Onderwerp: Bezoek-historie

Regeling ingevolge de artikelen 14, eerste en tweede lid, 15, derde lid, en 16 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie
Geldigheid:01-01-1996 t/m Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Regeling ingevolge de artikelen 14, eerste en tweede lid, 15, derde lid, en 16 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie

Gelet op de artikelen 14, eerste en tweede lid, 15, derde lid, en 16 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie:

Vastst./Wijz datumBron Nummer Wijz. t.a.v. Inwerkingtr. datum
 03-09-96DAVBP/96003721 01-01-96

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

b. betrokkene: de betrokkene, bedoeld in artikel 1, onder-deel b, van de suppletieregeling;

c. bevoegd gezag: het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie;

d. suppletieregeling: de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie;

e. suppletie: de suppletie, bedoeld in artikel 6 van de suppletieregeling;

f. Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming: het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming dat is erkend op grond van artikel 31 van de Organisatiewet sociale verzekeringen en is ingesteld op grond van artikel 35 van die wet.

Artikel 2

1. De artikelen 1 tot en met 8 van het model-uitkeringsreglement Werkloosheidswet gelden voor zoveel mogelijk als uitvoeringsvoorschriften ten behoeve van een doelmatige controle van betrokkenen en als uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie, met dien verstande dat voor de hierna te noemen begrippen uit het model-uitkeringsreglement moet worden gelezen:

a. bedrijfsvereniging: Onze Minister;

b. bestuur: Onze Minister;

c. werknemer: de betrokkene;

d. werkgever: het bevoegd gezag;

e. uitkering: de suppletie;

f. Werkloosheidswet, voor wat betreft de toepassing van artikel 7: de suppletieregeling.

2. Met betrekking tot het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie gelden als uitvoeringsvoorschriften de Regels betreffende het begrip vakantie en de perioden van vakantie met behoud van recht op uitkering, vastgesteld bij besluit van de toenmalige Sociale Verzekeringsraad, d.d. 23 januari 1992 (Stcrt. 1992, 19) welke ingevolge artikel XL VII van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen gelden als het besluit van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming op grond van artikel 19, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, met dien verstande dat voor uitkering dient te worden gelezen: suppletie.

3. Wijzigingen in het in het eerste lid genoemde model-reglement onderscheidenlijk de in het tweede lid genoemde Regels, gelden, voor zover deze als uitvoeringsvoorschriften van de suppletieregeling zijn aangeduid, als wijzigingen van deze uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 3

De betrokkene is verplicht om met inachtneming van nadere aanwijzingen het ontstaan van de ziekte als gevolg waarvan hij ongeschikt is arbeid te verrichten te melden als ook zijn herstel daarvan.

Artikel 4

Het recht op suppletie van de betrokkene die gaat deelnemen aan een voor hem noodzakelijke opleiding of scholing, blijft bestaan totdat die opleiding of scholing is beëindigd, indien:

a. de opleiding of scholing arbeidsmarktgericht is, deel uitmaakt van het reïntegratieplan dat in samenspraak met betrokkene is vastgesteld en naar aard en omvang niet meer omvat dan in het reïntegratieplan is vastgesteld; of

b. de opleiding of scholing arbeidsmarktgericht is en, wanneer er geen reïntegratieplan is, zoals bedoeld in onderdeel a, de betrokkene daarvoor toestemming heeft gekregen.

Artikel 5

In afwijking van artikel 4 blijft het recht op suppletie van de betrokkene die gaat deelnemen aan een voor hem noodzakelijke opleiding of scholing, na afloop van de ingevolge de artikelen 2, 6, en 7, onderscheidenlijk artikel 17 van de suppletieregeling vastgestelde reguliere duur van de suppletie niet bestaan totdat die opleiding of scholing is beëindigd, indien:

a. tijdens de opleiding of scholing ter zake van die opleiding of scholing recht bestaat op een voorziening in de derving van de inkomsten;

b. de opleiding of scholing de strekking heeft om na afloop daarvan werkzaamhe- den bij één bepaalde onderneming of bevoegd gezag te gaan verrichten;

c. de opleiding of scholing langer duurt dan één jaar;

d. tijdens de opleiding of scholing sprake is van het verrichten van productieve werkzaamheden.

Artikel 6

De betrokkene kan de in artikel 15 van de suppletieregeling bedoelde onbeloonde activiteiten verrichten met behoud van suppletie, indien:

a. de betreffende activiteiten van de betrokkene geen bedrijfsmatig karakter hebben;

b. de betreffende activiteiten van de betrokkene in de gegeven situatie doorgaans niet door een betaalde kracht zullen of kunnen worden verricht; en

c. het bevoegd gezag of de instelling waardoor de niet betaalde werkzaamheden worden georganiseerd, geen subsidie krijgt of kan verkrijgen voor wat betreft de loonkosten.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking op de datum van dagtekening en werkt terug tot en met 1 januari 1996.


Toelichting

Algemeen

De Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie kent een aantal artikel(leden) ingevolge welke Onze Minister nadere regels moet of kan stellen. Deze toelichting bevat regels in het kader van zowel de imperatieve als de discretionaire bepalingen.

In artikel 14, tweede lid, en artikel 16 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie is imperatief bepaald dat Onze Minister nadere regels stelt. Dit betreft respectievelijk regels inzake behoud en soms verlenging van de suppletie ingeval van een noodzakelijke opleiding of scholing, een doelmatige controle ten aanzien van de betrokkenen en het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie.

Artikel 14, eerste lid, en artikel 15, eerste lid, van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie bevatten een discretionaire bevoegdheid van Onze Minister om nadere regels te stellen. De discretionaire bevoegdheid, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, geldt ten aanzien van de kwestie of, respectievelijk onder welke voorwaarden een betrokkene onbeloonde activiteiten kan verrichten tijdens de duur van de suppletie.

Artikel 14, eerste lid, ziet op regels met betrekking tot beperkingen die gesteld kunnen worden aan betrokkene die tijdens de duur van de suppletie wensen deel te nemen aan een opleiding of scholing in dagonderwijs. Dit artikel is dezelfde als artikel 75 van de Werkloosheidswet (WW). Voor wat de betreft de WW zijn er echter (nog) geen regels gesteld op dit punt. Het ligt, gelet op het uitgangspunt om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de WW, voor de hand om ten aanzien van dit onderwerp van de suppletieregeling niet vooruit te lopen op eventuele ontwikkelingen in de WW. Er zijn dan ook geen regels opgenomen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In artikel 2 zijn de artikelen 1 tot en met 8 van het model-uitkeringsreglement WW van overeen-komstige toepassing verklaard. Dit betreffen de bepalingen inzake een doelmatige controle ten aanzien van de betrokkene en het genieten van vakantie tijdens de duur van de suppletie. Onderdeel f is opgenomen, omdat het begrip "Werkloosheidswet" alleen in artikel 7 dienst te worden gelezen als "suppletieregeling".

De overige artikelen van genoemd model zijn niet overgenomen, omdat deze artikelen situaties betreffen die zich niet zullen voordoen binnen de sector Defensie.

De in het tweede lid genoemde Regels zijn een aanvulling op artikel 8 van het in het eerste lid genoemde model-uitkeringsreglement WW. Deze Regels zien specifiek op het begrip vakantie en het vakantie genieten met behoud van suppletie.

Het derde lid strekt ertoe dat onderhavige uitvoeringsvoorschriften voor zover mogelijk WW-conform blijven. Wijzigingen in het model, onderscheidenlijk de Regels zijn door middel van dit lid rechtstreeks van toepassing op deze uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 3

Artikel 3 ziet op de ziek- en herstelmeldingsverplichting van de betrokkene. Er dienen nog nadere technische aanwijzingen te worden gegeven op welke wijze aan deze verplichting dient te worden voldaan. Dergelijke aanwijzingen kunnen de frequentie en plaats van melding betreffen of het gebruik van meldingsformulieren.

Artikelen 4 en 5

Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie dient Onze Minister regels te stellen, onder welke voorwaarden het recht op suppletie blijft bestaan wanneer betrokkene gaat deelnemen aan een opleiding of scholing.

In deze kwestie heeft de toenmalige Sociale Verzekeringsraad (SVR) reeds een standpunt ingenomen voor wat betreft de WW. Het standpunt van de SVR is neergelegd in het Besluit inzake behoud van uitkering bij noodzakelijke scholing. Dit Besluit geldt ingevolge artikel L van de Invoeringswet Organisatiewet sociale verzekeringen als een besluit van het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica) op grond van artikel 76, tweede lid, van de WW. In het kader van het uitgangspunt dat WW-conformiteit zoveel mogelijk moet worden nagestreefd, is ook bij artikel 4 en 5 aangesloten bij het standpunt van de SVR/ het Tica, zij het dat in artikel 4 rekening is gehouden met het feit dat het Centraal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (CBA) en het Regionaal Bestuur voor de Arbeidsvoorziening (RBA) voor wat betreft de overheidssector niet dezelfde rol spelen als voor wat betreft de marktsector.

In artikel 4, onderdeel a, is de hoofdregel neergelegd. Het recht op suppletie blijft bestaan gedurende de opleiding of scholing, indien zij arbeidsmarktgericht is en deel uitmaakt van het reïntegratieplan. In tegenstelling tot bovengenoemd Besluit wordt dus niet uitgegaan van het door het CBA goedgekeurd programma of een positief advies van het RBA.

Zoals reeds gesteld, spelen het CBA en het RBA voor wat betreft de overheidssector niet dezelfde rol als voor wat betreft de marktsector. Het reïntegratieplan is een overheidseigen instrument. Een reïntegratieplan is een op de betrokkene toegesneden plan waarin de genomen en te nemen stappen tot reïntegratie zijn vastgesteld in samenspraak met betrokkene. Door het vereiste dat de betreffende opleiding of scholing is opgenomen in het reïntegratieplan kan maatwerk worden geleverd. Het vereiste dat de opleiding of scholing arbeidsmarktgericht is, is eveneens gesteld met dat maatwerk als doel. Daarmee is namelijk verzekerd dat de betrokkene slechts deelneemt aan opleiding of scholing die redelijkerwijs kunnen bijdragen aan het opheffen van zijn werkloosheid. Het bovenstaande laat natuurlijk onverlet dat in het reïntegratieplan aansluiting kan worden gezocht bij bijvoorbeeld het door het CBA goedgekeurde programma.

Het is echter niet de bedoeling dat bovengenoemd doel maatwerk te leveren in de weg wordt gestaan doordat er enkel niet voldaan is aan het vereiste van opname in een reïntegratieplan. Wanneer er een opleiding of scholing voor de betrokkene noodzakelijk is, terwijl er geen of nog geen reïntegratieplan is voor de betrokkene, is in artikel 4, onderdeel b, de mogelijkheid geschapen dat het recht op suppletie in een dergelijk geval kan blijven bestaan tijdens de duur van die opleiding of scholing indien voor deelname aan die opleiding of scholing toestemming is gegeven.

In artikel 5 is aangegeven onder welke omstandigheden een opleiding of scholing die, alhoewel die voldoet aan de in artikel 4 omschreven vereisten, toch niet kan worden gevolgd met behoud van suppletie. Deze vier omstandigheden zijn conform artikel 2 van het Besluit van de SVR/het Tica. Deze spreken voor zich.

Artikel 6

Voor wat betreft de nadere regels met betrekking tot het verrichten van onbeloonde activiteiten met behoud van suppletie is aansluiting gezocht bij de beleidsregels van de WW. Alhoewel er voor deze WW-beleidsregels geen formele basis is (de inwerkingtreding van artikel 77 van de WW is uitgesteld), is het door de toenmalige SVR geadviseerde beleid dat is neergelegd in Circulaire 787 van 26 november 1982, wel staand beleid in de WW-praktijk.

De criteria zijn dat de onbeloonde activiteiten van de betrokkene geen bedrijfsmatig karakter mogen hebben, dat deze in de gegeven situatie doorgaans niet door een betaalde kracht zullen of kunnen worden verricht, en dat het bevoegd gezag of de instelling die de niet betaalde werkzaamheden organiseert, geen subsidie heeft of kan verkrijgen voor wat betreft de loonkosten.

Verder moet de betrokkene onverwijld de aanvang of de uitbreiding van de niet-betaalde werkzaamheden melden, ongeacht het tijdstip waarop de werkzaamheden zijn of worden aangevangen. Vervolgens dient de betrokkene genoemde werkzaamheden te vermelden op het maandformulier.

Dit volgt ook uit artikel 15, eerste lid, van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie.

Het bovenstaande impliceert dat de betrokkene niet perse vooraf toestemming moet hebben alvorens de niet-betaalde werkzaamheden aan te vangen. Dit kan wel consequenties met terugwerkende kracht hebben voor de betrokkene. Wanneer de betrokkene niet vooraf toestemming vraagt, neemt hij het risico dat, wanneer wordt vastgesteld dat hij geen toestemming zou hebben verkregen als hij wel tijdig toestemming had gevraagd, de redelijkerwijs toe te kennen waarde van de betreffende activiteiten in mindering wordt gebracht op de suppletie.

Naar boven