspoelen en luchten Luchten
Rubber, impermeabel (voorschoten, kleding)DS2, afspoelen na 30 minuten Onderdompelen in heet zeepsop (juist onder kookpunt) gedurende 1 uur, afspoelen en te drogen hangen Gebruik voor G-stoffen 10% soda-oplossing gevolgd door afspoelen en luchten Met heet zeepsop afborstelen gevolgd door afspoelen Chloorkalksuspensie (1:10), na 15 minuten afspoelen met schoon water
Rubber, natuurlijke of synthetische (handschoenen, laarzen, gelaatstukken, en andere rubber artikelen die in direct contact komen met de huid, banden, slangen, matten, isolatie)Handschoenen/laarzen: DS2 en afspoelen Onderdompelen in chloorkalksuspensie (1:1) gedurende 4 uur, afspoelen en luchten Onderdompelen in kokend zeepsop gedurende 2 tot 8 uur Huidontsmettingspoeder voor noodontsmetting Luchten Gelaatstukken etc: Wassen met warm zeepsop Huidontsmettingspoeder voor noodontsmetting Banden/isolatie: DS2 en afspoelen Chloorkalksuspensie (1:1) aanbrengen, tenminste 30 minuten laten inwerken en (eventueel) afspoelen Onderdompelen in kokend zeepsop gedurende 2 tot 8 uur Luchten
Glas (ruiten, lenzen)DS2 en afspoelen Spoelen met organisch oplosmiddel of schoon water Wassen met heet zeepsop Afdeppen Luchten
Hout, ongeverfd (gebouwen, kisten, wapens)Chloorkalksuspensie 24 uur laten inwerken, daarna afspoelen met water Vervolgens handeling herhalen en wederom afspoelen Afborstelen met heet zeepsop en afspoelen Huidontsmettingspoeder voor noodontsmetting geweerkolven Luchten
Hout, geverfd (gebouwen, kisten)Chloorkalksuspensie 24 uur laten inwerken, daarna afspoelen met water Afborstelen met heet zeepsop en afspoelen DS2 en afspoelen Luchten
Kale grondChloorkalk of chloorkalkzandmengsel (2:3) Luchten Bedekken met asfaltpapier 5 a 10 cm afgraven
Gras en lage begroeingChloorkalksuspensie Bedekken met chloorkalk of chloorkalkzandmengsel (2:3)  
Kreupelhout en lang grasChloorkalksuspensie Afbranden Maak paden m.b.v. slagsnoer of andere explosieven

 

Hoofdstuk VIII Oefenmiddelen

1. Inleiding

Tot de middelen die voor het simuleren van een chemische aanval kunnen worden gebruikt behoren de traan- en niesgassen. Deze stoffen worden in de Engelse terminologie meestal aangeduid als ’riot control agents’ (relbestrijdingsmiddelen). Voor dit doel is momenteel het traangas CS de meest gebruikte verbinding, ook in Nederland.

2. Benaming

a. Traangassen Traangassen (Eng: tear agents, lachrimators; Duits: Augenreizstoffe; Fr: lachrymogènes) veroorzaken irritatie van de ogen en slijmvliezen en in mindere mate van de huid. Deze irritatie geeft aanleiding tot tranenvloed en neusverstopping. De bekendste traangassen zijn weergegeven in figuur VIII.I.

NaamCode
ortho-chloorbenzylideenmalonitrilCS
chlooracctofenonCN
broombenzylcyanideCA
broomacetonBA
dibenz (b,f) - 1,4 - oxazepineCR

Figuur VIII.1. Traangassen en hun code

b. Niesgassen Niesgassen (Eng: vomiting agents, sternutators; Duits: Nasen- und Rachenreizstoffe; Fr: vomitifs) werken sterker irriterend en traanverwekkend dan de traangassen. Bovendien wekken ze braakneigingen, hoest- en niesbuien op. Zij bevatten alle een arseenatoom. De bekendste niesgassen zijn weergegeven in figuur VIII.2.

NaamCode
diferrylaminochloorarsine (adamsiet) DM
difenylchloorarsineDA
difenylchloorarsineDC

Figuur VIII.2. Niesgassen en hun code

3. Fysische en chemische eigenschappen

De traan- en niesgassen zijn met uitzondering van de vloeistof broomaceton vaste stoffen. Ze zijn over het algemeen slecht oplosbaar in water en goed in organische oplosmiddelen. Vooral CS is in waterige oplossing instabiel. Alle ontleden in basisch milieu in relatief onschadelijke verbindingen. Wel kan bij de niesgassen arseen overblijven, dat dan nog wel toxisch is maar niet meer irriterend. CN en CA hebben een fruitachtige geur, DM en DA ruiken naar kool en DC naar knoflook. Nbc-maskers bieden een effectieve bescherming terwijl het dragen van beschermende kleding niet noodzakelijk is. Deze stoffen hechten zich vooral aan kleding. Hierdoor kunnen zij als de aanwezigheid in de omgevingslucht reeds beneden actieve concentraties is gedaald als gevolg van verdamping uit de kleding nog irriterend werken, vooral in het gezicht.

4. Verspreiding

Verspreiding kan plaatsvinden na pyrotechnische aerosolisering of door verneveling van oplossingen in organische oplosmiddelen (bekend is bijvoorbeeld een oplossing van CS in aceton of trichloorethaan). Al deze stoffen zijn te velde weinig persistent.

5. Detectie

Voor de detectie zijn bij de krijgsmacht geen specifieke middelen beschikbaar. Detectie vindt in de praktijk plaats via de zintuigen.

6. Militaire toepassingen

CS en in sommige landen ook nog wel CN worden gebruikt voor oefendoeleinden ter simulatie van een aanval met luchtbesmettende chemische strijdmiddelen. Ook worden deze middelen gebruikt voor het beteugelen van oproer en woelingen. Traan- en niesgassen zouden kunnen worden gebruikt om de tegenstander te hinderen door hem te dwingen het nbc-masker in beschermstelling te plaatsen.

7. Toxicologie en farmacologie

a. Werkingsmechanisme Het werkingsmechanisme van de traan- en niesgassen is niet met zekerheid bekend. Verondersteld wordt dat zij inwerken op zwavelgroepen in eiwitten die zich bevinden aan de uiteinden van bepaalde sensibele zenuwen. De zenuw raakt geprikkeld en daardoor zouden de verschijnselen ontstaan.

b. Diagnostiek De irritatie van ogen, slijmvliezen en huid uit zich in sterke tranenvloed gepaard gaand met lichtschuwheid, verkoudheidsverschijnelen, `dikke ogen’ en een brandend gevoel op de huid, speciaal in huidplooien en op beschadigde plaatsen. Bij zeer hoge doses kunnen misselijkheid en/of benauwheid optreden. Ingestie veroorzaakt buikpijn, braken en diarree (soms met bloed). Bovendien treden hoest- en niesbuien op en veroorzaken zij misselijkheid, ook in lagere concentraties. Blootstelling aan hoge doses kan prikkelingen in de extremiteiten (paraesthesieën), verlammingen en eventueel blaren veroorzaken. De niesgassen kunnen bij resorptie van zeer hoge doses ook aanleiding geven tot een (lichte) acute arseenvergiftiging. Niesgassen zijn dus giftiger dan de traangassen.

c. Behandelingsprincipes Over het algemeen behoeft een persoon die blootgesteld is geweest aan traanof niesgassen geen geneeskundige behandeling. Het is vrijwel altijd voldoende deze persoon in de frisse lucht te brengen en eventueel van kleding te laten wisselen. Bij het optreden van hoofdpijn kan een pijnstiller worden gegeven. Bij ernstige irritatie van ogen, slijmvliezen en huid overvloedig spoelen met water. Ontsmetten met chloorhoudende ontsmettingsmiddelen is onjuist omdat chlorering van sommige verbindingen deze juist sterker irriterend maakt. De bij heel hoge concentraties optredende jeukende huidlesies kunnen worden behandeld met calaminelotion, eventueel een corticoïdencrème. Blaren eventueel droog en steriel verbinden. Een eventuele arseenvergiftiging kan worden behandeld met BAL.

8. Eigenschappen van oefenmiddelen

Gescande pagina’s, klik op het plaatje voor een vergroting

Verklarende woordenlijst

ABCDEFGHIKLM
NOPRSTUVW   

 

absorberenopnemen in
adsorberenhechten aan
adsorbensstof waarin zich gemakkelijk deeltjes hechten; b.v.: fijn verdeeld koolstof (norit) is een adsorbens
aerosoleen zeer fijne verdeling van vaste of vloeibare deeltjes in lucht, meestal onzichtbaar; gedraagt zich als een damp
agentiastoffen of verbindingen met een bepaalde activiteit; b.v.: zuurstof is een oxiderend agens
alkylerenbenaming voor een scheikundige bewerking waar bij een alkylgroep in de moleculen wordt in gevoerd
anaestheticapijnverdovende geneesmiddelen
anxiolyticaangstbestrijdende geneesmiddelen
aritmiestoring van het normale ritme; b.v.: hartaritmie
atelectasedichtklappen van longblaasjes
atomenelementaire deeltjes waaruit een molecuul is opgebouwd; er bestaan 104 verschillende soorten atomen(elementen)
autokatalyseeen katalyse (zie aldaar) waarbij het gevormde reactieprodukt de reactie versnelt
bacteriaemiehet in het bloed aanwezig zijn van bacteriën (zie ook: sepsis)
basischbasische stoffen kunnen protonen (waterstofionen) opnemen; b.v.: ammonia en natriumhydroxide (natronloog); basisch is het tegenovergestelde van zuur (een zure stof kan dus protonen afgeven)  
besmetting (medisch)de aanwezigheid op en/of in het lichaam van lichaamsvreemde stoffen, deeltjes of micro-organismen
besmetting (nbc-technisch) de aanwezigheid en/of de adsorptie van radioactief materiaal, biologische of chemische strijdmiddelen op en door gebouwen, terrein, personeel of materieel
capillair bestaand uit minuscuul kleine buisjes; capillaire buisjes zuigen vloeistof spontaan op
causaaloorzakelijk; b.v.: als een verstopte neus wordt veroorzaakt door een bacterie-infectie spreekt men van causale behandeling als de bacteriën zou den worden gedood; als de neusverstopping wordt opgeheven door alleen het slijmvlies te laten slinken, spreekt men van een symptomatische behandeling
cellende kleinste bouwstenen van weefsels, organen en orgaanstelsels
chlorerenchemisch laten reageren met chloor waardoor chlooratomen in het molecuul worden ingevoerd
clustergroep van bij elkaar gelegen dingen met overeenkomstige eigenschappen; b.v.: een cluster cellen
colorimetriemeetmethode waarbij gebruik wordt gemaakt van kleuren: b.v.: een colorimetrische bepaling: een bepaling waarbij met behulp van de kleurintensiteit gegevens worden verkregen
contractuurdwangstand van een gewricht. Contracturen worden onder andere veroorzaakt door littekenvorming na ernstige brandwonden en mosterdgaslesies.
contra-indicatie een reden om een bepaalde geneeskundige handeling bij voorkeur niet uit te voeren
convulsiesstuiptrekkingen
dampdichtheidverhouding tussen de gemiddelde moleculaire massa van lucht en die van een damp of gas. De gemiddelde moleculaire massa van lucht is 29.0. Per definitie is de dampdichtheid van lucht der halve 1
dampspanningde partiële atmosferische druk die bij een bepaalde temperatuur uitgeoefend wordt door de damp van een bepaalde stof in lucht, indien die lucht in evenwicht verkeert met de vloeibare fase van die stof, d.w.z. bij de heersende temperatuur met de ze stof verzadigd is. Bij het kookpunt van een stof is de dampspanning per definitie gelijk aan de dan heersende atmosferische druk. Hoe hoger de dampspanning, hoe vluchtiger de vloeistof
dichtheidde verhouding tussen de gewichten van gelijke volumina van een stof en die van water. Een stof die op water drijft heeft een dichtheid kleiner dan 1 en een stof die zinkt een dichtheid groter dan 1. Die van water zelf is per definitie 1
defibrillerengeneeskundige behandeling van fibrilleren
derivaten afgeleide chemische verbindingen; b.v.: stikstof mosterdgas is een derivaat van mosterdgas
doorslagtijdtijd die verstrijkt voordat een bepaalde stof ergens doorheen is gegaan
elektrochemieleer der omzetting van chemische in elektrische energie en omgekeerd
emfyseembeschadiging van de longblaasjes
enzymeen eiwit dat chemische reacties versnelt (katalyse)
erytheemroodheid van de huid die door druk verdwijnt; de roodheid wordt veroorzaakt door de aanwezigheid, meestal door vaatverwijding, van meer bloed onder de huid
eutecticummengsel van twee of meer stoffen in een (eutectische) verhouding die het laagst mogelijke smeltpunt oplevert dat van een mengsel van die stoffen mogelijk is
excitatiestaat van opgewondenheid
farmacologieleer der werking van geneesmiddelen
fibrillerenonregelmatige samentrekkingen van telkens andere vezels van de hartspier
fosfonylgroepchemische groep met de volgende structuur
fotochemiehet deel van de scheikunde dat zich bezighoudt met de invloed van licht op chemische reacties
fysiologieleer van de levensverrichtingen; met de wetenschap der fysiologie wordt doorgaans bedoeld de leer van de mechanismen die het lichaam in stand houden; b.v.: het sneller kloppen van het hart bij hardlopen is een fysiologisch proces
genitaliageslachtsdelen
glycolateneen zout of ester van glycolzuur
halfgeleiderstof die elektriciteit slecht of alleen onder bepaalde omstandigheden geleidt
halogenende elementen uit de zevende hoofdgroep van het periodiek systeem (de systematische rangschikking van alle elementen). Het zijn: fluor (F), chloor (Cl), broom (Br), jodium (1) en astaat (At). De elementen worden gekenmerkt doordat zij in zuivere vorm altijd moleculen vormen van 2 atomen (dus CL2, Br2, etc.) en ioniseren onder op name van één elektron. De gevormde ionen zijn dus F-, At-, etc.
hematocrietwaardevolumepercentage dat door cellen in het bloed wordt ingenomen
hemoglobineeen zich in de rode bloedlichaampjes bevindend eiwit voor het transport van zuurstof
hydrolyseontleding van een verbinding in andere waarbij een molecuul water wordt gesplitst; b.v.

(de onderstreepte atomen zijn afkomstig van het water)

hydroxylgroepOH-groep, ook wel alcoholgroep genoemd, als onderdeel van een molecuul
impermeabelondoorgankelijk, ondoordringbaar
incapaciteringnegatieve invloed uitoefenend op het lichamelijk en/of geestelijk functioneren van mens of dier
indicatieaanwijzing om een geneeskundige handeling uit te voeren
infrarood lichtlicht met een golflengte die groter is dan die van zichtbaar licht
infrastructuuronderbouw van de logistieke organisatie omvattende de blijvende en roerende voorzieningen zoals wegen, kanalen, geneeskundige voorzieningen, winkels, bibliotheken, openbaar vervoer e.d.
ingestiehet lichaam binnenkomend via het spijsverteringskanaal; b.v.: vergiftiging door ingestie
insekticideninsektendodend middel, zodanig dat andere organismen in leven worden gelaten
intramusculair (i.m.)in een spierweefsel; b.v.: een injectie
intraveneus (i.v.)in een ader; b.v.: een injectie of een infuus
intubatiehet inbrengen van een buis (tuba, tube) via de mond- of neusholte in de luchtpijp voor b.v. aansluiting op een ademhalingspomp of een narcoseapparaat, of voor het openhouden van de bovenste ademweg
ionelektrisch geladen atoom of molecuul. Zo is Cl een negatief geladen atomair ion, CN - (het cyanide-ion) een negatief geladen moleculair ion, Na + een positief geladen atomair ion en atropine- een negatief geladen moleculair ion  
irreversibelniet omkeerbaar; terugkeer tot de uitgangstoestand is niet mogelijk
katalyseversnelling van een chemische reactie met behulp van een stof die zelf bij de reactie niet blijvend wordt veranderd; b.v.: enzymen
lacrymogeniatraanverwekkende verbindingen
laminaatuit lagen opgebouwd materiaal. Zo bestaan er laminaten van hout of van metalen, maar ook van kunststoffen zoals bij afdekmiddelen
lesieverwonding, beschadiging, letsel
letaal dodelijk
lokaalanaestheticaplaatselijk werkende geneesmiddelen die het gevoel uitschakelen c.q. de pijn verdoven; worden meestal ingespoten op de plaats van de pijn
melaenawegens bloedafbraak teerachtige ontlasting
metaalionion van een metaal
methemoglobinegeoxideerd hemoglobinemolecuul dat in plaats van een tweewaardig ijzerion een driewaardig ijzerion bevat; methemoglobine heeft daarom een veel geringere transportcapaciteit voor zuurstof dan hemoglobine
methemoglobinemietoestand waarbij een hoger gehalte methemoglobine in het bloed voorkomt dan normaal
miosissterke vernauwing van de pupil. In ziekelijke gevallen valt er zó weinig licht op het netvlies dat nachtblindheid optreedt. Zie ook: mydriasis
molecuul het kleinste deeltje van een stof dat nog de eigenschappen heeft van die stof. Moleculen bestaan altijd uit meer dan één atoom
mutageenverandering veroorzakend in het erfelijk materiaal (DNA) van de cel
mydriasissterke verwijding van de pupil. In ziekelijke geval len valt er zó veel licht op het netvlies dat licht schuwheid optreedt. Zie ook: miosis
nauseamisselijkheid
necroseweefselversterf, dood weefsel
neoplasmenal dan niet kwaadaardige nieuwvorming van cellen, b.v. gezwellen
obstipatiedarmverstopping
oedeemabnormale ophoping van vocht in weefsel
ontsmettinghet samenstel van handelingen dat er op is gericht het risico van een besmetting te verminderen dan wel een besmetting teniet te doen
oppervlaktespanningeen maat voor de stevigheid van een oppervlak van een vloeistof; het geeft aan hoe vast de vloeistofdeeltjes in het oppervlak aan elkaar zitten
oraalvia de mond
orgaaneen samenstel van weefsels met een specifieke taak; b.v.: hart, lever, huid
organische oplosmiddelenvloeistoffen die zelf niet in water oplossen maar geschikt zijn om andere vloeistoffen in op te lossen; b.v.: chloroform, ether, aceton
organismelevend wezen; een organisme is een zelfstandig geheel; vaak, maar niet altijd bevat een organisme organen; b.v.: een mens (organisme) bevat een hart (orgaan); een bacterie is ook een organisme maar bevat geen organen; de interne structuren van een bacterie noemt men organellen
oxidatieeen chemische reactie waarbij de geoxideerde stof elektronen afstaat; in het spraakgebruik wordt vaak een reactie met zuurstof bedoeld
oximchemische groep met de formule

palliatiefleed verzachtend, doch niet genezend; behulpzaam bij de behandeling maar daar geen wezenlijk onmisbaar onderdeel van uitmakend; b.v.: pijnstillen is een palliatieve handeling
paraesthesieënabnormale gevoelservaringen; b.v.: tintelende vingers
parenteraalop een andere wijze dan via het maagdarmkanaal; in de praktijk wordt altijd bedoeld per injectie of per infuus
permeabel doorgankelijk, doordringbaar
per osvia de mond, oraal
pHnegatieve logaritme van de concentratie H+- ionen in een waterige vloeistof. Hoe kleiner het getal hoe hoger de zuurgraad
pneumothoraxaanwezigheid van lucht tussen het longvlies dat de longen omringt (pleura visceralis) en het borstvlies dat de binnenzijde van de borstwand en het middenrif bekleedt (pleura pariëtalis). Als gevolg hiervan valt de long aan de zijde van de pneumothorax samen, zodat hij niet meer kan deelnemen aan de ademhalingsactiviteit. Veelal wordt gesproken van `pneu’
polyalcoholenstoffen met meer dan één hydroxylgroep; b.v.: HO-CH2-CH2-CH2-OH
polaire verbindingverbinding waarbij binnen één en hetzelfde molecuul verschillen in elektrostatische lading bestaan. Als gevolg hiervan zullen deze moleculen zich richten ten opzichte van elkaar, waardoor er een sterke re binding ontstaat, óf ten opzichte van elektrische óf ten opzichte van magnetische velden
psychogeneverwekt door de geest
pyrotechnischbetrekking hebbend op toepassing van hoge temperaturen
reageren een chemisch begrip inhoudend dat verbindingen die worden samengevoegd een reactie aangaan waardoor andere verbindingen ontstaan
resorptieopnemen in het lichaam zodanig dat de geresorbeerde stof in het bloed terecht komt; zo kan resorptie optreden na intramusculaire of orale toediening; b.v.: de resorptie van atropine uit de darm is goed; in het Angelsaksisch taalgebied wordt meestal gesproken van `absorption’
responsietijdtijdspanne tussen het starten van een proces en het moment waarop het gewenste effect is bereikt
reversibelomkeerbaar  
sederenkalmeren, rust geven, brengen in een slaperige toestand, evenwel niet in slaap
semi-permeabelselectief doorgankelijk
sensibelhet gevoel betreffend
sepsisaanwezigheid en vermeerdering van infectiekiemen in het bloed. Zie ook: bacteriaemie. Een sepsis is een levensbedreigende toestand
sereusafkomstig van serum
serumbloed ontdaan van bloedlichaampjes en het stollingseiwit (fibrinogeen)
somatischhet lichaam betreffend
soortelijke massahet gewicht van 1 ml van een stof, uitgedrukt in grammen, gemeten bij een temperatuur van 4°C en een atmosferische druk van 101,3 kPa
spectrumreeks van verscheidenheden binnen een bepaald gebied; b.v.: lichtspectrum
sternugenianiesverwekkende verbindingen
structuurformuleeen getekende formule van een molecuul waarin de plaats van de atomen ten opzichte van elkaar wordt aangegeven. Bijvoorbeeld voor azijnzuur:

substraatchemische verbinding die dient als uitgangsstof voor een door een enzym gekatalyseerde reactie. Bij deze reactie wordt het substraat omgezet in het eindprodukt. Bijvoorbeeld het enzym acetylcholinesterase zet het substraat acetylcholine om in de eindprodukten azijnzuur en choline
suffocantiaverstikking veroorzakende verbindingen
symptomatischsymptoombestrijdend; in tegenstelling tot causaal
symptoomverschijnsel; meestal wordt bedoeld verschijnselen van ziekte of vergiftiging
systemischbetrekking hebbend op het gehele organisme; b.v.: systemische werking d.w.z. werkt op het gehele organisme; in tegenstelling tot lokale werking
tachycardieverhoging van de hartfrequentie
teratogeenschade toebrengend aan de ongeboren vrucht
toxicologieleer van vergiften; vergifkunde
toxischgiftig
tracheotomieluchtpijpsnede; een kleine opening in de hals via welke een opening in de luchtpijp (trachea) kan worden gemaakt; b.v.: indien de bovenste ademweg is geblokkeerd
verbindingeen stof die uit dezelfde moleculen bestaat
vesicantiablaarverwekkende verbindingen
 
weefselgeheel van cellen met dezelfde functie

Inhoudsopgave

Alles dichtklappenAlles openklappen
Naar boven