Hoofdstuk
3
Bezoldiging
Artikel
19
Geen bezoldiging
De ambtenaar ontvangt over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn dienst te verrichten, geen bezoldiging.
relaties0relaties0
Artikel
20
De beloning van de ambtenaar die is aangesteld op grond van artikel 7, tweede lid, onder g, wordt bepaald op een bedrag voor elk geval of voor elke te verrichten dienst afzondelijk vast te stellen.
relaties0relaties0
Artikel
21
Non-activiteitswedde
1. Aan de ambtenaar die in verband met de werkzaamheden die voortvloeien uit een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij is benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt wordt gedurende zijn ontheffing een non-activiteitswedde toegekend op de voet van de
artikelen 4, eerste lid, onder b, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 5, eerste lid, onder b, en tweede lid van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement.
relaties0 2. Onder schadeloosstelling als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder
b, van genoemde wet, worden voor de toepassing van dit artikel verstaan alle inkomsten, aan de in het vorige lid bedoelde functie verbonden.
relaties0 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt de functie van substituut-ombudsman met de in het eerste lid bedoelde functie gelijkgesteld.
relaties0
relaties0
Artikel
22
Gelijktijdig genot burgerlijke bezoldiging en militaire beloning
1. De ambtenaar, die als militair in werkelijke dienst is, wordt geacht in zijn burgerlijke betrekking met verlof te zijn.
relaties0 2. Hij behoudt over de tijd van deze dienst het genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging, slechts voor zover hem bij of krachtens de artikelen 23 tot en met 25 daarop aanspraak is verleend. Voor zover die werkelijke dienst wordt vervuld in aan hem verleend vakantieverlof, behoudt hij in ieder geval het genot van de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging.
relaties0 3. Voor de toepassing van het vorige lid en de artikelen 23 tot en met 25 en 29 wordt - ingeval de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in
artikel 15 van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie - dit bezoldigingsdeel vastgesteld op het bedrag dat hem ingevolge het voor hem geldende rooster zou zijn toegekend, indien hij niet aan zijn burgerlijke betrekking zou zijn onttrokken. Is de vaststelling van het bedrag op deze wijze niet mogelijk, dan wordt dit, met inachtneming van de percentages zoals genoemd in artikel 15 van vorengenoemd besluit, berekend over het voor de ambtenaar geldende salaris, zulks naar aantallen uren als bedoeld in dat artikel waarop door hem gedurende de drie kalendermaanden voorafgaande aan het tijdstip met ingang waarvan hij aan zijn burgerlijke betrekking werd onttrokken, ingevolge het voor hem geldende rooster gemiddeld per maand is gewerkt.
relaties0 4. Voor de toepassing van het tweede lid en de artikelen 23 tot en met 25 en 29 wordt - in geval de ambtenaar in het genot is van een toelage als bedoeld in
artikel 18 van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie - dit bezoldigingsdeel vastgesteld op het bedrag dat hem ingevolge het voor hem geldende consignatierooster zou zijn toegekend, indien hij niet aan zijn burgerlijke betrekking zou zijn onttrokken.
Is de vaststelling van het bedrag op deze wijze niet mogelijk, dan wordt dit bedrag berekend naar de berekeningsgrondslag en de percentages zoals genoemd in artikel 18 van vorengenoemd besluit, zulks naar de aantallen uren als bedoeld in dat artikel waarop door hem gedurende de drie kalendermaanden voorafgaande aan het tijdstip met ingang waarvan hij aan zijn burgerlijke betrekking werd onttrokken, gemiddeld per maand consignatiediensten zijn verricht.
relaties0 5. Voor zover de ambtenaar ingevolge de voor hem geldende bezoldigingsregeling aanspraak heeft op een vakantie-uitkering geniet hij deze uitkering slechts voor zoveel die uitgaat boven de vakantie-uitkering waarop hij als militair aanspraak heeft.
relaties0
relaties0
Artikel
23
Bezoldiging bij andere verplichte militaire dienst dan herhalingsoefeningen
1. De ambtenaar, die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, geniet onverminderd het bepaalde in artikel 111 de aan zijn ambt verbonden bezoldiging voor zoveel deze meer bedraagt dan zijn militaire beloning, met dien verstande, dat indien de ambtenaar ongehuwd is, hij slechts de aan zijn ambt verbonden bezoldiging geniet, voor zoveel 70% daarvan meer bedraagt dan zijn militaire beloning.
relaties0 2. Zonodig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid blijft de ambtenaar als daar bedoeld in ieder geval de aan zijn ambt verbonden bezoldiging genieten tot een bedrag, dat gelijk is aan het bedrag van het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage.
relaties0 3. Ongehuwde enige kostwinners worden voor de toepassing van het eerste lid gelijkgesteld met gehuwden. Onze Minister beslist of een ongehuwde als enige kostwinner wordt beschouwd.
relaties0 4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de militaire beloning verminderd met de eventuele aftrek wegens genot van voeding en huisvesting.
relaties0 5. Onze Minister en Onze Minister van Financiën stellen bij gemeenschappelijke ministeriële regeling vast hetgeen voor de toepassing van dit artikel onder militaire beloning wordt verstaan.
relaties0
relaties0
Artikel
24
1. Het bepaalde in artikel 23 is eerst van toepassing, nadat de ambtenaar als militair de opleiding en oefening heeft volbracht.
relaties0 2. De ambtenaar, die ingevolge een wettelijke verplichting voor opleiding en oefening als militair in werkelijke dienst is, geniet gedurende deze opleiding en oefening, de aan zijn ambt verbonden bezoldiging tot een bedrag, hetwelk gelijk is aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage.
relaties0 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van ambtenaren op wie bij koninklijk besluit de artikelen 22 en 23 van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
relaties0 4. Indien de ambtenaar bij opkomst in militaire dienst voldoet aan de voorwaarden, gesteld in het eerste lid, dan wel indien ingevolge het derde lid bij opkomst in militaire dienst deze voorwaarde niet voor hem geldt, geniet hij in afwijking van het bepaalde in artikel 23 gedurende twee weken na zijn opkomst de volle aan zijn ambt verbonden bezoldiging.
relaties0
relaties0
Artikel
25
Bezoldiging bij herhalingsoefeningen
1. De ambtenaar, die voor een herhalingsoefening als militair in werkelijke dienst is, geniet de aan zijn ambt verbonden bezoldiging voor zoveel deze meer bedraagt dan zijn militaire beloning. Artikel 23, tweede, vierde en vijfde lid, is van toepassing.
relaties0 2. Voor zoveel nodig bepaalt Onze Minister welke dienst als herhalingsoefening wordt beschouwd.
relaties0 3. Voor de toepassing of voortgezette toepassing van het eerste lid worden met inachtneming van hetgeen daaromtrent is bepaald in de
Kaderwet dienstplicht of in de Wet voor het reservepersoneel der krijgsmacht en onverminderd het bepaalde in artikel 111 van dit besluit met herhalingsoefeningen gelijk gesteld:
a.het in dienst komen dan wel het in aansluiting aan een herhalingsoefening langer in dienst blijven voor een onderzoek, omtrent een strafbaar feit of een krijgstuchtelijk vergrijp, waarvan de militair verdacht of beklaagd wordt;
relaties0
b.het in dienst komen dan wel in aansluiting van een herhalingsoefening langer in dienst blijven ten einde rekening en verantwoording af te leggen van gevoerd beheer;
relaties0
c.het in aansluiting van een herhalingsoefening langer in dienst blijven wegens:
2.het niet tijdig bereiken van de vereiste graad van geoefendheid als gevolg van ziekte;
relaties0
3.het heersen of geheerst hebben van een besmettelijke ziekte;
relaties0
relaties0
d.het in dienst komen om gehoord te worden omtrent een bij Ons of bij Onze Minister ingediend beroepschrift onderscheidenlijk bezwaarschrift.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
26
Uitkering bij overlijden tijdens militaire dienst
Indien de ambtenaar als militair in werkelijke dienst zijnde, overlijdt, wordt de uitkering, bedoeld in artikel 127, verminderd met het bedrag van de overeenkomstige uitkering, welke uit hoofde van de militaire dienst ter zake van dit overlijden wordt gedaan.
relaties0relaties0
Artikel
27
1. Het bepaalde in de artikelen 22 tot en met 26 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van:
b.de ambtenaar, die in werkelijke dienst is op grond van een verbintenis bij het Korps Nationale Reserve;
relaties0
c.de ambtenaar, die als militair in werkelijke dienst is op grond van een verbintenis bij het reserve-personeel der krijgsmacht;
relaties0
d.de ambtenaar, die op grond van een andere bijzondere verbintenis in werkelijk militaire of daarmede gelijk te stellen dienst is, ter zake waarvan bij koninklijk besluit zulks is bepaald.
relaties0
relaties0 2. Bij koninklijk besluit kunnen met betrekking tot de uitvoering van het eerste lid nadere regels worden gesteld.
relaties0
relaties0
Artikel
28
Op de ambtenaar, die in tijdelijke dienst is aangesteld, zijn de bepalingen, vervat in de artikelen 22 tot en met 27, slechts van toepassing tot en met de dag, waarop de burgerlijke betrekking zou zijn beëindigd, indien hij daaraan niet door de militaire dienst zou zijn onttrokken.
relaties0relaties0
Artikel
29
Bezoldiging bij dienst als noodwachter
1. De ambtenaar, die op grond van een verbintenis als vrijwilliger in de zin van artikel 2, eerste lid onder
a of
b, van de Rechtstoestandregeling reservepolitie of van een overeenkomstige verbintenis, zoals bedoeld in de artikelen 53 en 54 van die regeling in werkelijke dienst is, wordt geacht met verlof te zijn.
relaties0 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaar blijft gedurende het aldaar bedoelde verlof, onverminderd het bepaalde in artikel 111, in het genot van de aan zijn ambt verbonden bezoldiging, met dien verstande, dat deze bezoldiging, indien het verlof langer dan twee weken duurt, voor de verdere duur van het verlof wordt verminderd met de beloning, waarop de ambtenaar als vrijwilliger aanspraak heeft.
relaties0 3. De in het tweede lid bedoelde vermindering wordt slechts toegepast tot een zodanig bedrag, dat de ambtenaar in het genot blijft van een bedrag gelijk aan het op hem te verhalen gedeelte van de pensioenbijdrage.
relaties0 4. Het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid is niet van toepassing indien de ambtenaar de werkelijke dienst als vrijwilliger vervult tijdens aan hem verleend vakantieverlof.
relaties0 5. Het bepaalde in artikel 28 is voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
relaties0
relaties0 relaties0
Hoofdstuk
4
Werk- en rusttijden
Paragraaf
1
Algemene bepalingen inzake werk- en rusttijden
Artikel
30a
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.dienst:
een aaneengesloten tijdruimte waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee voorgeschreven opeenvolgende onafgebroken rusttijden;
relaties0
b.werktijd:
het totaal van de in kloktijden aangegeven perioden gedurende welke een ambtenaar de hem opgedragen arbeid moet verrichten;
relaties0
c.rooster:
een voor een periode van tenminste een week opgesteld en van tevoren schriftelijk bekendgemaakt schema van aanvang en einde van de dagelijkse werk- en rusttijden;
relaties0
d.arbeidsduur:
de tijdsduur, uitgedrukt in een aantal uren per dag of per week, gedurende welke een ambtenaar arbeid verricht;
relaties0
e.nachtdienst:
een dienst waarin de uren tussen 00.00 uur en 06.00 uur geheel of gedeeltelijk zijn begrepen;
relaties0
f.jeugdige ambtenaar:
een ambtenaar van 16 of 17 jaar;
relaties0
g.pauze:
een tijdruimte van ten minste 15 achtereenvolgende minuten, waarmee de arbeid tijdens de dienst wordt onderbroken en de ambtenaar geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid;
relaties0
h.consignatie:
een tijdruimte tussen twee elkaar opeenvolgende diensten of tijdens een pauze, waarin de ambtenaar uitsluitend verplicht is bereikbaar te zijn om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;
relaties0
i.aanwezigheidsdienst:
een aaneengesloten tijdruimte van ten hoogste 24 uren, waarin de ambtenaar, zo nodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, consignatie wordt opgelegd waarbij de ambtenaar verplicht is op de werkplek aanwezig te zijn om op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten;
relaties0
j.piket:
een periode waarin de ambtenaar, zo nodig naast het verrichten van de bedongen arbeid, consignatie wordt opgelegd waarbij de ambtenaar verplicht is om in verband met zijn bereikbaarheid op de werkplek aanwezig te zijn;
relaties0
k.oefening:
elk door defensiepersoneel in de praktijk brengen van onderwezen bekwaamheden teneinde aldus de bedrevenheid in het uitvoeren van aan de krijgsmacht opgedragen operationele taken te verwerven, te vergroten of te onderhouden.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
30b
Vaststelling werk- en rusttijden
1. De werk- en rusttijden van de ambtenaar worden met inachtneming van de bepalingen in dit hoofdstuk, en nadat hierover overeenkomstig het
Besluit medezeggenschap defensie overeenstemming is bereikt met de betrokken medezeggenschapscommissie, vastgesteld door het bevoegd gezag en schriftelijk vastgelegd in roosters.
relaties0 2. De arbeidsduur bedraagt gerekend over de periode waarvoor het rooster is vastgesteld ten hoogste gemiddeld 38 uren per week. In uitzonderlijke gevallen kan door Onze Minister van de eerste volzin worden afgeweken.
relaties0 3. Aan de ambtenaar van 55 jaar en ouder wordt niet opgedragen dienst te verrichten tussen 22.00 uur en 06.00 uur, tenzij het een gedeelte van een dienst betreft die doorloopt na 22.00 uur en ten laatste eindigt om 24.00 uur.
relaties0 4. Van het derde lid kan door het bevoegd gezag voor de duur van telkens ten hoogste één jaar worden afgeweken, indien de ambtenaar dit heeft aangevraagd, dan wel zeer gewichtige redenen van dienstbelang hiertoe noodzaken, mits de arts van de bedrijfsgeneeskundige dienst daaromtrent een positief advies heeft uitgebracht.
relaties0 5. Door Onze Minister kunnen functies worden aangewezen waarbij het reizen, naar en vanaf de plaats waar de ambtenaar dienst moet verrichten, een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de functie. Bij die functies wordt de reisduur buiten de voor de ambtenaar geldende werktijd als arbeidsduur aangemerkt.
relaties0
relaties0
Artikel
30c
Partiële arbeidsparticipatie senioren
1. De arbeidsduur, bedoeld in artikel 30b, tweede lid, van de ambtenaar van 57 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, teruggebracht met 15,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
relaties0 2. De arbeidsduur, bedoeld in artikel 30b, tweede lid, van de ambtenaar van 61 jaar en ouder die daartoe een aanvraag heeft ingediend, wordt, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, teruggebracht met 36,8%, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
relaties0 3. De ingevolge het eerste en het tweede lid teruggebrachte arbeidsduur wordt afgerond naar boven indien de eerste decimaal achter de komma groter is dan nul.
relaties0 4. De in het eerste dan wel tweede lid bedoelde ambtenaar dient op het moment van de eerste aanvraag ten minste 5 aaneengesloten jaren in dienst te zijn van het Ministerie van Defensie.
relaties0 5. Voor de uren die het wekelijks verschil vormen tussen de in het eerste en tweede lid bedoelde arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld, en de teruggebrachte arbeidsduur wordt de ambtenaar geacht met verlof te zijn.
relaties0 6. Op het salaris van de in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde ambtenaar wordt een inhouding toegepast ter grootte van 5% respectievelijk 10% van het salaris dat voor hem zou gelden zonder arbeidsduurvermindering op grond van dit artikel.
relaties0 7. Onze Minister stelt omtrent de verrekening van extra inkomsten uit arbeid of bedrijf met het salaris van de in het eerste en tweede lid bedoelde ambtenaar nadere regels vast.
relaties0 8. Dit artikel is niet van toepassing op een ambtenaar die gebruik maakt van de mogelijkheid van ontslag als bedoeld in artikel 114, tweede lid.
relaties0
relaties0
Artikel
30d
Bekendstelling werk- en rusttijden
1. Het bevoegd gezag dat een rooster vaststelt of opnieuw vaststelt, maakt het rooster ten minste 28 dagen vóór de datum van inwerkingtreding bekend aan de ambtenaar.
relaties0 2. Indien de aard van de arbeid toepassing van het eerste lid onmogelijk maakt, stelt het bevoegd gezag ten minste 28 dagen van tevoren aan de ambtenaar bekend op welke dag de rusttijd, bedoeld in de artikelen 30r en 31g, eerste lid, aanvangt. Tevens maakt hij aan de ambtenaar ten minste 4 dagen van tevoren de tijdstippen bekend waarop hij arbeid moet verrichten.
relaties0 3. Het bevoegd gezag dient overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt af te wijken van het eerste of tweede lid.
relaties0
relaties0
Artikel
30da
Tijdelijke verlenging van de arbeidsduur
1. De ambtenaar van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week, kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur tijdelijk gedurende een kalenderjaar met 2 uren per week te verlengen, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld.
relaties0 2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt vóór 1 oktober voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar ingediend bij het bevoegd gezag.
relaties0 3. Het bevoegd gezag wijst een aanvraag als bedoeld in het eerste en het vierde lid toe, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet. In ieder geval wordt de aanvraag afgewezen indien de tijdelijke verlenging van de arbeidsduur geen effect heeft op de formatie, onder door het bevoegd gezag nader vast te stellen voorwaarden.
relaties0 4. Indien de ambtenaar op een andere functie wordt tewerkgesteld vervalt met ingang van de datum van tewerkstelling de toewijzing bedoeld in het derde lid. In afwijking van de datum genoemd in het tweede lid kan de ambtenaar een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen. Bij toewijzing geldt de verlenging van de arbeidsduur voor het resterende gedeelte van het lopende kalenderjaar
relaties0 5. Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verlengd ontvangt de ambtenaar een maandelijkse toeslag. Deze toeslag bedraagt 12 maal het voor de betrokken ambtenaar geldende salaris per uur.
relaties0
relaties0
Artikel
30db
Tijdelijke verkorting van de arbeidsduur
1. De ambtenaar van wie het rooster is gebaseerd op een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week, kan bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen om zijn arbeidsduur tijdelijk gedurende een kalenderjaar met 2 uren per week te verkorten, onder handhaving van de arbeidsduur waarvoor hij is aangesteld.
relaties0 2. De in het eerste lid bedoelde verkorting van de arbeidsduur wordt verwerkt in het voor de betrokken ambtenaar geldende rooster dan wel wordt toegekend in de vorm van 8 spaaruren per maand.
relaties0 3. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt vóór 1 oktober voorafgaande aan het desbetreffende kalenderjaar ingediend bij het bevoegd gezag.
relaties0 4. Het bevoegd gezag wijst een aanvraag als bedoeld in het eerste en vijfde lid toe.
relaties0 5. Indien de ambtenaar op een andere functie wordt tewerkgesteld vervalt met ingang van de datum van tewerkstelling de toewijzing bedoeld in het vierde lid. In dat geval kan de ambtenaar in afwijking van de datum genoemd in het derde lid een aanvraag als bedoeld in het eerste lid indienen. Bij toewijzing geldt de verkorting van de arbeidsduur voor het resterende gedeelte van het lopende kalenderjaar.
relaties0 6. Voor het deel dat de arbeidsduur wordt verkort, wordt maandelijks een inhouding toegepast. Deze inhouding bedraagt 2 maal het voor de betrokken ambtenaar geldende salaris per uur.
relaties0
relaties0
Artikel
30dc
Opname van spaaruren
1. De spaaruren, bedoeld in
artikel 30db, tweede lid, worden geheel of gedeeltelijk in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren en ten hoogste 960 spaaruren opgenomen.
relaties0 2. Indien de ambtenaar op een andere functie wordt tewerkgesteld kan het bevoegd gezag op aanvraag van de ambtenaar afwijken van het gestelde in het eerste lid dat de spaaruren in een aaneengesloten periode van ten minste 288 spaaruren worden opgenomen. Indien met een dergelijke aanvraag wordt ingestemd, dan wordt het gehele tegoed aan spaaruren opgenomen bij functiewisseling, voorafgaand aan de datum van tewerkstelling op de nieuwe functie.
relaties0 3. Een aanvraag voor de opname van spaaruren wordt ten minste 6 maanden voorafgaande aan de gewenste datum van aanvang van de opnameperiode, ingediend bij het bevoegd gezag.
relaties0 4. Het bevoegd gezag wijst een aanvraag als bedoeld in het derde lid toe, tenzij het dienstbelang zich daartegen verzet.
relaties0 5. De in een kalenderjaar opgebouwde spaaruren vervallen na een periode van 10 kalenderjaren, te rekenen vanaf de dag van aanvang van het daarop volgende kalenderjaar.
relaties0 6. Indien vanwege dienstbelang dan wel persoonlijke omstandigheden de ambtenaar gedurende de periode van 10 jaar bedoeld in het vijfde lid niet in de gelegenheid is gesteld de spaaruren op te nemen, maakt het bevoegd gezag in afwijking van het vijfde lid met de ambtenaar afspraken over de opname van de spaaruren binnen de 2 daaropvolgende kalenderjaren.
relaties0
relaties0
Artikel
30dd
Spaaruren en ontslag
Indien de ambtenaar op de datum dat hem ontslag is verleend nog een tegoed aan spaaruren heeft, dan wordt voor elk spaaruur een vergoeding toegekend van 1/165 deel van het voor de betrokken ambtenaar geldende maandsalaris, zoals dit gold direct voorafgaande aan de datum dat hem ontslag is verleend.
relaties0relaties0
Artikel
30e
Registratie werk- en rusttijden
1. Het bevoegd gezag voert een deugdelijke registratie ter zake van de werk- en rusttijden en de realisatie daarvan, welke het toezicht op de naleving van de bepalingen in dit hoofdstuk mogelijk maakt.
relaties0 2. De in het eerste lid bedoelde gegevens en bescheiden worden ten minste 52 weken, gerekend vanaf de datum waarop de desbetreffende gegevens en bescheiden betrekking hebben, bewaard.
relaties0
relaties0
Artikel
30f
Gelijkstelling met arbeidsduur
Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk, ten aanzien van de arbeidsduur, wordt voor het bepalen van het aantal uren dat arbeid wordt verricht, meegeteld de uren waarop de ambtenaar de arbeid zou hebben verricht, maar deze uren in het kader van de medezeggenschap als bedoeld in artikel 17 van het Besluit medezeggenschap defensie, ziekte, verlof als bedoeld in de artikelen 32, 40, 42 tot en met 45 en 47, studieverlof als bedoeld in artikel 3 van de Studiefaciliteitenregeling burgerlijke ambtenaren defensie, of de vervulling van door wet of overheid opgelegde verplichting welke niet in zijn vrije tijd kon geschieden, niet heeft verricht.
relaties0relaties0
Artikel
30g
Gelijkstelling met de zondag
Voor de toepassing van de bepalingen in dit hoofdstuk ten aanzien van de zondag, vindt voor de ambtenaar, die in verband met zijn godsdienstige of levensbeschouwelijke opvatting, de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag viert, overeenkomstige toepassing ten aanzien van die dag in plaats van ten aanzien van de zondag, indien die ambtenaar dit schriftelijk verzoekt.
relaties0relaties0
Artikel
30h
Gezondheidsproblemen bij nachtdiensten
1. Indien uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt, dat de gezondheidsproblemen van een ambtenaar voortvloeien uit het verrichten van nachtdiensten, dan wordt de arbeid van die ambtenaar binnen redelijke termijn zodanig ingericht, dat hij arbeid verricht anders dan in nachtdienst.
relaties0 2. Het bevoegd gezag voldoet aan de voor hem uit het eerste lid voortvloeiende verplichting, tenzij hij aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
2
Toepassingsbereik
Artikel
30i
Algemene uitzonderingsbepalingen
1. Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op arbeid verricht:
b.ter uitvoering van bij wet of daarop berustende bepalingen opgedragen taken, voor zover de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen een goede taakuitoefening belemmert;
relaties0
c.in door Onze Minister te bepalen andere gevallen waarin onderdelen van de krijgsmacht worden ingezet;
relaties0
d.inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op de omstandigheden, bedoeld onder a, b, en c.
relaties0
relaties0 2. Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van
paragraaf 11, niet van toepassing op arbeid verricht:
a.tijdens varen, vliegen en oefeningen;
relaties0
b.inzake aangelegenheden die rechtstreeks betrekking hebben op het varen, het vliegen en het houden van oefeningen.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
30j
Opleidingen
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van paragraaf 2, niet van toepassing op de ambtenaar die een opleiding volgt als bedoeld in artikel 94.
relaties0relaties0
Artikel
30k
Inzet brandweer
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op arbeid verricht door brandweerpersoneel, tenzij dit personeel repressief optreedt bij brand en ongevallen.
relaties0relaties0
Artikel
30l
Leidinggevenden en hoger personeel
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, en de artikelen 30a, 30b, tweede tot en met vijfde lid, 30c, 30da. 30db, 30h en 31g, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar van 18 jaar of ouder voor wie:
a.een salarisschaal geldt van schaal 11 of hoger, en die uitsluitend of in hoofdzaak leiding geeft;
relaties0
b.een salarisschaal geldt van schaal 13 of hoger, tenzij hij arbeid pleegt te verrichten in nachtdienst dan wel arbeid verricht waaraan of in rechtstreeks verband waarmee ernstige gevaren voor de veiligheid of de gezondheid van personen zijn verbonden.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
30m
Internationaal tewerkgesteld
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, en de artikelen 30a, 30b, tweede lid, 30da, 30db, 30c, 30h en 31g, eerste en tweede lid, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar voor zover hij is tewerkgesteld buiten Nederland:
a.onder leiding of toezicht van een orgaan van de Verenigde Naties;
relaties0
b.bij of ten behoeve van een bondgenootschappelijk orgaan of bondgenootschappelijke strijdkrachten;
relaties0
c.buiten het Ministerie van Defensie, anders dan in de gevallen, bedoeld onder a en b.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
30n
Medisch specialisten
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen zijn, met uitzondering van de paragrafen 2 en 11, en de artikelen 30a, 30b, tweede tot en met vijfde lid, 30c, 30da, 30db, 30h en 31g, niet van toepassing op arbeid verricht door de ambtenaar van 18 jaar of ouder die werkzaam is als medisch specialist, als huisarts of als sociaal geneeskundige en als zodanig staat geregistreerd in één van de registers van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, dan wel als tandheelkundig specialist en als zodanig staat ingeschreven in het specialistenregister van de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde.
relaties0relaties0 relaties0
Paragraaf
3
Arbeidsduur en verlengde arbeidsduur
Artikel
30o
Arbeidsduur
1. De arbeidsduur van de ambtenaar van 18 jaar of ouder bedraagt ten hoogste 10 uren per dienst, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.
relaties0 2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar meer dan 9 uren per dienst of meer dan 45 uren per week arbeid verricht.
relaties0 3. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per dienst, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
relaties0 4. De arbeidsduur van de jeugdige ambtenaar bedraagt ten hoogste 9 uren per dienst, ten hoogste 45 uren per week en in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.
relaties0
relaties0
Artikel
30p
Verlengde arbeidsduur
1. Van de in
artikel 30o genoemde arbeidsduur kan voor de ambtenaar van 18 jaar of ouder worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de arbeid, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.
relaties0 2. De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 12 uren per dienst, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 48 uren per week.
relaties0 4. Indien als gevolg van de toepassing van het eerste lid arbeid wordt verricht in nachtdienst, welke arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur, dan zijn hierop de in
paragraaf 5 opgenomen bepalingen ten aanzien van het verrichten van arbeid in nachtdienst niet van toepassing.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
4
Dagelijkse en wekelijkse rusttijd
Artikel
30q
Dagelijkse onafgebroken rusttijd
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren.
relaties0 2. De jeugdige ambtenaar heeft in elke aaneengesloten tijdruimte van 24 uren recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren, waarin de periode tussen hetzij 22.00 uur en 06.00 uur, hetzij 23.00 uur en 07.00 uur begrepen is.
relaties0 3. De in de voorgaande leden bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.
relaties0
relaties0
Artikel
30r
Wekelijkse onafgebroken rusttijd
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft recht op een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 60 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 9 maal 24 uren. De voorgeschreven rusttijd van 60 uren mag éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken worden bekort tot 32 uren.
relaties0 2. De jeugdige ambtenaar heeft recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren.
relaties0 3. De in de voorgaande leden bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
5
Aanvullende bepalingen bij nachtdienst
Artikel
30s
Arbeidsduur nachtdienst
1. Voor de ambtenaar van 18 jaar of ouder die arbeid in nachtdienst verricht, bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 9 uren per nachtdienst, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 50 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.
relaties0 2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar meer dan 8 uren per nachtdienst of meer dan 45 uren per week arbeid verricht.
relaties0 3. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 8 uren per nachtdienst, ten hoogste 45 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
relaties0
relaties0
Artikel
30t
Verlengde arbeidsduur nachtdienst
1. Van de in
artikel 30s genoemde arbeidsduur kan voor de ambtenaar van 18 jaar of ouder worden afgeweken indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet, of de aard van de arbeid, incidenteel en voor korte tijd, dergelijke afwijkingen noodzakelijk maakt.
relaties0 2. De arbeidsduur bedraagt in situaties als bedoeld in het eerste lid ten hoogste 10 uren per nachtdienst, ten hoogste 60 uren per week en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week.
relaties0
relaties0
Artikel
30u
Onafgebroken rusttijd nachtdienst
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder heeft na het verrichten van arbeid in nachtdienst, welke eindigt ná 02.00 uur, recht op een onafgebroken rusttijd van tenminste 14 uren, welke éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden bekort tot ten minste 8 uren.
relaties0 2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van de in het eerste lid bedoelde bekorting van de onafgebroken rusttijd tot ten minste 8 uren overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0 3. De in het eerste lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.
relaties0
relaties0
Artikel
30v
Aantal nachtdiensten die eindigen vóór of op 02.00 uur
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 52 maal arbeid in nachtdienst, indien de arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur.
relaties0 2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar in een periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 16 maal arbeid in nachtdienst verricht, indien de arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur.
relaties0
relaties0
Artikel
30w
Aantal nachtdiensten die eindigen ná 02.00 uur
1. De ambtenaar van 18 jaar of ouder verricht in elke periode van 13 achtereenvolgende weken niet meer dan ten hoogste 28 maal arbeid in nachtdienst, indien de arbeid eindigt ná 02.00 uur.
relaties0 2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar in elke periode van 4 achtereenvolgende weken meer dan 10 maal en in elke periode van13 achtereenvolgende weken meer dan 25 maal arbeid in nachtdienst verricht, indien die arbeid eindigt ná 02.00 uur.
relaties0
relaties0
Artikel
30x
Afwijking aantal nachtdiensten
1. In afwijking van artikel 30w, eerste lid, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
relaties0 2. Indien de aard van de arbeid met zich brengt dat arbeid in nachtdienst worden verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de ambtenaar van 18 jaar of ouder:
a.hetzij ten hoogste 35 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken arbeid in nachtdienst;
relaties0
b.hetzij ten hoogste 20 uren in elke periode van 2 achtereenvolgende weken arbeid tussen 00.00 uur en 06.00 uur.
relaties0
relaties0 3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0
relaties0
Artikel
30y
Rusttijd na reeks nachtdiensten
1. Na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 7 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht, heeft de ambtenaar van 18 jaar of ouder recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.
relaties0 2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang noodzakelijk maakt dat de ambtenaar 7 maal achtereen arbeid in nachtdienst verricht die eindigt vóór of op 02.00 uur, hetzij 6 of 7 maal achtereen arbeid in nachtdienst verricht die eindigt ná 02.00 uur.
relaties0 3. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan heeft de ambtenaar,:
a.na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 6 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht, die eindigt vóór of op 02.00 uur;
relaties0
b.hetzij na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 5 maal achtereen arbeid in nachtdienst te hebben verricht, die eindigt ná 02.00 uur,
relaties0
recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 48 uren.
relaties0
relaties0
Artikel
30z
Referentieperiode
1. In afwijking van artikel 30s, eerste lid, en artikel 30t, tweede lid, ten aanzien van het gemiddeld aantal uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
relaties0 2. Indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden voordoet of de aard van de arbeid het noodzakelijk maakt dat de ambtenaar van 18 jaar of ouder slechts incidenteel of voor korte tijd arbeid in nachtdienst verricht en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de ambtenaar in elke periode van 52 achtereenvolgende weken gemiddeld 40 uren per week arbeid.
relaties0 3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
6
Afwijkende bepalingen inzake arbeidsduur en rusttijd
Artikel
31a
Noodzakelijke werkzaamheden
1. In afwijking van de artikelen 30o, 30p, 30s, en 30t, ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
relaties0 2. Indien de arbeid geen uitstel gedogen, en door het nemen van andere maatregelen redelijkerwijs niet is te voorkomen, verricht de ambtenaar van 18 jaar of ouder ten hoogste éénmaal in elke periode van 2 achtereenvolgende weken 14 uren arbeid per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst.
relaties0 3. Het tweede lid is eveneens van toepassing, indien de arbeid wordt verstoord door een zich plotseling voordoende situatie:
a.waarbij personen ernstig letsel oplopen, dan wel daartoe de onmiddellijke dreiging bestaat;
relaties0
b.waarbij buitengewoon ernstige schade aan goederen ontstaat, dan wel dreigt te ontstaan.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
31b
Overdracht van diensten
1. Het bevoegd gezag kan, in afwijking van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst en de onafgebroken rusttijd, dit artikel toepassen.
relaties0 2. De arbeidsduur per dienst of per nachtdienst onderscheidenlijk de onafgebroken rusttijd wordt met ten hoogste 15 achtereenvolgende minuten verlengd onderscheidenlijk ingekort, indien de arbeid van de ambtenaar van 18 jaar of ouder aan het eind van de dienst wordt overgenomen en direct daaropvolgend worden voortgezet door een andere ambtenaar en de goede voortgang van die arbeid overdracht noodzakelijk maakt.
relaties0 3. Op de afwijking bedoeld in het tweede lid zijn de artikelen 30v, 30w en 30x, ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
7
Pauzeregeling
Artikel
31c
Pauze
1. Indien de arbeidsduur van de ambtenaar van 18 jaar of ouder meer dan 5½ uur per dienst bedraagt, dan wordt de arbeid afgewisseld door een pauze.
relaties0 2. De in het eerste lid bedoelde pauze bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten, welke mag worden gesplitst in twee pauzes van ten minste 15 achtereenvolgende minuten.
relaties0 3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0 4. Indien het tweede lid niet wordt toegepast, dan wordt, met inachtneming van het eerste lid, de arbeid van de ambtenaar:
a.indien hij niet meer dan 8 uren arbeid per dienst of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste een half uur;
relaties0
b.indien hij meer dan 8 uren, doch niet meer dan 10 uren arbeid per dienst of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 45 minuten;
relaties0
c.indien hij meer dan 10 uren arbeid per dienst of nachtdienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 1 uur.
relaties0
relaties0 5. Eén van de pauzes, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten.
relaties0 6. De pauzes, bedoeld in het vierde lid, vangen aan en eindigen in de periode, gelegen tussen 2 uren na de aanvang en 2 uren voor het einde van de arbeid.
relaties0
relaties0
Artikel
31d
Pauze jeugdige ambtenaar
1. Indien de arbeidsduur van de jeugdige ambtenaar meer dan 4 ½ uur per dienst bedraagt, dan wordt de arbeid afgewisseld door een pauze.
relaties0 2. De in het eerste lid bedoelde pauze bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten, welke mag worden gesplitst in twee pauzes van ten minste 15 achtereenvolgende minuten.
relaties0 3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0 4. Indien het tweede lid niet wordt toegepast, dan wordt, met inachtneming van het eerste lid, de arbeid van de jeugdige ambtenaar:
a.indien hij niet meer dan 8 uren arbeid per dienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste een half uur;
relaties0
b.indien hij meer dan 8 uren arbeid per dienst verricht, afgewisseld door pauzes van tezamen ten minste 45 minuten.
relaties0
relaties0 5. Eén van de pauzes, bedoeld in het vierde lid, bedraagt ten minste een half uur aaneengesloten.
relaties0 6. De pauzes, bedoeld in het vierde lid, vangen aan en eindigen in de periode, gelegen tussen 2 uren na de aanvang en 2 uren voor het einde van de arbeid.
relaties0
relaties0
Artikel
31e
Consignatie tijdens pauze
1. Het bevoegd gezag kan van het bepaalde in artikel 30a, onderdeel h, en artikel 31j, tweede lid, afwijken, indien de aard van de arbeid van de ambtenaar van 18 jaar of ouder het noodzakelijk maakt dat hij tijdens de pauze bereikbaar is onderscheidenlijk op de werkplek aanwezig is om op oproep zo spoedig mogelijk die arbeid te verrichten, en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.
relaties0 2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0 3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt de tijd tijdens de werkplekgebonden pauze waarop de arbeid van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als pauze.
relaties0
relaties0
Artikel
31f
Afwijking pauzeverplichting
1. Het bevoegd gezag kan van het bepaalde in artikel 31c, eerste lid, afwijken, indien de ambtenaar van 18 jaar of ouder:
a.arbeid verricht zonder enig direct contact met een andere ambtenaar die vergelijkbare arbeid verricht, of
relaties0
b.indien de aard van de arbeid met zich brengt dat de afwisseling van de arbeid per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst door een pauze onmogelijk is en dit door het op een andere wijze organiseren van de arbeid redelijkerwijs niet is te voorkomen.
relaties0
relaties0 2. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0 3. Indien het eerste lid wordt toegepast, verricht de ambtenaar in elke periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 40 uren per week arbeid.
relaties0 4. Indien het eerste lid wordt toegepast, verricht de ambtenaar in afwijking van artikel 31i, tweede lid, en artikel 31o, tweede lid, ten hoogste 12 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
8
Werk- en rusttijden op bepaalde dagen
Artikel
31g
Werk- en rusttijden op bepaalde dagen
1. Op zaterdag en zondag wordt aan de ambtenaar geen arbeid opgedragen. Hiervan kan slechts worden afgeweken indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het dienstbelang zulks onvermijdelijk maakt. Indien de jeugdige ambtenaar op zondag arbeid verricht, dan wordt door hem op de dag voorafgaande aan die zondag geen dienst verricht.
relaties0 2. Het eerste lid geldt mede voor Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag en 5 mei en de door Onze Minister aan te wijzen feest- of gedenkdagen.
relaties0 3. De ambtenaar verricht geen arbeid op ten minste 26 zondagen per periode van 52 weken.
relaties0 4. Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de belangen van de dienst zich hiertegen niet verzetten, wordt de ambtenaar, aan wie op een zondag of een dag als bedoeld in het tweede lid, dienst is opgedragen, tijdens de werktijd in de gelegenheid gesteld de godsdienstuitoefening van de gezindte waartoe hij behoort bij te wonen.
relaties0
relaties0
Artikel
31h
Arbeidsduur voorafgaand aan feest- of gedenkdagen
1. In afwijking van de artikelen 30p en 30t ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
relaties0 2. Indien de aard van de arbeid, of de bedrijfsomstandigheden, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag, Eerste en Tweede Kerstdag, Koninginnedag of 5 december dit noodzakelijk maakt, verricht de ambtenaar van 18 jaar of ouder in de aaneengesloten periode van 7 dagen voorafgaand aan die dag ten hoogste tweemaal 14 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid.
relaties0 3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0 4. Artikel 31a is niet van toepassing indien het eerste en tweede lid wordt toegepast.
relaties0
relaties0
Artikel
31i
Arbeidsduur op feest- of gedenkdagen
1. In afwijking van artikel 30o, eerste lid, en artikel 30s, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst, en artikel 30u, eerste lid, ten aanzien van de onafgebroken rusttijd na een nachtdienst, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
relaties0 2. De ambtenaar van 18 jaar of ouder verricht, in verband met de Nieuwjaarsdag, Eerste en Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Eerste en Tweede Pinksterdag en Eerste en Tweede Kerstdag, in de tijdruimte tussen de dag voorafgaand aan bedoelde dagen 18.00 uur en de op deze dagen volgende dag 08.00 uur ten hoogste 11 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid. De ambtenaar heeft na het verrichten van die arbeid een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren.
relaties0 3. Indien het eerste en tweede lid wordt toegepast, dan organiseert het bevoegd gezag de arbeid zodanig, dat zoveel mogelijk ambtenaren op de in het tweede lid bedoelde dagen geen arbeid verricht in de tijdruimte gelegen tussen 00.00 uur en de daarop volgende dag 06.00 uur.
relaties0 4. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
9
Consignatie en bijzondere vormen van consignatie
Artikel
31j
Consignatie
1. Het bevoegd gezag kan de ambtenaar van 18 jaar of ouder consignatie opleggen.
relaties0 2. Ten minste gedurende 2 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 4 achtereenvolgende weken wordt geen consignatie opgelegd.
relaties0 3. Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen consignatie opgelegd.
relaties0 4. Als consignatie wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
relaties0 5. Indien de consignatie geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
relaties0 6. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid vangt de arbeid aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
relaties0 7. De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
relaties0 8. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5 ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht niet van toepassing.
relaties0
relaties0
Artikel
31k
Aanwezigheidsdienst
1. In afwijking van artikel 31j, tweede lid, kan het bevoegd gezag de ambtenaar van 18 jaar of ouder ten hoogste 3 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en ten hoogste 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
relaties0 2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag de ambtenaar gedurende ten hoogste 6 weken in elke periode van 52 achtereenvolgende weken ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren en ten hoogste 26 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
relaties0 3. Als het tweede lid wordt toegepast heeft de ambtenaar na de aanwezigheidsdienst of reeks van aaneengesloten aanwezigheidsdiensten een onafgebroken rusttijd die ten minste even lang is als de voorafgaande aanwezigheidsdienst onderscheidenlijk reeks van aaneengesloten aanwezigheidsdiensten.
relaties0 4. Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen aanwezigheidsdienst opgelegd.
relaties0 5. Als een aanwezigheidsdienst wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
relaties0 6. Indien de aanwezigheidsdienst geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
relaties0 7. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarbij de dienst van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.
relaties0 8. Voor de toepassing van het vijfde en zesde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
relaties0 9. De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
relaties0 10. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
relaties0
relaties0
Artikel
31l
Aanwezigheidsdienst brandweer
1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op de ambtenaar van 18 jaar of ouder die met goed gevolg een brandweeropleiding heeft afgesloten en die als zodanig werkzaam is, alsmede de ambtenaar van 18 jaar of ouder die in directe samenhang met voornoemde ambtenaar arbeid verricht.
relaties0 2. In afwijking van artikel 31j, tweede lid, kan het bevoegd gezag de ambtenaar ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, ten hoogste 46 maal in elke periode van 13 achtereenvolgende weken en ten hoogste 124 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken een aanwezigheidsdienst opleggen.
relaties0 3. Indien het tweede lid wordt toegepast dan:
a.heeft de ambtenaar vóór en ná een aanwezigheidsdienst een onafgebroken rusttijd van ten minste 11 uren, welke rusttijd éénmaal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren mag worden ingekort tot ten minste 8 uren;
relaties0
b.bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 10 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren en in elke periode van 13 achtereenvolgende weken ten hoogste gemiddeld 45 uren per week.
relaties0
relaties0 4. Het derde lid, onderdeel a, blijft buiten toepassing, indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen waardoor het aantal ambtenaren dat nodig is onder het vereiste minimum komt, die een dergelijke afwijking noodzakelijk maakt.
relaties0 5. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens een aanwezigheidsdienst, waarbij de dienst van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek, als rusttijd.
relaties0 6. Voor de toepassing van het derde lid, onderdeel b, vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
relaties0 7. De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
relaties0 8. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5, ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht, niet van toepassing.
relaties0
relaties0
Artikel
31m
Piket
1. In afwijking van artikel 31j, tweede lid, kan het bevoegd gezag de ambtenaar van 18 jaar of ouder ten hoogste een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren piket opleggen.
relaties0 2. Als piket wordt opgelegd, dan wordt de ambtenaar ten minste gedurende 8 maal een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren in elke periode van 13 achtereenvolgende weken geen piket, aanwezigheidsdienst of consignatie opgelegd.
relaties0 3. Tijdens de onafgebroken rusttijd direct voorafgaand aan en direct volgend op een nachtdienst wordt geen piket opgelegd.
relaties0 4. Als piket wordt opgelegd bedraagt de arbeidsduur ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 45 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
relaties0 5. Indien het piket geheel of gedeeltelijk de periode van 00.00 uur tot 06.00 uur bestrijkt, bedraagt de arbeidsduur, in afwijking van het vorige lid ten hoogste 13 uren in elke periode van 24 achtereenvolgende uren, ten hoogste 60 uren per week en ten hoogste gemiddeld 40 uren per week in elke periode van 13 achtereenvolgende weken.
relaties0 6. Voor de toepassing van dit artikel geldt de tijd tijdens het piket waarbij de dienst van de ambtenaar zich uitsluitend beperkt tot de verplichte aanwezigheid op de werkplek als rusttijd.
relaties0 7. Voor de toepassing van het vierde en vijfde lid vangt de arbeidsduur aan op het moment van de oproep. Indien binnen een half uur na beëindiging van de arbeid die voortvloeit uit een oproep opnieuw een oproep wordt gedaan, wordt de tussenliggende tijd gerekend tot de arbeidsduur. Indien binnen een half uur één of meer keren arbeid voortvloeiend uit een oproep wordt verricht, wordt de arbeidsduur geacht ten minste een half uur te bedragen.
relaties0 8. De arbeid die voortvloeit uit een oproep wordt voor de toepassing van de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen ten aanzien van rusttijd en pauze buiten beschouwing gelaten.
relaties0 9. Op de arbeid die voortvloeit uit een oproep zijn de bepalingen in paragraaf 5 ten aanzien van het aantal malen dat arbeid in nachtdienst wordt verricht niet van toepassing.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
10
Bijzondere bepalingen voor continu- en ploegendienst
Artikel
31n
Continu- en ploegendienst
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op arbeid in continu- of ploegendienst, die door de ambtenaar van 18 jaar of ouder wordt verricht.
relaties0relaties0
Artikel
31o
Arbeidsduur op zaterdag en zondag
1. In afwijking van artikel 30o, eerste lid, en artikel 30s, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst, en artikel 30u, eerste lid, ten aanzien van de onafgebroken rusttijd na een nachtdienst, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
relaties0 2. De ambtenaar verricht in de tijdruimte gelegen tussen vrijdag 18.00 uur en de daaropvolgende maandag 08.00 uur ten hoogste 11 uren per dienst onderscheidenlijk per nachtdienst arbeid.
relaties0 3. Indien het eerste en tweede lid wordt toegepast heeft de ambtenaar na het verrichten van die arbeid een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren, en verricht hij ten minste 2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken geen arbeid in de tijdruimte gelegen tussen zaterdag 00.00 uur en de daaropvolgende maandag 06.00 uur.
relaties0 4. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0
relaties0
Artikel
31p
Onafgebroken rusttijd continu- en ploegendienst
1. In afwijking van artikel 30r, eerste lid, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
relaties0 2. De ambtenaar heeft recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 92 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren, welke rusttijd éénmaal in elke periode van 5 achtereenvolgende weken mag worden bekort tot 72 uren.
relaties0 3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0 4. Indien het eerste en tweede lid niet wordt toegepast, dan heeft de ambtenaar recht op een onafgebroken rusttijd van hetzij ten minste 36 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren, hetzij ten minste 92 uren in elke aaneengesloten tijdruimte van 11 maal 24 uren.
relaties0 5. De in het tweede en vierde lid bedoelde tijdruimte vangt aan op het eerste tijdstip van de dag, waarop de ambtenaar arbeid verricht.
relaties0
relaties0
Artikel
31q
Pauze continu- en ploegendienst
1. In afwijking van artikel 31c, tweede lid, kan het bevoegd gezag dit artikel toepassen.
relaties0 2. Indien de arbeidsduur meer dan 5½ uur per dienst bedraagt, dan wordt de arbeid van de ambtenaar afgewisseld door een pauze.
relaties0 3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0
relaties0
Artikel
31r
Doorstaan in continu- en ploegendienst
1. Indien zich incidentele en onvoorziene omstandigheden voordoen, waardoor het aantal ambtenaren in een ploeg onder het vereiste minimum komt, kan het bevoegd gezag afwijken van artikel 30s, eerste lid, ten aanzien van de arbeidsduur per nachtdienst, en artikel 30u, eerste lid.
relaties0 2. Onverminderd het gestelde in artikel 31i, en artikel 31o ten aanzien van de zondag,:
a.verricht de ambtenaar bij toepassing van het eerste lid gedurende ten hoogste 2 maal in elke periode van 4 achtereenvolgende weken en 8 maal in elke periode van 52 achtereenvolgende weken, ten hoogste 11 uur per nachtdienst arbeid;
relaties0
b.heeft de ambtenaar na het verrichten van die arbeid recht op een onafgebroken rusttijd van ten minste 12 uren.
relaties0
relaties0 3. Het bevoegd gezag dient over de toepassing van het eerste en tweede lid overeenstemming te bereiken met de betrokken medezeggenschapscommissie, indien het dienstbelang toepassing noodzakelijk maakt.
relaties0
relaties0 relaties0
Paragraaf
11
Bijzondere bepalingen voor vrouwelijke ambtenaren
Artikel
31s
Werk- en rusttijden tijdens de zwangerschap
1. De arbeid van een zwangere ambtenaar wordt zodanig ingericht, dat rekening wordt gehouden met haar specifieke omstandigheden. Het bevoegd gezag voldoet, met inachtneming van het tweede tot en met vijfde lid, aan de voor hem uit de eerste volzin voortvloeiende verplichting binnen een redelijke termijn nadat een aanvraag daartoe door de zwangere ambtenaar is gedaan. Bij deze aanvraag wordt desgevraagd een schriftelijke verklaring overgelegd van een geneeskundige of een verloskundige waaruit blijkt, dat de betrokken ambtenaar zwanger is.
relaties0 2. De zwangere ambtenaar heeft het recht de arbeid af te wisselen met één of meer pauzes buiten die bedoeld in artikel 31c. Deze extra pauze onderscheidenlijk pauzes bedragen tezamen ten minste 15 minuten en ten hoogste één achtste deel van de voor haar geldende arbeidsduur per dienst of nachtdienst. De in de vorige volzin bedoelde pauzes gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk als arbeidsduur.
relaties0 3. De zwangere ambtenaar heeft het recht arbeid te verrichten in een bestendig en regelmatig werk- en rusttijdenpatroon.
relaties0 4. De zwangere ambtenaar kan niet worden verplicht arbeid te verrichten anders dan op grond van artikel 30o is toegestaan.
relaties0 5. De zwangere ambtenaar kan niet worden verplicht arbeid te verrichten in nachtdienst, tenzij het bevoegd gezag aannemelijk maakt dat dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.
relaties0 6. Het bevoegd gezag stelt de zwangere ambtenaar in de gelegenheid de noodzakelijke zwangerschapsonderzoeken te ondergaan. De tijd van de in de vorige volzin bedoelde onderzoeken gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk als arbeidsduur.
relaties0
relaties0
Artikel
31t
Bevalling
Het bevoegd gezag organiseert de arbeid zodanig, dat een vrouwelijke ambtenaar:
a.geen arbeid verricht binnen 28 dagen voor de vermoedelijke datum van de bevalling, zoals die is aangegeven in een door de vrouwelijke ambtenaar aan het bevoegd gezag overgelegde schriftelijke verklaring van een geneeskundige of verloskundige waaruit de vermoedelijke datum van bevalling blijkt. Het in de eerste volzin bedoelde tijdvak wordt verlengd met het tijdvak dat verloopt tussen de vermoedelijke datum van de bevalling en de werkelijke datum van de bevalling;
relaties0
b.geen arbeid verricht binnen 42 dagen na haar bevalling.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
31u
Werk- en rusttijden na de bevalling
Artikel 31s is, met uitzondering van het zesde lid, van overeenkomstige toepassing gedurende een periode van 6 maanden na de bevalling.
relaties0relaties0
Artikel
31v
Voedingsrecht
1. Een vrouwelijke ambtenaar, die een borstkind voedt, heeft, indien zij het bevoegd gezag hiervan in kennis heeft gesteld, gedurende ten minste de eerste 9 levensmaanden van dat kind het recht de arbeid te onderbreken ten einde in de nodige rust en afzondering haar kind te zogen dan wel de borstvoeding te kolven. Het bevoegd gezag biedt haar daartoe de gelegenheid en stelt, waar nodig, een geschikte af te sluiten besloten ruimte ter beschikking.
relaties0 2. De onderbrekingen, bedoeld in het eerste lid, vinden plaats zo vaak en zo lang als nodig is doch bedragen gezamenlijk ten hoogste een vierde van de arbeidsduur per dienst of nachtdienst. De vaststelling van het tijdstip en de duur van de onderbrekingen vindt plaats door de betrokken vrouwelijke ambtenaar na overleg met het bevoegd gezag.
relaties0 3. De duur van de onderbrekingen, bedoeld in dit artikel, gelden voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen als arbeidsduur.
relaties0
relaties0 relaties0 relaties0
Hoofdstuk
6
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte
§
1
Algemeen
Artikel
54a
Definities
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
f.bedrijfsgeneeskundige dienst: een door of vanwege Onze Minister aangewezen uitvoeringsorgaan bedrijfsgezondheidszorg;
relaties0
h.pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
relaties0
i.invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in paragraaf 8 van het pensioenreglement;
relaties0
j.herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement;
relaties0
relaties0relaties0 relaties0
§
2
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
Artikel
55
Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
2. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar. Bij deze begeleiding neemt het bevoegd gezag de door of vanwege Onze Minister gestelde regels in acht.
relaties0 3. Voor de uitvoering van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding laat het bevoegd gezag zich bijstaan door de bedrijfsgeneeskundige dienst.
relaties0
relaties0
Artikel
56
Onderzoek op aanvraag
1. Onverminderd de mogelijkheid de arts van de bedrijfsgeneeskundige dienst rechtstreeks te consulteren ter zake van met zijn arbeidssituatie samenhangende gezondheidsproblemen kan de ambtenaar het bevoegd gezag verzoeken hem in verband hiermede aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst te onderwerpen.
relaties0 2. De ambtenaar, die in verband met het verrichten van zijn arbeid aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat dan wel voor een goede vervulling van zijn betrekking aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, wordt in overleg met of op aanwijzing van de bedrijfsgeneeskundige dienst onderworpen aan een periodiek bedrijfsgeneeskundig onderzoek.
relaties0 3. Het bevoegd gezag draagt de ambtenaar op zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:
a.indien naar het oordeel van het bevoegd gezag gegronde redenen bestaan voor twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;
relaties0
b.indien de ambtenaar niet langer volledig geschikt is gebleken tot het verrichten van zijn arbeid, teneinde na te gaan of hiervoor medische oorzaken aanwezig zijn en, zo ja, of de ambtenaar geschikt kan worden geacht voor het vervullen van een andere betrekking.
relaties0
relaties0 4. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar buiten dienst indien na een onderzoek als bedoeld in het eerste tot en met derde lid blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de ambtenaar, van de dienst of van derden zich er tegen verzetten dat de ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten. De ambtenaar wordt niet buiten dienst gesteld indien hem andere passende arbeid kan worden opgedragen. Indien de ambtenaar buiten dienst wordt gesteld, wordt hij geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid, in welk geval de overige bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.
relaties0 5. De ambtenaar is gehouden aan een onderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid zijn medewerking te verlenen. Hij is tevens gehouden zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst, welke worden ingesteld ter beantwoording van de vraag:
a.of, in welke mate en tot welk tijdstip er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
relaties0
b.of maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid als genoemd in de artikelen 65 en 65
a van de WAO.
relaties0
relaties0 6. Indien het advies van de bedrijfsgeneeskundige dienst daartoe aanleiding geeft, verzoekt het bevoegd gezag het bestuur van de met de uitvoering van de WAO belaste instelling de ambtenaar in aanmerking te brengen voor maatregelen of voorzieningen als bedoeld in het vijfde lid onderdeel
b.
relaties0
relaties0
Artikel
57
Hernieuwd onderzoek
1. Het advies van de vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst optredende arts naar aanleiding van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in
artikel 18 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en artikel 56 wordt zo spoedig mogelijk door die dienst aan de ambtenaar en aan het bevoegd gezag medegedeeld.
relaties0 2. Indien de ambtenaar binnen drie dagen na ontvangst van de mededeling zijn bedenkingen tegen het advies schriftelijk aan het bevoegd gezag kenbaar maakt, vindt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, een nieuw onderzoek plaats door een commissie van drie artsen, tenzij het bevoegd gezag na overleg met de bedrijfsgeneeskundige dienst reeds aanstonds van mening is dat de bedenkingen van de ambtenaar voldoende gegrond zijn.
relaties0 3. De kosten van het in het tweede lid genoemde onderzoek komen voor rekening van het Ministerie van Defensie. Eventuele reis- en verblijfkosten van de ambtenaar worden hem vergoed volgens de in artikel 87, tweede lid, bedoelde regels.
relaties0
relaties0 relaties0
§
3
Maatregelen ingeval van ziekte tijdens de betrekking
Artikel
58
Reïntegratiemaatregelen
1. Het bevoegd gezag van de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten zijn arbeid wegens ziekte stelt na overleg met die ambtenaar en de bedrijfsgeneeskundige dienst uiterlijk 13 weken na het ontstaan van de ongeschiktheid een reïntegratieplan op.
relaties0 2. Het reïntegratieplan wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de ambtenaar en de bedrijfsgeneeskundige dienst.
relaties0 3. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat de ziekte van de ambtenaar uiterlijk op de eerste dag nadat die ongeschiktheid 13 weken heeft geduurd wordt gemeld aan de met de uitvoering van de WAO belaste instelling. Deze melding gaat vergezeld van het reïntegratieplan en de resultaten van de uitvoering van dit plan.
relaties0 4. In geval van eigen risicodragerschap als bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de WAO geschiedt de in het derde lid bedoelde melding uiterlijk op de eerste dag nadat de ongeschiktheid zeven maanden heeft geduurd.
relaties0
relaties0
Artikel
58a
Verplichtingen tot het verrichten van wenselijk geachte andere arbeid
1. De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan een andere betrekking worden opgedragen.
relaties0 2. Gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid als bedoeld in artikel 54a, onderdeel k.
relaties0 3. Gedurende het tweede jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid als bedoeld in artikel 54a, onderdeel l. Deze verplichting geldt eveneens na afloop van het tweede jaar.
relaties0 4. Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing indien aan de ambtenaar de eigen betrekking wordt opgedragen onder andere voorwaarden.
relaties0
relaties0 relaties0
§
4
Bezoldiging ingeval van ziekte tijdens de betrekking
Artikel
59
Aanspraken op bezoldiging
1. De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte geniet vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging. Vervolgens geniet hij tot het einde van zijn betrekking 80% van zijn bezoldiging.
relaties0 2. Indien de ambtenaar zijn arbeid gedurende een bepaalde tijd voor ten minste 45% verricht, dan wel zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet op basis van
artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg, wordt de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden met die bepaalde tijd, dan wel met dat verlof verlengd.
relaties0 3. Voor het vaststellen van het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden verstreken is, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van de periode van vier weken blijven perioden waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten op basis van
artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg, buiten beschouwing.
relaties0 4. De ambtenaar geniet ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging:
a.voor zo lang hij zijn arbeid voor ten minste 45% verricht;
relaties0
b.indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten;
relaties0
relaties0 5. Indien de ambtenaar tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, in het belang van zijn genezing door de bedrijfsgeneeskundige dienst wenselijk geachte andere arbeid verricht, zijn het tweede en vierde lid van overeenkomstige toepassing.
relaties0 6. Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten kan worden bepaald, dat hij zijn arbeid slechts mag hervatten, nadat het bevoegd gezag hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. Het bevoegd gezag neemt hieromtrent en omtrent de mate van werkhervatting geen beslissing dan na advies van de bedrijfsgeneeskundige dienst. Deze toestemming van het bevoegd gezag is in ieder geval vereist, wanneer de ambtenaar gedurende meer dan één jaar volledig ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid.
relaties0
relaties0
Artikel
59a
Samenloop van bezoldiging en uitkering op grond van een werknemersverzekering, de Wet arbeid en zorg of bovenwettelijke regeling
1. Indien de ambtenaar, bedoeld in
artikel 59, ter zake van de betrekking waaruit het recht op doorbetaling van bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een of meerdere uitkeringen op grond van een werknemersverzekering, de
Wet arbeid en zorg of een bovenwettelijke WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering(en) in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge
artikel 59 recht heeft.
relaties0 2. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar uit hoofde van twee of meer betrekkingen recht heeft op één uitkering op grond van een werknemersverzekering, de
Wet arbeid en zorg of een bovenwettelijke WW-uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van het eerste lid toegerekend aan de betrekking ter zake waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald naar rato van de bezoldiging uit hoofde van de desbetreffende betrekkingen.
relaties0 3. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar de uitkering ingevolge een werknemersverzekering, de
Wet arbeid en zorg, dan wel de bovenwettelijke WW-uitkering een vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk niet wordt toegekend, wordt die uitkering voor de toepassing van het eerste lid steeds aangemerkt als een uitkering die onverminderd is genoten. Indien het een uitkering betreft op grond van de
WAO die in het geheel niet wordt toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met de uitkering op grond van de
WAO zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.
relaties0 4. In de gevallen, bedoeld in het derde lid, kan Onze Minister op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van de niet uitbetaalde bezoldiging geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald. Ingeval Onze Minister van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald, indien de in
artikel 57, tweede lid, bedoelde commissie van artsen te zijnen gunste heeft geoordeeld.
relaties0
relaties0
Artikel
60a
Geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging ingeval van herplaatsing
1. De in artikel 59 bedoelde doorbetaling van volledige of gedeeltelijke bezoldiging eindigt indien de ambtenaar op grond van artikel 58
a wordt herplaatst.
relaties0 2. Indien de herplaatsing, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 121, derde lid, onderdeel
a, is verstreken en de bezoldiging van de ambtenaar als gevolg van de herplaatsing vermindering ondergaat, heeft hij tot het eind van de genoemde termijn recht op een aanvullende uitkering.
relaties0 3. De aanvullende uitkering, bedoeld in het tweede lid, bedraagt het verschil tussen het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 59 recht zou hebben gehad indien hij niet zou zijn herplaatst en zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke betrekking voortvloeiend recht op uitkering op grond van de WAO en herplaatsingstoelage.
relaties0
relaties0
Artikel
61a
Sancties
1. Geen aanspraak op betaling van bezoldiging als bedoeld in
artikel 59 bestaat:
a.indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen;
relaties0
b.Indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
relaties0
c.indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het geneeskundig onderzoek als bedoeld in
artikel 10 en tevens blijkt, dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
relaties0
relaties0 2. De aanspraak op betaling van bezoldiging als bedoeld in
artikel 59 vervalt, indien en gedurende de tijd dat de ambtenaar:
a.weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;
relaties0
b.zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften die hem door de behandelende arts gegeven zijn, met dien verstande dat voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard hierbij zijn uitgezonderd;
relaties0
c.zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
relaties0
d.tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de bedrijfsgeneeskundige dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;
relaties0
e.in gebreke blijft op het door de bedrijfsgeneeskundige dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate zijn arbeid te hervatten, tenzij hij daarvoor een door deze dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
relaties0
f.zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden passende arbeid, dan wel gangbare arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden.
relaties0
relaties0 3. De aanspraak op betaling van bezoldiging als bedoeld in
artikel 59, kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard, indien de ambtenaar de voorschriften overtreedt die ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.
relaties0 4. De ambtenaar kan aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst worden onderworpen ter beantwoording van de vraag of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het eerste of tweede lid, onderdeel b of c, van dit artikel. De ambtenaar is gehouden aan een zodanig onderzoek zijn medewerking te verlenen.
relaties0 5. In de gevallen, bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, kan Onze Minister op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van de niet uitbetaalde bezoldiging geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald. Ingeval Onze Minister van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald, indien de in
artikel 57, tweede lid, bedoelde commissie van artsen te zijnen gunste heeft geoordeeld.
relaties0 6. Indien de ambtenaar recht heeft op een uitkering op grond van een werknemersverzekering of de
Wet arbeid en zorg, is in plaats van het eerste tot en met vierde lid het verplichtingen- en sanctieregime van de desbetreffende wet op hem van toepassing.
relaties0 7. Indien ten aanzien van de uitkering die de ambtenaar geniet op grond van een werknemersverzekering of de
Wet arbeid en zorg een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door het bevoegd gezag zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd, dan wel een overeenkomende sanctie toegepast, op het bedrag waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge
artikel 59, eerste lid, na toepassing van
artikel 59a, eerste lid.
relaties0
relaties0 relaties0
§
5
Bezoldiging of uitkering wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid na beëindiging van de dienstbetrekking
Artikel
62
Aanspraak op bezoldiging na ontslag
1. De gewezen ambtenaar, die voor de beëindiging van zijn betrekking ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid en nadien nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, behoudt gedurende zijn ongeschiktheid zijn laatstelijk genoten bezoldiging. De vorige volzin geldt slechts zolang de termijn van 18 maanden, bedoeld in
het eerste lid van artikel 59, nog niet is verstreken, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
relaties0 2. De gewezen ambtenaar, die binnen een maand na de datum van de beëindiging van zijn betrekking wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, ontvangt - mits hij gedurende tenminste twee maanden onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande in dienst is geweest - gedurende zijn ongeschiktheid, doch uiterlijk tot een jaar na de aanvang van deze ongeschiktheid, dan wel - indien dit eerder is - uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, zijn laatstelijk genoten bezoldiging.
relaties0 3. Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing op de ambtenaar die na de beëindiging van zijn betrekking in verband met de aanvaarding van een betrekking van gelijke omvang aanspraak kan maken op loon of bezoldiging, dan wel op een uitkering krachtens de
ZW ter zake van die aanvaarde betrekking.
relaties0 4. Indien de gewezen ambtenaar binnen een tijdvak van vier weken nadat de volgens het eerste en tweede lid geregelde doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging in verband met zijn herstel is gestaakt, wederom wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting van de vorige ongeschiktheid beschouwd en wordt de doorbetaling hervat. Voor het bepalen van het tijdstip, waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen zijn verstreken, worden perioden van ongeschiktheid om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
relaties0 5. De gewezen ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na de datum van beëindiging van haar betrekking, ontvangt over een periode aanvangende met de 41ste dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling en eindigende met de 70ste dag na de datum waarop de bevalling plaatsvond haar laatstelijk genoten bezoldiging. Deze periode wordt verlengd tot 16 weken indien deze periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.
Indien de bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na de datum van beëindiging van haar betrekking, maar niettemin binnen die termijn plaatsvindt, ontvangt de gewezen ambtenaar haar laatstelijk genoten bezoldiging uitsluitend gedurende 70 dagen na de datum van bevalling. Indien en voor zolang de ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge de eerste of tweede volzin toekomende uitkeringen nog ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid, dan wel binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid, zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing. De in het tweede lid bedoelde termijn van een jaar wordt geacht aan te vangen op de dag na de bevalling.
relaties0 6. Ongeschikt tot het verrichten van haar arbeid, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vijfde lid is de ambtenaar die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder eerstgenoemde arbeid wordt verstaan gangbare arbeid.
relaties0 7. Na het overlijden van de gewezen ambtenaar, die op de dag van zijn overlijden in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, wordt aan de in
artikel 127 bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering worden in mindering gebracht het bedrag van de uitkering ingevolge
artikel 35 van de ZW, dan wel
artikel 53 van de WAO en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.
relaties0 8. Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging.
relaties0 9. Indien de gewezen ambtenaar ter zake van de betrekking waaruit het recht op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een uitkering op grond van een werknemersverzekering, een uitkering op basis van
hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg, dan wel een bovenwettelijke uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge dit artikel recht heeft.
Artikel 59a is van overeenkomstige toepassing.
relaties0 10. Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in het negende lid, worden op het bedrag waarop de gewezen ambtenaar ingevolge dit artikel recht heeft in mindering gebracht.
relaties0 11. Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het eerste lid is het tiende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte werden genoten en de omvang van die dienstbetrekking niet is toegenomen.
relaties0 12. Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het tweede en vijfde lid is het tiende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór de datum van beëindiging van de betrekking werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.
relaties0
relaties0 relaties0
§
6
Bijzondere voorzieningen
Artikel
63
Vergoeding van ziektekosten
In bijzondere gevallen kan aan de ambtenaar een tegemoetkoming worden toegekend in noodzakelijk gemaakte kosten, verband houdende met ziekte welke de ambtenaar voor zichzelf en voor zijn gezinsleden heeft gemaakt, indien hierin niet ingevolge een andere regeling kan worden voorzien en deze kosten redelijkerwijs niet te zijnen laste kunnen blijven. Onze Minister stelt omtrent het bepaalde in dit artikel nadere voorschriften vast.
relaties0relaties0
Artikel
64
Volledige vergoeding van ziektekosten
1. In geval van ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, worden hem vergoed de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van het tot verlening der vergoeding bevoegde gezag noodzakelijk gemaakte kosten voor geneeskundige behandeling of verzorging.
relaties0 2. Onze Minister kan omtrent het bepaalde in het vorige lid nadere voorschriften geven.
relaties0
relaties0
Artikel
65
Aanvullende uitkering
1. Aan de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, wordt - indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en de ongeschiktheid niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten - een aanvullende uitkering verleend.
relaties0 2. De in het eerste lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de gedeeltelijke, dan wel verminderde bezoldiging, bedoeld in de artikel 62
“de artikel 62” moet zijn: “artikel 62”, negende lid, alsmede de eventuele uitkering op grond van de
ZW, dan wel de
WAO, vermeerderd met de suppletie krachtens de
Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie, aan te vullen tot 90,02% van de bezoldiging welke de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaande aan zijn ontslag.
relaties0 3. De in het eerste lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de uitkering op grond van de
ZW, dan wel de
WAO, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging welke de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer:
|
90,02%
|
65 tot 80%
|
73,31%
|
55 tot 65%
|
56,59%
|
45 tot 55%
|
45,01%
|
35 tot 45%
|
34,08%
|
25 tot 35%
|
22,50%
|
15 tot 25%
|
15,00%.
|
relaties0 4. De aanvullende uitkering als bedoeld in het tweede lid eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden en in ieder geval na ommekomst van de duur van de suppletie dan wel met ingang van de eerste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
De aanvullende uitkering als bedoeld in het derde lid eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden en in ieder geval met ingang van de eerste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.
relaties0 5. Indien het overlijden van een ambtenaar in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement, bedoeld in artikel 54a, onderdeel h, een nabestaandenpensioen geniet, een uitkering toegekend ten bedrage van 18 procent van het resultaat van de vermenigvuldiging van:
a.1,75 procent van de berekeningsgronsdslag, bedoeld in artikel 8.3 van het pensioenreglement, en
relaties0
b.de pensioengeldige diensttijd, bedoeld in paragraaf 5 van het pensioenreglement.
relaties0
De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overleden ambtenaar de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de weduwe aan wie bedoeld pensioen werd toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgend op die van het hertrouwen.
relaties0 6. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar ten aanzien van wie het eerste lid toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat lid.
relaties0 7. Artikel 62, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing op de bezoldiging, bedoeld in het tweede en derde lid.
relaties0
relaties0 relaties0
§
7
Overige bepalingen
Artikel
66
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
[Vervallen per 13-09-2002]
[Red: Vervallen]
relaties0relaties0
Artikel
67
Begrip bezoldiging
2. Indien ook voor het overige de bezoldiging niet in een vast bedrag per maand kan worden uitgedrukt, wordt gerekend met het bedrag dat gemiddeld per maand is toegekend in de drie kalendermaanden voorafgaande aan het tijdstip waarop de verhindering tot dienstverrichting is ontstaan. Voor zover de ambtenaar op evenbedoeld tijdstip nog geen drie kalendermaanden in dienst is geweest, wordt gerekend met het bedrag dat hem gemiddeld aan bezoldiging per maand is toegekend over het tijdvak waarin hij voor het ontstaan van de verhindering in dienst is geweest.
relaties0
relaties0
Artikel
69
Afwijkende aanspraken voor tijdelijke ambtenaren
Met uitzondering van paragraaf 1 en van artikel 64 is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op de ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement. In geval van ziekte ontvangt hij tijdens de duur van zijn dienstverband op een hem op grond van de Ziektewet of WAO toegekende uitkering een aanvulling tot zijn bezoldiging. Indien de ambtenaar wegens ziekte ongeschikt is voor de uitoefening van zijn dienstbetrekking, ontvangt hij gedurende de eerste 18 maanden van die ongeschiktheid 100% en daarna tot aan het einde van zijn betrekking 80% van zijn bezoldiging, nadat daarop de uitkering ingevolge de ZW of de WAO in mindering is gebracht. Op die vermindering zijn de artikelen 59a en 61 van overeenkomstige toepassing.
relaties0relaties0 relaties0 relaties0
Hoofdstuk
7
Overige rechten en verplichtingen
Artikel
70
Algemene verplichtingen
1. De ambtenaar is gehouden de plichten uit zijn functie voortvloeiende nauwgezet en ijverig te vervullen en zich te gedragen, zoals een goed ambtenaar betaamt.
relaties0 2. Het is de ambtenaar verboden in dienst uniformkledingstukken te dragen, tenzij deze van regeringswege zijn verstrekt of voorgeschreven.
relaties0 3. Het is de ambtenaar verboden bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onderscheidingstekenen te dragen, tenzij deze van regeringswege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen daarvan door Onze Minister-President, vergunning is verleend.
relaties0
relaties0
Artikel
71
Eedsaflegging
De ambtenaar is verplicht te voldoen aan hetgeen voor hem inzake het afleggen van een eed of een belofte is bepaald.
relaties0relaties0
Artikel
72
Niet-naleven van bepalingen in verband met onbekendheid daarmee
Ter zake van niet-naleving van bepalingen, welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.
relaties0relaties0
Artikel
73
In strijd met een regeling onthouden van voordelen of toebrengen van nadelen
1. In strijd met een regeling, door het bevoegd gezag getroffen, worden de ambtenaar geen voordelen onthouden of nadelen toegebracht.
relaties0 2. Het gezag, dat een algemene regeling vaststelde, is niet bevoegd voor een bepaald geval ten nadele van de ambtenaar daarvan af te wijken, tenzij de regeling afwijking voorbehoudt.
relaties0
relaties0
Artikel
74
Verplichte mededeling van verhindering
Indien de ambtenaar door ziekte of anderszins verhinderd is zijn dienst te verrichten, is hij verplicht daarvan, onder opgave van redenen, zo tijdig mogelijk mededeling te doen, ten einde vertraging of hinder in de dienst zoveel mogelijk te voorkomen.
relaties0relaties0
Artikel
75
Woonplaats
1. De ambtenaar kan worden verplicht te gaan wonen of te blijven wonen in of nabij de gemeente die hem als standplaats is aangewezen of waartoe zijn standplaats behoort, indien dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is in verband met de goede vervulling van zijn functie.
relaties0 2. De ambtenaar aan wie de verplichting is opgelegd in of nabij de in het eerste lid bedoelde gemeente te gaan wonen, is gehouden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee jaar nadat die verplichting is opgelegd, daaraan gevolg te geven.
relaties0
relaties0
Artikel
76
Ambts- of dienstwoning
1. De ambtenaar is verplicht indien hem een ambts- of dienstwoning ter bewoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te gedragen naar de regels, die daaromtrent zijn gesteld.
relaties0 2. Hij draagt de onderhoudskosten, welke volgens de wet en het plaatselijk gebruik gemeenlijk voor rekening van de huurder zijn, tenzij door het bevoegd gezag ter zake een afwijkende regeling is vastgesteld.
relaties0
relaties0
Artikel
77
Verplichte aanvaarding van een andere betrekking
1. De ambtenaar kan op zijn aanvraag een andere betrekking worden opgedragen.
relaties0 2. Wanneer het belang van de dienst zulks vordert, is de ambtenaar verplicht, al dan niet in zijn dienstvak en al of niet op dezelfde standplaats, een andere betrekking te aanvaarden die hem in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten redelijkerwijs kan worden opgedragen.
relaties0
relaties0
Artikel
78
Verrichten van andere ambtelijke werkzaamheden
1. De ambtenaar kan worden verplicht tijdelijk andere ambtelijke werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden hem redelijkerwijs kunnen worden opgedragen. Hij kan echter niet worden verplicht werkzaamheden te verrichten in de plaats van stakers of uitgeslotenen in particuliere dienst, tenzij de opgedragen werkzaamheden worden verricht in dienst van het lichaam, waarbij hij werkzaam is, en voor de openbare dienst tijdens de staking of uitsluiting, dan wel als onmiddellijk gevolg daarvan redelijkerwijze dadelijk noodzakelijk zijn te achten.
relaties0 2. Voorts kan aan de ambtenaar door Onze Minister de verplichting worden opgelegd in geval van buitengewone omstandigheden andere werkzaamheden te verrichten dan die, welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken tot uitvoering van de taak van het ministerie of van de dienst of instelling, waarbij hij werkzaam is, in die tijden heeft of zal krijgen, dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoering van die taak te verzekeren.
relaties0 3. De ambtenaar aan wie de in het tweede lid bedoelde verplichting is opgelegd, is tevens te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen, die verband houden met de in dat lid bedoelde werkzaamheden.
relaties0 4. Bij de toepassing van het bepaalde in dit artikel wordt voor zoveel mogelijk rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de ambtenaar.
relaties0
relaties0
Artikel
79
Nevenbetrekkingen en nevenwerkzaamheden
1. De ambtenaar die nevenwerkzaamheden verricht of dit voornemens is, is verplicht dit aan het bevoegd gezag te melden indien die nevenwerkzaamheden de belangen van de dienst, voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.
relaties0 2. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor naar het oordeel van het bevoegd gezag de goede vervulling van de functie of het goede functioneren van de openbare dienst, voorzover dit in verband staat met de functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
relaties0 3. Het bevoegd gezag voert een registratie op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgaven.
relaties0 4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het in het tweede lid genoemde verbod en de in het derde lid bedoelde registratie.
relaties0
relaties0
Artikel
80
Deelname aan aanneming en leveringen
1. Het is de ambtenaar verboden, middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van openbare diensten, tenzij hem op zijn aanvraag toestemming is verleend.
relaties0 2. Hij is verplicht zich te gedragen naar hetgeen voor hem is bepaald ten aanzien van het deelnemen, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.
relaties0
relaties0
Artikel
81
Deelnemingen aan vennootschappen, stichtingen of verenigingen
Aan de ambtenaren of aan bepaalde groepen van ambtenaren van een bepaalde dienst kan door Onze Minister worden verboden commissaris, bestuurder of vennoot te zijn van alle of nader te omschrijven vennootschappen, stichtingen of verenigingen die geregeld in aanraking komen of krachtens haar opzet kunnen komen met de betrokken dienst.
relaties0relaties0
Artikel
82
Terugstorting van vergoedingen in 's-Rijks kas
1. De ambtenaar, die een besturende, beherende dan wel toezichthoudende functie vervult in een naamloze vennootschap of ander rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam, en voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit 's-Rijks kas, een vergoeding ontvangt, is verplicht die vergoeding in genoemde kas te storten, indien de benoeming in die functie:
a.heeft plaats gehad door dan wel in overeenstemming met Onze Minister;
relaties0
b.is voortgevloeid uit een wettelijk voorschrift dan wel uit een overeenkomst, welke met instemming van Onze Minister of de Raad van Ministers is tot stand gekomen.
relaties0
relaties0 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaar, die een nevenfunctie vervult, welke verband houdt met het door hem beklede ambt en hem is opgedragen door Onze Minister, en voor de in die functie verrichte of te verrichten werkzaamheden, anders dan uit 's-Rijks kas, een vergoeding ontvangt.
relaties0 3. Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing in de gevallen, waarin dit door Onze Minister-President is bepaald.
relaties0
relaties0
Artikel
83
Geen vergoedingen, beloningen, steekpenningen
1. Het is de ambtenaar in zijn ambt verboden, anders dan met goedvinden van het bevoegd gezag, vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen.
relaties0 2. Het aannemen van steekpenningen is onvoorwaardelijk en ten strengste verboden.
relaties0
relaties0
Artikel
84
Dienstkleding en onderscheidingstekenen
De ambtenaar is verplicht de dienstkleding en de onderscheidingstekenen te dragen, voor zover dit door Onze Minister voorgeschreven is.
relaties0relaties0
Artikel
85
Schadeverhaal
1. Onze Minister kan de ambtenaar verplichten tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door de dienst geleden schade:
a.indien deze schade in het kader van de vervulling van aan de ambtenaar opgedragen taken en werkzaamheden is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de ambtenaar; dan wel
relaties0
b.indien deze schade buiten het kader van aan de ambtenaar opgedragen taken en werkzaamheden is ontstaan door verwijtbaar handelen van de ambtenaar.
relaties0
relaties0 2. Wanneer de schade is veroorzaakt door meerdere tot het Defensiepersoneel behorende personen gezamenlijk, kan in beginsel ieder afzonderlijk tot vergoeding van de gehele schade worden verplicht.
relaties0
relaties0
Artikel
86
Terugbetaling opleidingskosten
De ambtenaar die wordt aangesteld om na afloop van een opleiding voor een functie daarin te worden tewerkgesteld, kan overeenkomstig door Onze Minister vastgestelde regels, bij die aanstelling worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke (terug)betaling van de kosten van de opleiding ingeval hem overeenkomstig zijn aanvraag of anders dan eervol, ontslag wordt verleend in het opleidingstijdvak dan wel binnen een in evenbedoelde regels aangegeven tijdvak na afloop van de opleiding. Het bepaalde in de vorige volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ambtenaar in tijdelijke dienst, wiens aanstelling voor een bepaalde tijd overeenkomstig zijn aanvraag niet wordt verlengd of overeenkomstig zijn aanvraag niet wordt gewijzigd in een aanstelling in vaste dienst.
relaties0relaties0
Artikel
87a
Bijdrage in de kosten van kinderopvang
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder kinderopvang: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot het tijdstip waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.
relaties0 2. Door het bevoegd gezag kan naar bij ministeriële regeling te stellen regels, financieel worden bijgedragen in de kosten van de ambtenaar voor kinderopvang van een of meerdere kinderen, dat of die blijkens een gewaarmerkt afschrift van de benodigde gegevens uit de basisadministratie persoonsgegevens op hetzelfde adres woont dan wel wonen als de ambtenaar en waarvan de ambtenaar duurzaam de verzorging en opvoeding als eigen kind of kinderen op zich heeft genomen.
relaties0 3. De bijdrage, als bedoeld in het tweede lid, eindigt met ingang van de dag waarop de ambtenaar ontslag wordt verleend.
relaties0 4. Wanneer sprake is van een ontslag op grond van artikel 116 van dit besluit, eindigt de bijdrage, als bedoeld in het tweede lid, in afwijking van het vierde lid, 6 maanden na de datum waarop dat ontslag is ingegaan of op het moment dat uit andere hoofde aanspraak bestaat op een bijdrage, als bedoeld in het tweede lid. Gedurende deze periode van 6 maanden blijft de situatie van voor het ontslag ongewijzigd gehandhaafd.
relaties0
relaties0
Artikel
88
Schadeloosstelling
1. Onze Minister kan naar billijkheid de ambtenaar schadeloos stellen, kosten vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming verlenen.
relaties0 2. Onze Minister is bevoegd omtrent schadeloosstelling, kostenvergoedingen en overige geldelijke tegemoetkomingen aan groepen van ambtenaren regels te geven.
relaties0
relaties0
Artikel
89
Infectieziekten
1. De ambtenaar, die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon, die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekteoorzaken bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn dienst niet verrichten en heeft geen toegang tot dienstgebouwen-, lokalen en -terreinen dan met toestemming van het bevoegd gezag, dat deze toestemming slechts kan verlenen na positief advies van de bedrijfsgeneeskundige dienst.
relaties0 2. De ambtenaar, die verkeert in de in het eerste lid omschreven situatie, is verplicht daarvan ten spoedigste kennis te geven aan de bedrijfsgeneeskundige dienst. Hij is gehouden zich te gedragen naar de vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst gegeven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskundig onderzoek.
relaties0 3. Gedurende de periode dat de ambtenaar ingevolge het bepaalde in dit artikel zijn dienst niet verricht, geniet hij zijn volle bezoldiging.
relaties0
relaties0
Artikel
90
Periodieke beoordeling
1. Aan de wijze van functievervulling van de ambtenaar wordt regelmatig aandacht besteed door middel van het houden van functioneringsgesprekken of het opmaken van beoordelingen, dan wel van beide.
relaties0 2. Een beoordeling moet in elk geval opgemaakt worden wanneer het bevoegd gezag dit wenselijk vindt of de ambtenaar dit aanvraagt.
relaties0 3. Alvorens een beoordeling wordt vastgesteld wordt deze met de ambtenaar besproken en wordt hem de gelegenheid geboden daarover zijn mening kenbaar te maken.
relaties0 4. Onze Minister stelt nadere regels omtrent het opmaken en vaststellen van beoordelingen bedoeld in het eerste lid.
relaties0 5. Onze Minister stelt een leidraad vast inzake functioneringsgesprekken.
relaties0
relaties0
Artikel
91
Veiligheidsonderzoek in verband met vertrouwensfuncties
1. Alvorens de ambtenaar met een (vertrouwens)functie wordt belast, wordt te zijnen aanzien een veiligheidsonderzoek ingesteld.
Dit geschiedt eveneens, indien de door hem beklede functie als vertrouwensfunctie wordt aangewezen of de door hem beklede vertrouwensfunctie een andere inhoud krijgt waardoor het naar het oordeel van het bevoegd gezag nodig is dat opnieuw een veiligheidsonderzoek wordt ingesteld. Hij wordt door het bevoegd gezag van het instellen van het onderzoek in kennis gesteld.
relaties0 2. De ambtenaar wordt van tegen hem op grond van de uitslag van het onderzoek gerezen twijfels in kennis gesteld. Hij kan zijn bedenkingen daartegen aan het bevoegd gezag kenbaar maken. Alvorens het bevoegd gezag daarop een beslissing neemt is het gehouden het advies in te winnen van een door Onze Minister ingestelde commissie. Op deze commissie is het bepaalde in hoofdstuk 9 niet van toepassing.
relaties0 3. Onze Minister stelt omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels vast. Hij geeft daarbij onder meer regels met betrekking tot de werkwijze van de in het vorige lid bedoelde commissie.
relaties0
relaties0
Artikel
91a
Reisbeperkingen
1. De ambtenaar die werkzaam is in een vertrouwensfunctie waarin hij toegang heeft tot zeer geheime of geheime gegevens waarvan de kennisneming door niet-gerechtigden zeer ernstige of ernstige schade aan de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat kan veroorzaken, is verplicht van een, anders dan in de uitoefening van zijn functie, voorgenomen reis naar of verblijf in bij koninklijk besluit aangewezen landen, ten minste zes weken voor vertrek mededeling te doen aan een door Onze Minister aan te wijzen functionaris.
relaties0 2. Een ambtenaar die tijdens het verblijf in een land als bedoeld in het eerste lid betrokken is geweest bij een incident dat van belang kan zijn uit het oogpunt van veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat, is verplicht daarvan onmiddellijk bij terugkomst melding te doen aan een daartoe aangewezen functionaris van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst.
relaties0
relaties0
Artikel
92
Zekerheidsstelling
Verplichting tot zekerheidsstelling wordt de ambtenaar niet opgelegd.
relaties0relaties0
Artikel
93
Aanzuivering van het tekort
relaties0
Artikel
94
Om- en bijscholingsopleidingen
1. De burgerambtenaar kan, al dan niet op eigen aanvraag, door het bevoegd gezag worden aangewezen voor het volgen van een om- of bijscholingsopleiding teneinde de benodigde kennis en vaardigheden te behouden voor het vervullen van de huidige functie, dan wel te verkrijgen voor de vervulling van toekomstige functies. De ambtenaar wordt tijdig in de gelegenheid gesteld tot het volgen van die opleiding.
relaties0 2. Het bevoegd gezag kent de ambtenaar een vergoeding toe voor de aan een om- of bijscholingsopleiding verbonden noodzakelijk te zijnen laste komende kosten.
relaties0 3. De ambtenaar die is aangewezen voor het volgen van een om- of bijscholingsopleiding, kan daarvan door het bevoegd gezag worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de ambtenaar om andere redenen noodzakelijk is.
relaties0 4. Artikel 86 is van overeenkomstige toepassing.
relaties0
relaties0
Artikel
94a
Studiefaciliteiten
Aan de ambtenaar die dat wenst, kunnen naar bij ministeriële regeling te stellen regels bepaalde studiefaciliteiten worden verleend, indien de ambtenaar naar het oordeel van het bevoegd gezag een studie of opleiding voor eigen rekening volgt of heeft voltooid die mede in het belang van de dienst of in het belang van de bevordering van de externe werkzekerheid is.
relaties0relaties0
Artikel
96
Maatregelen van orde
1. Aan de ambtenaar kan door het bevoegd gezag de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, worden ontzegd.
relaties0 2. Hij is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde, die ten aanzien van het verblijf aldaar zijn vastgesteld.
relaties0
relaties0
Artikel
97
Verbod van alcoholgebruik
Het is de ambtenaar verboden gedurende de werktijd alcoholhoudende dranken te gebruiken, bij zich te hebben of in de dienstlokalen te bewaren.
relaties0relaties0 relaties0
Hoofdstuk
8
Disciplinaire straffen
Artikel
99
Plichtsverzuim
1. De ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan deswege disciplinair worden gestraft.
relaties0 2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets, hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
relaties0 3. Tenzij bij koninklijk besluit of met Onze machtiging door Onze Minister anders is bepaald, wordt de straf opgelegd door het gezag, dat bevoegd is tot aanstelling in het door de ambtenaar beklede ambt. Indien deze bevoegdheid bij Ons berust, geschiedt de bestraffing, behalve voor zover het betreft de straffen genoemd in artikel 100, eerste lid onder
i en
l, door Onze Minister.
relaties0
relaties0
Artikel
100
Soorten disciplinaire straffen
1. De disciplinaire straffen, welke kunnen worden opgelegd, zijn:
b.buitengewone dienst op andere dagen dan zondag en de voor de ambtenaar geldende kerkelijke feestdagen, zonder beloning of tegen een lagere dan de normale beloning en wel voor ten hoogste 6 uren met een maximum van 3 uren per dag;
relaties0
c.vermindering van het recht op jaarlijkse vakantie met ten hoogste één derde van het aantal uren, waarop in het desbetreffende kalenderjaar aanspraak bestaat;
relaties0
d.geldboete van ten minste € 2 en ten hoogste € 22,50;
relaties0
e.gehele of gedeeltelijke inhouding van salaris tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand;
relaties0
f.vaststelling van het salaris op een bedrag in de voor de ambtenaar geldende salarisschaal dat maximaal twee jaarlijkse periodieke salarisverhogingen minder bedraagt dan ingevolge de op hem van toepassing zijnde bezoldigingsregeling behoort te gelden, of indien voor het door de ambtenaar beklede ambt geen salarisschaal geldt, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaren;
relaties0
g.het niet toekennen van periodieke salarisverhogingen gedurende ten hoogste vier jaren;
relaties0
h.uitsluiting voor de tijd van ten hoogste vier jaren van indeling in een salarisschaal waarvoor een hoger maximumsalaris geldt, indien zodanige indeling anders volgens de daarvoor geldende regeling zou hebben plaatsgevonden;
relaties0
i.indeling in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt dan dat verbonden aan de salarisschaal welke ingevolge de van toepassing zijnde bezoldigingsregeling behoort te gelden, een en ander al dan niet voor een bepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;
relaties0
j.verplaatsing, al dan niet met verlening van een tegemoetkoming in mogelijke verplaatsingskosten tot ten hoogste het bedrag, dat in geval van verplaatsing in het belang van de dienst zou kunnen worden verleend;
relaties0
k.schorsing voor een bepaalde tijd met geheel of gedeeltelijke inhouding van bezoldiging;
relaties0
relaties0 2. Indien een straf, als bedoeld in het eerste lid onder
g,
h, of
i is opgelegd, kan - zo het verdere gedrag van de ambtenaar naar het oordeel van het tot oplegging van de straf bevoegd gezag daartoe aanleiding heeft gegeven zijn positie met ingang van een bepaald tijdstip geheel of ten dele in overeenstemming worden gebracht met de positie, zoals deze zonder de strafoplegging zou zijn geweest.
relaties0 3. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de ambtenaar zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaats vindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
relaties0
relaties0
Artikel
101
Gelegenheid tot verantwoording
1. Indien de ambtenaar verantwoording aflegt doet hij dit ten overstaan van het gezag dat tot de voorgenomen strafoplegging bevoegd is, of van een door dit gezag aangewezen autoriteit tenzij bij koninklijk besluit anders bepaald. Indien deze bevoegdheid bij Ons berust, geschiedt de verantwoording ten overstaan van Onze Minister of van een door deze aangewezen autoriteit. Het gezag, ten overstaan waarvan de verantwoording zal plaats vinden, bepaalt of deze mondeling of schriftelijk zal geschieden, met dien verstande dat bij schriftelijke verantwoording de ambtenaar op zijn verzoek gelegenheid wordt gegeven tot nadere mondelinge toelichting. De ambtenaar kan zich daarbij door een rechtskundige of een andere raadsman doen bijstaan.
relaties0 2. Van de mondelinge verantwoording en van een eventuele nadere mondelinge toelichting wordt aanstonds proces-verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem, te wiens overstaan de verantwoording heeft plaatsgevonden en door de ambtenaar.
relaties0
relaties0
Artikel
103
Tenuitvoerlegging straf
1. De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd, zolang zij niet onherroepelijk is geworden, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
relaties0 2. De ambtenaar dient van de ontvangst van een besluit inzake strafoplegging te doen blijken door onverwijlde terugzending van een door hem ondertekend en gedateerd ontvangstbewijs.
relaties0
relaties0 relaties0
Hoofdstuk
10
Schorsing en ontslag
Artikel
109
Schorsing van rechtswege
De ambtenaar is van rechtswege in zijn ambt geschorst, wanneer hij krachtens wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij die vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Krankzinnigenwet, genomen in het belang van de volksgezondheid.
relaties0relaties0
Artikel
110
Schorsing anders dan van rechtswege
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 100, eerste lid onder
k, kan de ambtenaar in zijn ambt worden geschorst:
a.indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen hem is ingesteld;
relaties0
b.wanneer hem door het daartoe bevoegde gezag het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven, dan wel hem die straf is opgelegd;
relaties0
c.wanneer, naar het oordeel van het bevoegd gezag, het belang van de dienst zulks vordert.
relaties0
relaties0 2. Schorsing geschiedt door het gezag, dat bevoegd is tot aanstelling in het ambt, waarin geschorst wordt. Berust die bevoegdheid bij Ons, dan geschiedt de schorsing door Onze Minister.
relaties0 3. Het tot schorsing bevoegde gezag kan onder hem ressorterende autoriteiten en colleges machtigen de ambtenaar voorlopig te schorsen, in afwachting van een beslissing omtrent diens schorsing.
relaties0
relaties0
Artikel
111
Bezoldiging tijdens schorsing
1. Tijdens de schorsing kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van zes weken kan een verdere inhouding, ook van het volle bedrag der bezoldiging plaatsvinden. Geen inhouding vindt plaats ingeval van schorsing in het belang van de dienst, bedoeld in het eerste lid onder
c van het vorige artikel, van plaatsing in een krankzinnigengesticht of daarmede gelijk te stellen inrichting dan wel van politiebewaring of inverzekeringstelling als bedoeld in
artikel 57 van het Wetboek van Strafvordering, mits niet gevolgd door inbewaringstelling.
relaties0 2. De ingehouden bezoldiging kan alsnog geheel of gedeeltelijk aan de ambtenaar worden uitbetaald, indien de schorsing niet wordt gevolgd door een onvoorwaardelijk ontslag bij wijze van straf of ontslag op grond van artikel 121, eerste lid onder
e. Op de aldus uit te keren bezoldiging worden in mindering gebracht de inkomsten, welke de ambtenaar sedert de schorsing heeft genoten uit arbeid, die hij als gevolg van de schorsing heeft kunnen verrichten, tenzij zulks, naar het oordeel van het bevoegde gezag, onredelijk of onbillijk is.
relaties0 3. Het niet ingehouden gedeelte van de bezoldiging van de geschorste ambtenaar kan aan anderen worden uitbetaald.
relaties0 4. In geval van schorsing tijdens ziekte van de ambtenaar wordt onder bezoldiging verstaan, hetgeen daaronder voor de toepassing van hoofdstuk 6 wordt verstaan.
relaties0
relaties0
Artikel
112
Ontslag
Ontslag wordt gegeven door het gezag, dat bevoegd is tot aanstelling in het desbetreffende ambt.
relaties0relaties0
Artikel
113
Ontslag op aanvraag
1. De ambtenaar wordt op zijn aanvraag ontslag verleend.
relaties0 2. Behoudens in het geval bedoeld in
artikel 53, eerste lid, wordt dit ontslag verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan 3 maanden na de dag, waarop de aanvraag om ontslag is ingekomen.
relaties0 3. Van het bepaalde in het eerste lid kan worden afgeweken, indien een strafrechtelijke vervolging ter zake van misdrijf tegen de ambtenaar is ingesteld of indien wordt overwogen de disciplinaire straf van ontslag op te leggen.
relaties0 4. Van het bepaalde in het tweede lid kan worden afgeweken:
a.indien wordt overwogen de ambtenaar een disciplinaire straf op te leggen;
relaties0
b.indien het belang van de dienst zulks vordert met dien verstande dat de termijn van 3 maanden, vermeld in het tweede lid, tot ten hoogste 6 maanden kan worden verlengd en dat bij de verlenging in redelijkheid met het belang van de ambtenaar rekening wordt gehouden;
relaties0
c.ingevolge een aanvraag van de ambtenaar.
relaties0
relaties0 5. Het ontslag op eigen aanvraag wordt eervol verleend.
relaties0
relaties0
Artikel
114
Ontslag wegens vervroegd uittreden
1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de Regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 3 van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds Abp, wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Abp op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die regeling. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat.
relaties0 2. Op aanvraag van de ambtenaar kan het in het eerste lid bedoelde ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende arbeidsduur worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het gedeelte van dit ontslag bedraagt ten minste 10% van de omvang van de dienstverhouding. Ontslag voor een gedeelte van de arbeidsduur waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het eerste lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke arbeidsduur.
relaties0 3. Artikel 113, tweede tot en met vijfde lid, is zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
relaties0
relaties0
Artikel
115
Ontslag ambtenaar in tijdelijke dienst
1. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst die blijkens zijn akte van aanstelling is aangesteld voor een vast bepaalde tijd of voor een proeftijd, wordt tenzij het tegendeel blijkt, geacht eervol ontslag te zijn verleend zodra die tijd is verstreken. Bij voortduring van het dienstverband na het verstrijken van de vast bepaalde tijd of de – eventueel ingevolge artikel 7, tweede lid onder a verlengde – proeftijd, wordt de ambtenaar geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangesteld.
relaties0 2. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, die is aangesteld voor onbepaalde tijd – waaronder begrepen de ambtenaar die is aangesteld ter vervanging van een afwezige ambtenaar dan wel belast is met werk van kennelijk tijdelijk karakter – kan ontslag worden verleend, mits een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:
a.drie maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk tenminste twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;
relaties0
b.twee maanden, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk ten minste zes maanden doch korter dan twaalf maanden onafgebroken in dienst is geweest;
relaties0
c.één maand, indien de ambtenaar ten tijde van de opzegging laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst is geweest.
relaties0
relaties0 3. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden gedurende de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar, noch gedurende het verlof genoemd in artikel 66, derde lid, noch – indien zij haar dienst heeft hervat – gedurende een periode van zes weken volgend op dat verlof. Het bevoegd gezag kan ter staving van de zwangerschap een verklaring van een arts of van een verloskundige verlangen.
relaties0 4. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar in of buiten rechte een beroep heeft gedaan op het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
relaties0 5. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar zijn recht op ouderschapsverlof geldend maakt.
relaties0 6. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar is geplaatst op een kandidatenlijst als bedoeld in
artikel 8 van het Besluit medezeggenschap defensie, noch wegens het lidmaatschap of het korter dan twee jaar geleden beëindigde lidmaatschap van de medezeggenschapscommissie.
relaties0 7. Het ontslag kan, al dan niet op aanvraag van de ambtenaar, ingaan voor de afloop van de opzeggingstermijn. Indien dit niet op aanvraag van de ambtenaar geschiedt, wordt hem over de tijd welke aan de opzeggingstermijn ontbreekt, een bedrag uitbetaald gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering berekend op de voet van het bepaalde in het
Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.
relaties0 8. Aan de ambtenaar in tijdelijke dienst, genoemd in het eerste lid, kan ontslag worden verleend met ingang van een dag gelegen binnen een bepaalde tijd of proeftijd. In dat geval vindt het bepaalde in het tweede tot en met zevende lid overeenkomstige toepassing.
relaties0
relaties0
Artikel
116
Ontslag wegens opheffing van de betrekking, verandering in de inrichting van het dienstvak of wegens verplaatsing van een dienst
1. Aan de ambtenaar kan eervol ontslag worden verleend:
a.wegens opheffing van zijn betrekking;
relaties0
b.wegens overtolligheid van personeel als gevolg van verandering in de inrichting van het dienstvak of onderdeel daarvan zoals een directie of een afdeling waarbij de ambtenaar werkzaam is, dan wel als gevolg van vermindering der werkzaamheden bij het dienstvak of dat onderdeel.
relaties0
relaties0 2. Ontslag op één van de in het eerste lid genoemde gronden kan slechts plaatsvinden, indien het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende werkzaamheden op te dragen, dan wel indien deze zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden. Bij het opdragen van passende werkzaamheden zal, teneinde het ontstaan dan wel het vergroten van feitelijke ongelijkheden tegen te gaan, uitgangspunt zijn dat voorrang wordt gegeven aan vrouwelijke ambtenaren.
relaties0 3. Ontslag van in vaste dienst aangestelde ambtenaren wegens overtolligheid van personeel geschiedt in de volgende rangorde:
b.zij die 35 of meer voor pensioen geldende dienstjaren hebben, waarbij ouderen in leeftijd vóór jongeren gaan;
relaties0
c.zij die de leeftijd van 35 jaren nog niet hebben overschreden, te beginnen met hen die het geringste aantal jaren in overheidsdienst hebben doorgebracht;
relaties0
d.zij die het geringste aantal jaren in overheidsdienst hebben doorgebracht. Voor de berekening van het aantal jaren in burgerlijke openbare dienst wordt mede in aanmerking genomen tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar behorende 0-4-jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren.
relaties0
relaties0 4. Indien het dienstbelang zulks vordert, kan bij de verlening van ontslag van de rangorde genoemd in het derde lid, worden afgeweken. Omvat de afvloeiing in dat geval meer dan 1% van het aantal ambtenaren in vaste dienst bij het betrokken dienstvak of onderdeel daarvan - met een minimum van 5 dan geschiedt zij naar een bepaald vooraf vastgesteld plan.
relaties0 5. Bij een ontslagverlening op grond van het eerste lid van dit artikel wordt een opzeggingstermijn van drie maanden in acht genomen.
relaties0 6. Aan de ambtenaar wordt bij dan wel na verplaatsing van de dienst of het dienstvak of onderdeel daarvan waarbij hij werkzaam is, eervol ontslag verleend, indien op grond van door hem kenbaar gemaakte, aan zijn persoonlijke omstandigheden ontleende en door Onze Minister als geldig erkende bedenkingen van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich naar de daaruit voor hem voortvloeiende verplaatsing zal voegen dan wel in de daaruit voor hem voortgevloeide verplaatsing zal blijven voegen, tenzij het tot ontslagverlening bevoegde gezag het mogelijk acht aan de ambtenaar andere hem passende werkzaamheden op te dragen waarvoor eerderbedoelde bedenkingen niet gelden.
relaties0
relaties0
Artikel
117
Ontslag ambtenaren, die lid van Gedeputeerde Staten, wethouder etc. zijn geweest
1. Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij is benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.
relaties0 2. Tenzij artikel 53, eerste lid van toepassing is, wordt eervol ontslag eveneens verleend aan de ambtenaar die na afloop van het verlof, verleend met toepassing van artikel 50 danwel van artikel 52, eerste lid, naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieve dienst kan worden hersteld.
relaties0 3. Het eerste lid vindt eveneens toepassing voor de ambtenaar die ophoudt de functie te bekleden, bedoeld in artikel 21, derde lid.
relaties0
relaties0
Artikel
118
Ontslag bij benoeming tot minister of staatssecretaris
Aan de ambtenaar die een benoeming tot Minister of Staatssecretaris aanvaardt wordt, met ingang van de dag van het aanvaarden van deze betrekking, eervol ontslag verleend.
relaties0relaties0
Artikel
119
Functioneel leeftijdsontslag
1. Uit hoofde van de aard van de werkzaamheden geldt een leeftijdsgrens van 55 jaar:
a.voor verpleegkundigen die in hoofdzaak werkzaam zijn bij het ambulancevervoer van patiënten;
relaties0
b.voor ambtenaren van de brandweer belast met de actieve deelname aan de repressieve brandbestrijding;
relaties0
c.voor burgerverkeersleiders bij de Koninklijke luchtmacht;
relaties0
d.voor degenen die aan boord van een zeesleper of een haven- of kustsleper van de Rijks Havendienst de functie vervullen van bootsman, matroos of tweede machinist.
relaties0
relaties0 2. Uit hoofde van de aard van de werkzaamheden geldt een leeftijdsgrens van 60 jaar:
a.voor degenen die een functie vervullen die in hoofdzaak bestaat uit de daadwerkelijke verpleging van lichamelijk en geestelijk zieken. Hieronder worden medebegrepen de niet-gekwalificeerde functionarissen die in daadwerkelijke verpleging werkzaam zijn;
relaties0
b.voor de directrice en adjunct-directrice van een inrichting voor verpleging van zieken;
relaties0
c.voor de commandant van de brandweer die op grond van de organisatie van deze dienst tijdens een brand door één of meerdere officieren wordt bijgestaan;
relaties0
d.voor het geüniformeerd burgerpersoneel van het Marine Bewakings Korps en voor de bediende aan boord van een zeeloodsvaartuig;
relaties0
e.voor ambtenaren die bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst werkzaam zijn in nader door Onze Minister aan te wijzen functies in de operationele sector;
relaties0
f.voor de ambtenaren die ten behoeve van veiligheidsdoeleinden zijn belast met de interceptie (verwerven en verwerken) van bijzonder verbindings- en berichtenverkeer, dan wel (tevens) rechtstreeks met de leiding daarvan zijn belast;
relaties0
g.voor hen die aan boord van een zeesleper of een haven- of kustsleper van de Rijks Havendienst een functie vervullen van kapitein of eerste machinist;
relaties0
h.voor personeel, werkzaam aan boord van de tanker of de transportvaartuigen van de Rijks Havendienst;
relaties0
i.voor het burgerpersoneel, werkzaam aan boord van schepen van de Hydrografische Dienst;
relaties0
j.voor het burgerbewakingspersoneel van het Joint Operations Centre;
relaties0
k.voor het burgerbewakingspersoneel van de Koninklijke landmacht, voor zover het de functie vervult van bewaker-hondegeleider of bewaker-hondegeleider-portier en deswege belast met de continubewaking van afgelegen objecten onder verzwarende terreinomstandigheden.
relaties0
relaties0 3. Aan de ambtenaar, die met een functie als bedoeld in het eerste of tweede lid is belast, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de eerste van de maand, volgende op die waarin hij de voor die functie vastgestelde leeftijdsgrens bereikt.
relaties0 4. De ingang van het ingevolge het bepaalde in het derde lid te verlenen ontslag kan, indien het opschorten van de ingangsdatum van het ontslag door het bevoegde gezag in het belang van de dienst wordt geacht, de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmede instemt en hij blijkens de uitslag van een onderzoek door de bedrijfsgeneeskundige dienst lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht zijn functie te blijven waarnemen, voor de duur van ten hoogste één jaar worden opgeschort, welke duur onder voorgenoemde voorwaarden telkens met ten hoogste een jaar worden verlengd.
Niettemin kan aan de ambtenaar, die tussentijds blijkens de uitslag van een bedrijfsgeneeskundig onderzoek ongeschikt is geworden voor de verdere waarneming van zijn functie, eervol ontslag worden verleend met ingang van de eerste van de maand, volgende op die waarin de uitslag van het geneeskundig onderzoek te zijner kennis is gebracht.
relaties0 5. De ambtenaar, aan wie op grond van het eerste of tweede lid ontslag is verleend, geniet een uitkering overeenkomstig de daarvoor vastgestelde regels.
relaties0 6. Het ontslag, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een ontslag als bedoeld in artikel 114, eerste lid, indien voor dat ontslag wordt voldaan aan de daar bedoelde voorwaarden.
relaties0
relaties0
Artikel
120
2. Indien het voornemen tot ontslagverlening afkomstig is van Onze Minister is de machtiging vereist van Onze Minister-President.
relaties0
relaties0
Artikel
121
Ontslaggronden
1. Anders dan op eigen aanvraag, bij wijze van straf of ingevolge het bepaalde bij
artikel 7 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement en bij de artikelen 115, 116, 117, 119 en 120 van dit besluit, kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van:
a.het verlies van een vereiste voor de benoembaarheid, door het bevoegd gezag gesteld bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van het ambt geldt;
relaties0
b.het aangaan van een graad van zwagerschap, die de benoembaarheid tot het ambt zou uitsluiten;
relaties0
c.onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak, waarbij de ambtenaar onder curatele is gesteld;
relaties0
d.het ondergaan van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
relaties0
e.onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
relaties0
f.ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;
relaties0
g.onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;
relaties0
h.het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
relaties0
i.het bij of in verband met indiensttreding of keuring verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of goedkeuring zou zijn overgegaan, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
relaties0
relaties0 2. Een ontslag op grond van het bepaalde in het eerste lid onder
a,
b,
f,
g en
h wordt steeds eervol verleend.
relaties0 3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
f, kan slechts plaatsvinden indien:
a.er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,
relaties0
b.herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel
a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en
relaties0
c.na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.
relaties0
relaties0 4. Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel
c, wordt gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan als bedoeld in artikel 54
a.
relaties0 5. Voor het bepalen van het in het derde lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen. Bij de vaststelling van de periode van vier weken en bij de vaststelling van het tijdvak van twee jaar blijven perioden waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten op basis van
artikel 3:1 van de Wet arbeid en zorg buiten beschouwing.
relaties0 6. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen
a en
b, vraagt het bevoegd gezag het oordeel van een door de met de uitvoering van de WAO belaste instelling aangewezen arts.
relaties0 7. De in het zesde lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door het bevoegd gezag aangewezen arts en, indien de ambtenaar dit wenst, een door de ambtenaar aangewezen arts.
relaties0 8. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het zesde lid, wordt ingesteld. Daarbij wijst het bevoegd gezag de ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.
relaties0 9. De kennisgeving, bedoeld in het achtste lid, geschiedt niet eerder dan nadat de ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.
relaties0 10. De in het zesde lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan het bevoegd gezag. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de ambtenaar.
relaties0 11. Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onderdeel
c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.
relaties0
relaties0
Artikel
122
Pensioengerechtigde leeftijd
1. Aan ambtenaren of werknemers op arbeidsovereenkomst werkzaam bij het Ministerie van Defensie en de daaronder ressorterende bedrijven en instellingen, wordt behoudens in zeer bijzondere gevallen ter beoordeling van het tot ontslag bevoegde gezag bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door het bevoegd gezag het ontslag als bedoeld in artikel 121, eerste lid onder
h, verleend met ingang van de eerstvolgende maand.
relaties0 2. Dit artikel is niet van toepassing:
a.op personen, die krachtens reeds bestaande wettelijke voorschriften bij het bereiken van een bepaalde leeftijd, behoudens toepassing van overgangsbepalingen, uit de functie worden ontslagen;
relaties0
c.op personen die de functie als nevenbetrekking bekleden.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
124
Ontslag op andere gronden
1. Aan de ambtenaar in vaste dienst kan ook op andere gronden dan die in artikel 121 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, ontslag worden gegeven. Het ontslag wordt eervol verleend.
relaties0
relaties0
Artikel
127
Uitkering na overlijden
2. Met inachtneming van het bepaalde in het vijfde lid wordt zo spoedig mogelijk na het overlijden aan de weduwe, van wie de overleden ambtenaar niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. Als maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag geldt, behoudens het hierna bepaalde, de bezoldiging, welke de ambtenaar op de dag van het overlijden genoot of zou hebben genoten met in acht neming van het bepaalde in artikel 59
a.
De uitkering wordt vermeerderd met een bedrag gelijk aan drie maal dat van de vakantie-uitkering over een maand berekend op de voet van het bepaalde in het
Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, naar de bezoldiging die de ambtenaar in de maand van het overlijden zou hebben genoten. Indien de ambtenaar in het genot was van een toelage als bedoeld in artikel 15, dan wel artikel 18 van eerdervermeld besluit, wordt het gedeelte van de in de eerste volzin genoemde uitkering dat betrekking heeft op bovenbedoelde toelagen gesteld op het bedrag dat de overleden ambtenaar in de drie kalendermaanden voorafgaand aan de dag van het overlijden aan zodanige toelagen is toegekend.
Bij ontstentenis van een weduwe, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige kinderen. Onder kinderen in de zin van dit artikel worden mede verstaan natuurlijke kinderen, waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige veplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering aan degenene die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de bezoldiging van de ambtenaar.
relaties0 3. Indien de overledene geen betrekkingen, als bedoeld in het tweede lid nalaat, kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegde gezag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
relaties0 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt, indien de ambtenaar op de dag van zijn overlijden wegens ziekte of ongeval verhinderd was zijn dienst te verrichten, onder bezoldiging verstaan hetgeen daaronder voor de toepassing van hoofdstuk 6 wordt verstaan.
relaties0
relaties0
Artikel
127a
Aanspraken bij overlijden
1. Indien een ambtenaar in Nederland overlijdt terwijl hij om redenen van dienst buiten zijn woonplaats verbleef worden aan de nabestaanden de kosten vergoed van het doen overbrengen van het stoffelijk overschot naar een plaats van keuze in Nederland.
relaties0 2. Indien een ambtenaar overlijdt en het overlijden verband houdt met het verrichten van zijn arbeid, wordt aan de nabestaanden een tegemoetkoming in de kosten van lijkbezorging verleend tot maximaal € 5 000.
relaties0 4. Voor zover Onze Minister niet anders bepaalt, is dit artikel niet van toepassing in buitengewone omstandigheden.
relaties0
relaties0
Artikel
128
Gebruik ambts- of dienstwoning door achterblijvende gezinsleden
1. Gedurende de maand van het overlijden en de volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik der ambts- of dienstwoning, waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden afgeweken als Onze Minister dat in het belang van de dienst noodzakelijk acht. Alsdan wordt door Onze Minister naar billijkheid een schadevergoeding gegeven.
relaties0 2. Bij vrijwillig verlaten van de ambts- of dienstwoning binnen de termijn, gedurende welke de woning nog mag worden gebruikt kan Onze Minister te zijner beoordeling een vergoeding geven.
relaties0
relaties0
Artikel
129
Vergoeding gebruik ambts- of dienstwoning na overlijden ambtenaar
Indien door de ambtenaar voor het gebruik der ambts- of dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik dier woning behouden.
relaties0relaties0
Artikel
130
Vermissing van de ambtenaar
1. Bij vermissing van de ambtenaar vinden, behoudens het bepaalde in het tweede lid, de bepalingen van de artikelen 127 tot en met 129 overeenkomstig toepassing. De ambtenaar wordt daarbij geacht te zijn overleden op een door Onze Minister te bepalen dag.
relaties0 2. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 127 vindt geen toepassing indien gegronde vermoedens bestaan, dat de vermissing het gevolg is van ongeoorloofde afwezigheid.
relaties0 3. Indien blijkt dat de als vermist beschouwde ambtenaar in leven is, kan ter beoordeling van het bevoegde gezag de bezoldiging alsnog worden uitbetaald, tenzij gegronde vermoedens bestaan dat de vermissing het gevolg was van ongeoorloofde afwezigheid.
relaties0 4. Indien uit hoofde van de vermissing van de ambtenaar pensioen of enige andere uitkering voortvloeiende uit zijn ambtelijke rechtspositieregeling is toegekend over het tijdvak waarover naar het oordeel van het bevoegd gezag aanspraak bestaat op bezoldiging, wordt die bezoldiging verminderd met de over dat tijdvak aldus uitbetaalde bedragen.
relaties0 5. De bezoldiging waarop de ambtenaar ingevolge het derde en vierde lid aanspraak heeft, kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitbetaald.
relaties0
relaties0 relaties0
Hoofdstuk
13
Slot- en overgangsbepalingen
Artikel
168
Nadere algemene voorschriften
Voor zoveel voor ambtenaren nadere regels ter uitwerking of aanvulling van de bepalingen van dit besluit worden vereist, worden zodanige regels door Onze Minister vastgesteld.
relaties0relaties0
Artikel
168a
Mandaatverlening
Van de bevoegdheid tot het vaststellen van ministeriële regelingen als bedoeld in de hoofdstukken 4, 5 en 7 kan mandaat worden verleend aan de directeur-generaal personeel van het Ministerie van Defensie.
relaties0relaties0
Artikel
170
1. Voor zover op grond van de bepalingen van dit besluit nadere regels moeten worden gegeven gelden na de inwerkingtreding van dit besluit ten aanzien van de ambtenaar als genoemd in
artikel 1 van dit besluit de op basis van de overeenkomstige bepalingen van het
Algemeen rijksambtenarenreglement vastgestelde regels als nadere regels berustende op dit besluit voor zover zij daarmede niet in strijd zijn. Zij blijven gedurende één jaar na het inwerkingtreden van dit besluit van toepassing op de in artikel 1 genoemde ambtenaar tenzij Onze Minister anders bepaalt.
relaties0
relaties0
Artikel
171
1. Voor de ambtenaar die op datum van inwerkingtreding van dit besluit in dienst is bij het Ministerie van Defensie, wordt de tijd dat hij aangesteld is geweest bij een onderdeel van de sector Rijk meegeteld voor het bepaalde in
artikel 7, tweede lid, onder e en g.
relaties0
relaties0
Artikel
172
Verlofstuwmeer
De toepassing van artikel 33, achtste lid, vindt ten aanzien van op 31 december 1991 nog niet genoten vakantie eerst plaats met ingang van 31 december 1994, welke datum in bijzondere individuele gevallen door het bevoegde gezag op een latere datum kan worden gesteld.
relaties0relaties0
Artikel
174
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 1993.
relaties0relaties0
Artikel
175
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als "Burgerlijk ambtenarenreglement defensie".
relaties0relaties0 relaties0