Hoofdstuk
1
Definities en algemene bepalingen
§
1.1
Diverse algemene begrippen
Artikel
1
Algemene begrippen
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
–
arbeidsongeschiktheidsuitkering: de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in
hoofdstuk 6;
–
lichaam: publiekrechtelijke of privaatrechtelijke rechtspersoon, maat- en vennootschap, samenwerkingsvorm zonder rechtspersoonlijkheid die maatschappelijk kan worden gelijkgesteld met een vereniging, onderneming van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens;
–
maatmaninkomen: hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen;
–
onbetaald verlof: een tussen werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen verlof, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht;
–
Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
–
reïntegratie: herstel, behoud en bevordering van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en bevordering van inschakeling in de arbeid met dien verstande dat onder arbeid niet wordt verstaan arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in
hoofdstuk 2 of
3 van de Wet sociale werkvoorziening;
–
reïntegratiebedrijf: een natuurlijke persoon dan wel rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevordert met dien verstande dat onder arbeid niet wordt verstaan arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in
hoofdstuk 2 of
3 van de Wet sociale werkvoorziening;
–
WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten, bedoeld in
hoofdstuk 7;
–
zelfstandige: de persoon, jonger dan 65 jaar:
3°.die directeur-grootaandeelhouder is, en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
2
Gelijkstelling niet-gehuwden met gehuwden
1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met:
a.echtgenoot: geregistreerde partner;
relaties0
b.gehuwd: als partner geregistreerd.
relaties0
relaties0 2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
a.als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
relaties0
b.als ongehuwd mede aangemerkt de persoon die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
relaties0
relaties0 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
relaties0 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a.zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld;
relaties0
b.uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
relaties0
c.zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of
relaties0
d.zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid.
relaties0
relaties0 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander als bedoeld in het derde lid.
relaties0 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d.
relaties0
relaties0
Artikel
3
Woon- en vestigingsplaats
1. Waar iemand woont en waar een lichaam gevestigd is, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.
relaties0 2. Voor de toepassing van het eerste lid worden schepen die binnen Nederland hun thuishaven hebben, als deel van Nederland beschouwd.
relaties0
relaties0 relaties0
§
1.2
Begrip volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en gedeeltelijk arbeidsgeschikt
Artikel
4
Definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
relaties0 2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
relaties0 3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
relaties0
relaties0
Artikel
5
Definitie gedeeltelijk arbeidsgeschikt
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
relaties0relaties0
Artikel
6
Nadere bepalingen definitie volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en definitie gedeeltelijk arbeidsgeschikt
1. De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
relaties0 2. Bij het vaststellen van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid wordt, zo mogelijk, rekening gehouden met verkregen nieuwe bekwaamheden, maar wordt buiten beschouwing gelaten of de verzekerde de arbeid feitelijk kan verkrijgen.
relaties0 3. Onder arbeid als bedoeld in
artikel 4, eerste lid, en
5 wordt verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
relaties0 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid, en de
artikelen 4 en
5 nadere en zo nodig afwijkende regels worden gesteld die voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten en gedeeltelijk arbeidsgeschikten verschillend kunnen zijn. Hierbij kan tevens onderscheid worden gemaakt tussen de situaties, bedoeld in
artikel 4, tweede en derde lid.
relaties0 5. De voordracht tot respectievelijk de vaststelling, wijziging of intrekking van een op grond van het vierde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling wordt pas gedaan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.
relaties0 6. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, maakt de verzekeringsarts zo veel mogelijk gebruik van de bij ministeriële regeling vastgelegde wetenschappelijke inzichten die de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid of de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid kunnen ondersteunen.
relaties0
relaties0 relaties0
§
1.3
Begrip verplicht verzekerde
Artikel
7
De verplicht verzekerde
1. Verplicht verzekerd is de werknemer.
relaties0 2. Een aanvraag tot het geven van een beschikking over het verplicht verzekerd zijn op grond van deze wet kan door de werknemer uitsluitend bij het UWV worden ingediend.
relaties0
relaties0
Artikel
8
De werknemer
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat personen die buiten Nederland wonen ook als werknemer worden aangemerkt, voorzover zij hun dienstbetrekking buiten Nederland vervullen.
relaties0 3. Bij de toepassing van het eerste lid blijft
artikel 6, tweede lid, van de Ziektewet buiten toepassing ten aanzien van de persoon die geen arbeid verricht wegens het genieten van ononderbroken onbetaald verlof tot een maximum van achttien maanden, waarbij perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen als ononderbroken onbetaald verlof worden aangemerkt.
relaties0
relaties0
Artikel
9
Uitbreiding werknemerschap
Als werknemer wordt mede beschouwd:
b.de persoon, die wegens werkloosheid niet werkt en die op grond van een bij ministeriële regeling aan te wijzen, van overheidswege getroffen regeling, uitkering ontvangt.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
10
Nawerking verzekering
1. De persoon, die:
a.gedurende twee maanden onafgebroken op alle dagen verzekerd is geweest, of
relaties0
b.in de loop van de twee maanden, voorafgaande aan het einde van zijn verzekering, op ten minste 16 dagen verzekerd is geweest,
relaties0
wordt, indien hij in het in onderdeel a bedoelde geval binnen een maand na het einde van die twee maanden en in het in onderdeel b bedoelde geval binnen acht dagen na het einde van zijn verzekering ziek wordt, voor het recht op een uitkering op grond van deze wet, beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven. Indien de verzekering berust op een dienstbetrekking als bedoeld in
artikel 3 van de Ziektewet, is de eerste zin eerst na het eindigen van die dienstbetrekking van toepassing.
relaties0 2. De in het eerste lid, onderdeel a, genoemde termijn van twee maanden wordt geacht niet te zijn onderbroken, indien de betrokkene gedurende niet meer dan zeven dagen niet verzekerd is geweest. Voor de toepassing van dit en het eerste lid wordt arbeid, in een aaneengesloten nachtdienst op twee dagen verricht, gerekend als arbeid op één dag.
relaties0 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld, op grond waarvan personen, die niet verzekerd zijn en die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt worden als gevolg van bij die maatregel aan te wijzen beroepsziekten, voor het recht op een uitkering worden beschouwd alsof zij verzekerd zijn.
relaties0
relaties0 relaties0
§
1.4
Begrip werkgever
Artikel
11
De werkgever
2. In de gevallen, bedoeld in
artikel 8, tweede lid, is werkgever de natuurlijke persoon tot wie, het lichaam of het orgaan van een lichaam tot welk, de werknemer in dienstbetrekking staat.
relaties0 3. In de gevallen, bedoeld in
artikel 9, wordt als werkgever aangemerkt de persoon of instantie, die door Onze Minister als werkgever wordt aangewezen.
relaties0
relaties0 relaties0
§
1.5
Het begrip loon en het begrip dagloon
Artikel
12
Het loon
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
b.minimumloon: het minimumloon, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of, indien het een werknemer jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in
artikel 7, derde lid, en
artikel 8, derde lid, van laatstgenoemde wet, beide vermeerderd met de daarover berekende vakantietoeslag, bedoeld in
artikel 15 van die wet.
relaties0
relaties0 2. Loon, door verschillende personen tezamen onverdeeld genoten, wordt, voorzover niet blijkt van een andere verdeling, geacht door ieder van hen voor een gelijk deel te zijn genoten.
relaties0 3. De persoon die op grond van een regeling als bedoeld in
artikel 9, aanhef en onderdeel b, een uitkering ontvangt, wordt geacht op elke dag waarover hij die uitkering ontvangt, loon te ontvangen, ter hoogte van die uitkering.
relaties0
relaties0
Artikel
13
Dagloon en maandloon
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in
artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
relaties0 2. In afwijking van het eerste lid wordt in het in
artikel 21 bedoelde geval het dagloon op de daar genoemde wijze vastgesteld.
relaties0 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld. Daarbij kunnen tevens regels worden gesteld ter bepaling van het dagloon ten behoeve van de vaststelling van de hoogte van de vervolguitkering van de WGA-uitkering, bedoeld in
artikel 62, derde lid.
relaties0 4. Het maandloon bedraagt:
a.indien recht op een uitkering bestaat over een volledige kalendermaand: 21,75 maal het dagloon; of
relaties0
b.indien niet over een volledige kalendermaand recht op een uitkering bestaat: de uitkomst van het aantal dagen in de betreffende kalendermaand waarover recht op een uitkering bestaat gedeeld door het totaal aantal dagen in de betreffende kalendermaand vermenigvuldigd met 21,75 maal het dagloon. Bij het bepalen van het aantal dagen worden de zaterdagen en zondagen buiten beschouwing gelaten.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
14
Indexering
2. Onze Minister maakt in de Staatscourant bekend met ingang van welke dag en met welk percentage een herziening als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt.
relaties0
relaties0 relaties0
§
1.6
Het begrip arbeidsverleden
Artikel
15
Arbeidsverleden
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder arbeidsverleden verstaan de periode die wordt berekend door samentelling van:
a.het aantal kalenderjaren, gelegen in de periode vanaf en met inbegrip van 1998 tot en met het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de dag is gelegen waarop het recht op een uitkering op grond van deze wet is ontstaan, of zou zijn ontstaan als
artikel 23, zesde lid, of
64, elfde lid, niet zou zijn toegepast, waarover de werknemer aantoont over 52 of meer dagen per jaar loon te hebben ontvangen; en
relaties0
b.het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het jaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998.
relaties0
relaties0 3. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden met dagen waarover loon is ontvangen, gelijkgesteld:
a.dagen waarover recht bestond op een uitkering die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of met een uitkering op grond van deze wet voor zover deze uitkering wordt toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% respectievelijk wordt toegekend over periodes waarin de verzekerde slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur;
relaties0
b.dagen waarover een persoon een uitkering ontvangt op grond van
hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend.
relaties0
relaties0 4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van
artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel h, van verordening (EG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschap van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen. De in de eerste zin bedoelde persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon.
relaties0 5. In afwijking van het vierde lid worden over de periode tot 1 januari 2005, waarin een persoon recht heeft op kinderbijslag op grond van
artikel 7 van de Algemene Kinderbijslagwet of een andere gezinsbijslag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel h, van verordening (EG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschap van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149) voor een tot zijn huishouden behorend kind dat bij de aanvang van dat kalenderjaar de leeftijd van vijf jaar niet heeft bereikt, gelijkgesteld met, en worden dergelijke kalenderjaren over de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 voor drie kwart gelijkgesteld met, kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen.
relaties0 6. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden niet reeds in aanmerking genomen kalenderjaren vanaf en met in begrip van een bij ministeriële regeling nader te bepalen kalenderjaar, waarin een persoon inkomsten ontvangt voor het verlenen van zorg op grond van een regeling voor persoonsgebonden budget, die is gegrond op
artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of die voldoet aan
artikel 14a van de Zorgverzekeringswet, voor de helft gelijkgesteld met kalenderjaren waarin over 52 of meer dagen loon is ontvangen, tenzij hij deze inkomsten ontvangt uit arbeid als bedoeld in
artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Ziektewet. De eerste zin is uitsluitend van toepassing indien de in de eerste zin bedoelde persoon aantoont dat deze zorgverlening aan deze voorwaarden voldoet of heeft voldaan. Die persoon wordt aangemerkt als verzorgend persoon. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van dit lid.
relaties0 7. Het vierde, vijfde en zesde lid vinden geen toepassing indien de verzorgende persoon in een kalenderjaar voor een periode langer dan een half jaar als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid of op de loongerelateerde uitkering op grond van
hoofdstuk 7 van deze wet.
relaties0 8. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid wordt onder:
a.een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
relaties0
b.een pleegkind verstaan een kind dat als een eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
relaties0
relaties0 9. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, worden dagen, tot een maximum van achttien maanden, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft genoten, gelijkgesteld met dagen, waarover loon is ontvangen.
relaties0 10. Voor de toepassing van dit artikel wordt niet als loon beschouwd een uitkering:
b.op grond van
hoofdstuk 7 van deze wet, met uitzondering van een uitkering aan de persoon die slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur;
relaties0
d.die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering als bedoeld in onderdeel a, b of c.
relaties0
relaties0 11. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld:
a.ter vaststelling van het aantal dagen waarover loon is ontvangen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid;
relaties0
b.op grond waarvan voor het bepalen van het aantal van 52 dagen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, dagen waarover, anders dan bedoeld in het negende lid, geen loon is ontvangen, worden gelijkgesteld met dagen waarover loon is ontvangen.
relaties0
relaties0
relaties0 relaties0 relaties0
Hoofdstuk
5
Uitsluitingsgronden voor het recht op een uitkering
Artikel
43
Uitsluitingsgronden
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de volgende uitsluitingsgronden onderscheiden:
a.het recht hebben op een uitkering:
relaties0
d.het rechtens zijn vrijheid zijn ontnomen;
relaties0
f.het bereiken of bereikt hebben van de eerste dag van de kalendermaand waarin de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt;
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
44
Nadere bepalingen met betrekking tot vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen
1.
Artikel 43, onderdeel d, is niet van toepassing op:
b.bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorieën personen waarbij tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel plaatsvindt buiten een justitiële inrichting.
relaties0
relaties0 3. Voor de toepassing van het tweede lid, worden perioden van vrijheidsontneming samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
relaties0
relaties0
Artikel
45
Nadere bepalingen met betrekking tot in Nederland wonen
1.
Artikel 43, onderdeel e, is niet van toepassing op de verzekerde die woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering op grond van deze wet kan bestaan.
relaties0 2. Onze Minister deelt mee in welke landen op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op een uitkering op grond van deze wet kan bestaan. In deze mededeling wordt tevens opgenomen:
a.de vindplaats van het desbetreffende verdrag of besluit, en
relaties0
b.de eventueel in dat verdrag of besluit aanwezige beperkingen.
relaties0
relaties0 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot
artikel 43, onderdeel e, afwijkende regels worden gesteld ten gunste van:
a.de verzekerde, die werkzaamheden verricht in het algemeen belang en niet in Nederland woont;
relaties0
b.de verzekerde, die in de Nederlandse Antillen of Aruba woont; of
relaties0
c.de gezinsleden van de in de onderdelen a of b bedoelde verzekerde.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
46
Arbeidsongeschiktheid en gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid bij aanvang van de verzekering
1. In dit artikel wordt verstaan onder volledige arbeidsongeschiktheid het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat zijn om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
relaties0 2.
Artikel 43, onderdeel c, is van toepassing indien er sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid:
b.die binnen een half jaar na het tijdstip van aanvang van de verzekering of na het tijdstip van eindiging van de periode, bedoeld in onderdeel a, is ingetreden, terwijl de gezondheidstoestand van de verzekerde op dat tijdstip het intreden van die arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.
relaties0
relaties0 3. Bij de vaststelling van het maatmaninkomen worden buiten aanmerking gelaten verdiensten die meer bedragen dan gelet op de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid kan worden verdiend door de verzekerde die:
a.gedeeltelijk arbeidsgeschikt, doch niet volledig arbeidsongeschikt is op het tijdstip van aanvang van de verzekering of op het moment van eindiging van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde periode; of
relaties0
b.gedeeltelijk arbeidsgeschikt, doch niet volledig arbeidsongeschikt wordt binnen een half jaar na het tijdstip van aanvang van verzekering of na het tijdstip van eindiging van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde periode, terwijl de gezondheidstoestand van de verzekerde op dat tijdstip het intreden van deze gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.
relaties0
Onderdeel b strekt zich mede uit tot afname van arbeidsgeschiktheid voor zover deze kennelijk is voortgekomen uit dezelfde oorzaak als die tot die gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid en die binnen een half jaar na aanvang van de verzekering is ingetreden.
relaties0 5. Indien de bij de aanvang van de verzekering, bedoeld in het tweede en derde lid, aanwezige arbeidsongeschiktheid nadien is afgenomen of aanwezige gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid nadien is toegenomen, wordt in plaats van de aanvang van de verzekering gelezen het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is afgenomen respectievelijk de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid toenam.
relaties0 6.
Artikel 6 en de daarop berustende bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.
relaties0
relaties0
Artikel
46a
Niet meewerken aan medisch onderzoek vóór recht op uitkering
Indien voor het vaststellen van het recht op uitkering op grond van deze wet, in het kader van een aanvraag voor de toekenning van een uitkering op grond van deze wet, naar het oordeel van het UWV een medisch onderzoek nodig is en de betrokkene niet meewerkt aan dat onderzoek, blijven eventuele uit deze wet voortvloeiende aanspraken op een uitkering op grond van deze wet buiten aanmerking, voor zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
9
Eigenrisicodragen door de werkgever
Artikel
82
Periode van eigenrisicodragen
1. De eigenrisicodrager draagt gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan, het risico van de betaling van die uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot de eigenrisicodrager in dienstbetrekking stond.
relaties0 2. Indien een WGA-uitkering wordt toegekend direct aansluitend op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt de duur van de arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op de periode, bedoeld in het eerste lid.
relaties0
relaties0
Artikel
83
Betaling bij eigenrisicodragen
1. De eigenrisicodrager is bevoegd, met inachtneming van
artikel 72, de door het UWV toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering of WGA-uitkering namens het UWV te betalen aan de verzekerde, bedoeld in
artikel 82, eerste lid.
relaties0 2. De door de eigenrisicodrager op grond van het eerste lid aan de verzekerde betaalde loonaanvullingsuitkering, bedoeld in
hoofdstuk 7, alsmede de op grond van enige wet hierover verschuldigde premies die daarop niet in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in
artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering, kunnen door hem op het UWV worden verhaald, met uitzondering van een bedrag overeenkomende met het bedrag van de vervolguitkering, bedoeld in
hoofdstuk 7, waar de verzekerde, zonder toepassing van
artikel 62, derde lid, recht op zou hebben indien hij geen recht zou hebben gehad op de loonaanvullingsuitkering, bedoeld in
hoofdstuk 7, vermeerderd met de premies die op grond van enige wet daarover verschuldigd zouden zijn en die daarop niet in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in
artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering. Met betrekking tot de verzekerde, bedoeld in
artikel 60, derde lid, bedraagt het bedrag van de loonaanvullingsuitkering dat niet op het UWV kan worden verhaald, in afwijking van de eerste zin, 70% van het minimumloon of het voor de verzekerde geldende dagloon indien dat lager is dan 70% van het minimumloon vermeerderd met de premies die op grond van enige wet daarover verschuldigd zouden zijn en die daarop niet in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in
artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering.
relaties0 3. Indien de eigenrisicodrager de uitkering niet betaalt, betaalt het UWV deze uitkering en verhaalt het UWV de uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in
artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering, op de eigenrisicodrager. Op de eigenrisicodrager wordt evenwel niet verhaald hetgeen deze, als hij de uitkering wel had betaald, op grond van het tweede lid op het UWV had kunnen verhalen.
relaties0
relaties0
Artikel
84
Afbakening eigenrisico
1. De eigenrisicodrager draagt vanaf het moment dat hij eigenrisicodrager wordt overeenkomstig
artikel 82 het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd tot hem in dienstbetrekking stond, ook als die wachttijd is ingegaan vóór de dag waarop deze werkgever eigenriscodrager werd.
relaties0 2. Indien het eigenrisicodragen eindigt blijft de werkgever het risico, bedoeld in
artikel 82, eerste lid, dragen, voorzover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte is gelegen voor het einde van het eigenrisicodragen. Indien de eigenrisicodrager in staat van faillissement is verklaard, of indien ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel indien hij ophoudt werkgever te zijn, betaalt het UWV de WGA-uitkering en verhaalt het deze uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in
artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering, voorzover deze is betaald over de periode, bedoeld in
artikel 82, op de kredietinstelling of verzekeraar, bedoeld in
artikel 40, tweede lid van de Wet financiering sociale verzekeringen.
relaties0 3. In geval van overgang van een onderneming in de zin van
artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede in geval van een dergelijke overgang bij faillissement, wordt het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, in afwijking van het tweede lid gedragen door de werkgever die de onderneming verkrijgt indien:
a.de werkgever die de onderneming overdraagt geen eigenrisicodrager is en de werkgever die de onderneming verkrijgt eigenrisicodrager is of wordt;
relaties0
b.de werkgever die de onderneming overdraagt eigenrisicodrager is; of
relaties0
c.de werkgever die de onderneming overdraagt een werkgever is wiens eigenrisicodragen is beëindigd als bedoeld in het tweede lid.
relaties0
relaties0 4. Indien in de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde situatie slechts een deel van de onderneming overgaat, vindt het derde lid, onderdeel a, toepassing naar rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan dat van overgang, doch berust de betaling van de uitkering bij het UWV. Het UWV verhaalt op de eigenrisicodrager de door hem op grond van de eerste zin verschuldigde uitkering, alsmede de op grond van enige wet over deze uitkering verschuldigde premies die niet op deze uitkering in mindering kunnen worden gebracht en de vergoeding, bedoeld in
artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, over deze uitkering.
relaties0 5. Indien in de in het derde lid, onderdeel b of c, bedoelde situatie slechts een deel van de onderneming overgaat, blijft het risico van de betaling van de uitkering berusten bij de werkgever die een deel van de onderneming overdraagt.
relaties0 6. Voor de toepassing van het eerste lid en het tweede lid, eerste zin, draagt de eigenrisicodrager het risico gedurende de periode die op grond van
artikel 82, eerste lid, geldt op de dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
relaties0
relaties0
Artikel
85
Vrijstelling aangifte ziekte
2. De eigenrisicodrager doet, uiterlijk 42 weken nadat de ongeschiktheid tot werken van een werknemer voor wie hij het risico, bedoeld in
artikel 82, draagt zijn verstreken, aangifte van die ongeschiktheid bij het UWV. De werkgever geeft daarbij de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken op. Voor het bepalen van het tijdvak van 42 weken worden tijdvakken van ongeschiktheid tot werken samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van
artikel 3:7, eerste lid,
3:8 of
3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak. Bij de vaststelling van het tijdvak van 42 weken blijven perioden, waarin uitkering in verband met zwangerschap of bevalling op grond van
artikel 3:7, eerste lid,
3:8, of
3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
relaties0 3. Onverminderd het tweede lid doet de eigen risicodrager aangifte van de ongeschiktheid tot werken van een werknemer voor wie hij het in
artikel 82, bedoelde risico draagt, op de laatste werkdag voordat de dienstbetrekking eindigt.
relaties0
relaties0
Artikel
86
Administratiekosten
1. Het UWV kan bij de eigenrisicodrager kosten in rekening brengen ter zake van de betaling van de uitkering door het UWV en het verhaal op de eigenrisicodrager, bedoeld in
artikel 83, derde lid.
relaties0
relaties0
Artikel
87
Nadere regelgeving
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere en zonodig afwijkende regels worden gesteld met betrekking tot dit hoofdstuk.
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
10
Handhaving
Artikel
88
Maatregelen UWV
1. Het UWV weigert een uitkering op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk indien:
d.de verzekerde tijdens het tijdvak, bedoeld in
artikel 25, negende lid, zonder deugdelijke grond heeft nagelaten verweer te voeren tegen of heeft ingestemd met een beëindiging van de dienstbetrekking.
relaties0
relaties0 2. Onverminderd het eerste lid kan het UWV de uitkering blijvend geheel weigeren, indien de verzekerde door het niet nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 28, eerste lid, het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid opzettelijk heeft veroorzaakt.
relaties0 3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de eigenrisicodrager, op grond van
artikel 89, de bevoegdheid heeft de WGA-uitkering te weigeren.
relaties0 4. Indien het niet tijdig nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 27, eerste lid, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, of indien de belanghebbende zich niet houdt aan de voorschriften, bedoeld in
artikel 64, derde lid, of
artikel 65 kan het UWV afzien van het opleggen van een maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, tenzij het niet tijdig nakomen van de verplichting, of het zich niet houden aan de voorschriften, plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.
relaties0 5. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
relaties0
relaties0
Artikel
89
Maatregelen eigenrisicodrager
1. De eigenrisicodrager kan in verband met de uitvoering van
artikel 42 de WGA-uitkering gedeeltelijk en blijvend, geheel en tijdelijk of gedeeltelijk en tijdelijk weigeren indien:
relaties0 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
relaties0
relaties0
Artikel
90
Afstemming maatregel
1. Een maatregel als bedoeld in
artikel 88 of
89 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
relaties0 2. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor dezelfde gedraging een boete als bedoeld in
artikel 91 wordt opgelegd.
relaties0 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, waarbij in ieder geval kan worden geregeld in welke gevallen het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel.
relaties0
relaties0
Artikel
91
Boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting
2. De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de de belanghebbende de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
relaties0 3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in
artikel 27, eerste lid, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering op grond van deze wet of toekennen of verstrekken van een reïntegratie-instrument, kan het UWV afzien van het opleggen van een boete als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.
relaties0 4. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten van het opleggen van een boete af te zien.
relaties0 5. De persoon aan wie een boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn.
relaties0 6. Voorzover de boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van de persoon aan wie zij is opgelegd.
relaties0 7. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid.
relaties0
relaties0
Artikel
92
Voorschriften rond voorgenomen boete-oplegging
1. Indien het UWV jegens de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een boete zal worden opgelegd, is de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voorzover het betreft de boeteoplegging. De verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.
relaties0 2. Indien het UWV voornemens is om aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.
relaties0 3. Op verzoek van de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het UWV er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
relaties0 5. Indien de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt het UWV er op verzoek van de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.
relaties0
relaties0
Artikel
93
Voorschriften rond boetebeschikking
1. De beschikking waarbij de boete wordt opgelegd vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald, alsmede de wijze waarop de beschikking bij gebreke van tijdige betaling, overeenkomstig
artikel 96 zal worden tenuitvoergelegd.
relaties0 2. Op verzoek van de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger die de in het eerste lid bedoelde beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het UWV er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die beschikking vermelde informatie aan de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.
relaties0 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
relaties0
relaties0
Artikel
94
Niet-oplegging van boete
1. Een boete wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie.
relaties0 2. De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien ter zake van de gedraging tegen de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen op grond van
artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.
relaties0 3. Het openbaar ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het UWV.
relaties0
relaties0
Artikel
95
Termijnstelling van boete
1. Een boete wordt opgelegd binnen een jaar nadat het UWV de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger overeenkomstig
artikel 92, vierde lid, in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Indien terzake aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het openbaar ministerie aan het UWV heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.
relaties0 2. Een boete wordt in elk geval niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
relaties0
relaties0
Artikel
96
Boetebeschikking executoriale titel
4. Indien de persoon aan wie een boete is opgelegd geen uitkering als bedoeld in het tweede of derde lid ontvangt, of meer ontvangt, dan wel ten aanzien van zodanige uitkering toepassing van het tweede of derde lid niet mogelijk is, wordt de beschikking waarbij de boete is opgelegd bij gebreke van tijdige betaling met toepassing van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op zijn kosten betekend en tenuitvoergelegd.
relaties0 5. De tenuitvoerlegging van een beschikking waarbij een boete is opgelegd vindt plaats met toepassing van het tweede of derde lid, dan wel van het vierde lid, dan wel van het tweede of derde lid in combinatie met het vierde lid.
relaties0 6. Bij gebreke van tijdige betaling wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.
relaties0 9. Het achtste lid geldt niet, zolang de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger zijn verplichting bedoeld in
artikel 91, vijfde lid, niet of niet behoorlijk nakomt.
relaties0
relaties0
Artikel
97
In kennis stellen reïntegratiebedrijf van sanctie-oplegging
Indien het UWV de verzekerde de uitkering op grond van deze wet geheel of gedeeltelijk heeft geweigerd dan wel hem een boete heeft opgelegd, stelt het UWV het reïntegratiebedrijf dat ten behoeve van die verzekerde werkzaamheden gericht op vergroting van de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of op inschakeling in arbeid verricht, van die beschikking in kennis, voorzover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de werkzaamheden door het reïntegratiebedrijf.
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
11
Invloed van de verzekering op het burgerlijk recht
Artikel
98
Samenloop aanspraken
Bij de vaststelling van de schadevergoeding waarop een persoon, die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, naar burgerlijk recht aanspraak kan maken in verband met zijn volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, houdt de rechter rekening met de aanspraken, die hij op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen heeft.
relaties0relaties0
Artikel
99
Regresrecht UWV en eigenrisicodrager
1. Het UWV heeft voor de op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gemaakte kosten verhaal op de persoon, die naar burgerlijk recht verplicht is schade te vergoeden aan de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet naar burgerlijk recht is gehouden.
relaties0 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het UWV in plaats van het bedrag van de periodieke verstrekkingen de contante waarde daarvan kan vorderen.
relaties0 3. De eigenrisicodrager treedt voor de toepassing van het eerste en het tweede lid in de plaats van het UWV voorzover hij het risico van de betaling van uitkering op grond van deze wet draagt.
relaties0 4. De in het eerste lid bedoelde aansprakelijke en de aansprakelijke jegens de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking zijn eveneens verplicht tot vergoeding van de door het UWV of de eigenrisicodrager gemaakte redelijke kosten ter nakoming van de verplichtingen tot inschakeling in de arbeid van de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet of de persoon met een naar het oordeel van het UWV structurele functionele beperking, die op het UWV of de eigenrisicodrager rusten op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen alsmede de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en de daarop berustende bepalingen. De aansprakelijke kan hetzelfde verweer voeren dat hem jegens de persoon die recht heeft op een uitkering of voorziening op grond van deze wet ten dienste zou hebben gestaan.
relaties0
relaties0
Artikel
100
Regresrecht binnen arbeidsverhouding
1.
Artikel 99 geldt ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de persoon die recht heeft op een uitkering of voorziening op grond van deze wet, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte verzekerde, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de persoon jegens wie naar burgerlijk recht een verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien de volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk die verzekerde.
relaties0
relaties0 relaties0
Hoofdstuk
13
Overgangsrecht
Artikel
121
Overgangsrecht in verband met nawerking verzekering
2. Indien het eerste lid toepassing vindt, wordt in
artikel 10, eerste lid, voor «beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven» gelezen: beschouwd alsof hij verzekerd is.
relaties0
relaties0
Artikel
123
Overgangsrecht met betrekking tot de vrijwillige verzekering
2. Indien het eerste lid toepassing vindt, wordt op verzoek van de vrijwillig verzekerde de hoogte van het dagloon op grond waarvan de uitkering van de vrijwillige verzekering wordt berekend, gewijzigd dan wel wordt de vrijwillige verzekering beëindigd met ingang van het tijdstip, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 21 is van overeenkomstige toepassing.
relaties0 3. Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt binnen drie maanden na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid bij het UWV gedaan.
relaties0 5. Voor de toepassing van
artikel 18, eerste lid, onderdelen a en c, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en
artikel 19, eerste lid, onderdelen a en c, en derde lid, onderdeel a, wordt mede verstaan onder «verplichte verzekering»: verplichte verzekering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
relaties0
relaties0In afwijking van artikel 23, derde lid, worden bij het bepalen van de wachttijd tot 1 september 2005 de volgende perioden in aanmerking genomen:
a.perioden waarin recht bestaat op ziekengeld als bedoeld in de
Ziektewet en de daarop berustende bepalingen worden in aanmerking genomen en worden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;
relaties0
b.perioden die niet al op grond van onderdeel a meetellen, maar waarin de verzekerde ongeschikt is geweest voor zijn arbeid.
relaties0
Deze perioden worden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
Bij het vaststellen van de periode van vier weken, bedoeld in dit artikel blijven perioden waarin uitkering in verband met zwangerschap en bevalling op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8 of 3:10, eerste lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, buiten beschouwing.
relaties0relaties01. De
artikelen 25, negende, tiende tot en met vijftiende lid,
26, derde lid,
64, tweede lid, derde zin, derde, vierde, zesde tot en met negende lid en
102, derde lid, van deze wet en de
artikelen 629 lid 3, onderdeel f, en lid 11, onderdeel a, en
670 lid 10, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, zijn niet van toepassing op personen die voor 15 augustus 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden.
relaties0 2. Op personen die voor 15 augustus 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden zijn de
artikelen 71a, negende lid, en
71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor «artikel 34, derde lid» wordt gelezen «artikel 64, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, voor «artikel 34a» wordt gelezen «artikel 65 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen» en voor «verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel krachtens het zevende lid gestelde regels» wordt gelezen: verplichtingen op grond van
artikel 25, eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel de krachtens het zevende lid van dat artikel gestelde regels.
relaties0
relaties01. Bij de toepassing van
artikel 59, derde lid, van deze wet is de duur van de te ontvangen loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering niet korter dan de nog resterende duur van de beëindigde en niet herleefde loongerelateerde uitkering op grond van de
Werkloosheidswet.
relaties0 2. Dit artikel vervalt op 1 oktober 2018.
relaties0
relaties0
Artikel
126
Overgangsrecht in verband met artikel 51
De hoogte van de arbeidsongeschiktheiduitkering, bedoeld in artikel 51, eerste lid, wordt op 75% van het maandloon vastgesteld op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarin tevens kan worden bepaald dat die verhoging terugwerkt tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.
relaties0relaties0
Artikel
127
Overgangsrecht betreffende de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering
1. De duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is voor de verzekerde die op de dag met ingang waarvan hem een WGA-uitkering wordt toegekend:
d.43 jaar of ouder is, tweeënhalf jaar;
relaties0
f.33 jaar of ouder is, anderhalf jaar;
relaties0
h.23 jaar of ouder is, negen maanden;
relaties0
i.jonger dan 23 jaar is, zes maanden.
relaties0
relaties0
relaties0In gedingen aangevangen voor het van toepassing worden van artikel 99, vierde lid, bepaalt de rechter op verzoek van een van de partijen of ambtshalve een termijn waarbinnen partijen de gelegenheid wordt geboden hun stellingen en conclusies voor zover nodig aan te passen aan artikel 99, vierde lid. Stelt de rechter partijen tot een zodanige aanpassing in de gelegenheid, dan staat tegen die beslissing geen rechtsmiddel open; wijst de rechter een daartoe strekkend verzoek af, dan staat een rechtsmiddel daartegen slechts gelijktijdig met de einduitspraak open.
relaties0relaties0
Artikel
130
Overgangsrecht inzake publicatie instroomcijfers WGA
De openbaarmaking, bedoeld in artikel 40, vindt voor het eerst plaats in 2008.
relaties0relaties0
Artikel
131
Overgangsrecht inzake delegatiebevoegdheid nadere regels maatregeloplegging
1. Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip luidt
artikel 90, derde lid, als volgt:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid, voorzover dat betrekking heeft op nadere regels omtrent een maatregel als bedoeld in
artikel 89.
relaties0 2. Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip wordt aan
artikel 90 een lid toegevoegd, luidende:
4. Het UWV stelt nadere regels met betrekking tot het eerste lid, voorzover dat betrekking heeft op nadere regels omtrent een maatregel als bedoeld in
artikel 88, waarbij in ieder geval kan worden geregeld in welke gevallen het UWV kan afzien van het opleggen van een maatregel.
relaties0
relaties0
Artikel
133c
Overgangsrecht in verband met de inwerkingtreding van de Wet van 12 december 2007, houdende regels tot bevordering van de activering van personen die aanspraak maken op een uitkering op grond van de Ziektewet (Stb. 2007, 553)
Ten aanzien van personen van wie de eerste dag van de wachttijd is gelegen voor de inwerkingtreding van de Wet van 12 december 2007, houdende regels tot bevordering van de activering van personen die aanspraak maken op een uitkering op grond van de Ziektewet (Stb. 2007, 553) is artikel 26, zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van eerstgenoemde wet van toepassing.
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
14
Strafbepalingen
Artikel
134
Strafbepaling overtreding wetsartikel
De werkgever die niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel 33, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie.
relaties0relaties0
Artikel
135
Verval van recht tot strafvordering
Het recht tot strafvordering vervalt indien het UWV aan de betrokkene ter zake van hetzelfde feit reeds een boete heeft opgelegd.
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
15
Slotbepalingen
Artikel
137
Vervallen particuliere verzekering
1. Een overeenkomst met betrekking tot de verzekering van geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid waaronder mede wordt verstaan gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid, gesloten door de persoon, die verplicht verzekerd wordt, vervalt met ingang van de dag, waarop de verzekeraar van de verzekerde mededeling van het verplicht verzekerd worden ontvangt, voorzover aan de overeenkomst rechten kunnen worden ontleend, gelijkwaardig aan die, welke uit de in deze wet geregelde verplichte verzekering voortvloeien. Bereikt deze mededeling de verzekeraar vóór de dag, waarop de betrokkene verplicht verzekerd wordt, dan vervalt de overeenkomst met ingang van die dag.
relaties0 2. De premie, die de persoon, wiens verzekering op grond van het eerste lid geheel of gedeeltelijk is vervallen, heeft vooruitbetaald, wordt door de verzekeraar al naar gelang van het vervallen gedeelte der overeenkomst terugbetaald, onder aftrek van ten hoogste 25 procent van het terug te betalen bedrag voor administratiekosten.
relaties0
relaties0De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de termijnen, gesteld in de artikelen 10, eerste lid, 23, derde en vijfde lid, 49, tweede lid, 60, tweede en derde lid, 61, zevende lid, en 74.
relaties0relaties0
Artikel
139
Evaluatiebepaling
Onze minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
relaties0relaties0
Artikel
140
Nummering
Voor de plaatsing in het Staatsblad stelt Onze Minister de nummering van de artikelen, paragrafen en hoofdstukken van deze wet opnieuw vast waarbij rekening wordt gehouden met de artikelen die in het bij koninklijke boodschap van 17 mei 2005 ingediende voorstel van wet, betreffende regels omtrent de invoering en financiering van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen alsmede met betrekking tot de intrekking van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) (Kamerstukken II 2004/05, 30 118, nr. 2) worden ingevoegd en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van artikelen, paragrafen en hoofdstukken met de nieuwe nummering in overeenstemming.
relaties0relaties0
Artikel
141
Inwerkingtreding
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
relaties0relaties0
Artikel
142
Citeertitel
Deze wet wordt aangehaald als: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
relaties0relaties0 relaties0