Onderwerp: Bezoek-historie

Uitvoeringsbepalingen overgangsbeleid Koninklijke landmacht (RTDKL '91)
Geldigheid:01-01-1990 t/m Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitvoeringsbepalingen overgangsbeleid Koninklijke landmacht (RTDKL ’91)

Regeling ter uitvoering van:

- het Koninklijk Besluit van 28 augustus 1989, Stb. 386, houdende wijziging van het Algemeen militair ambtenarenreglement (Stb. 1982, 279).

Vastst./Wijz datum Bron Nummer Wijz. t.a.v. Inwerkingtr. datum
24-11-89DPKL\RT KL 14.164/IJ 01-01-90
06-02-90DPKL\RT KL 15.140/D 01-01-90
22-05-90DPKL\RT KL 15.140/J 01-01-90

1. Gelet op het gestelde in het herziene AMAR (zoals neergelegd in het Koninklijk Besluit van 28 augustus 1989, Stb 386) en de aanwijzingen inzake het Overgangsbeleid (zoals neergelegd in Brief Stasdef nr P89/081/5681 van 2 november 1989), zijn voor het Militaire Beroepspersoneel behorende tot de Koninklijke landmacht de volgende maatregelen van toepassing ter uitvoering van het Overgangsbeleid.

2. Het reserve-personeel wordt geacht bestemd te zijn voor een functie in de oorlogsorganisatie van de Koninklijke landmacht. De functie wordt geacht te zijn toegewezen op het moment, dat op grond van een mobilisatie-oproep de functie daadwerkelijk wordt vervuld. Afzonderlijk zal worden vastgesteld in hoeverre voor dit personeel op grond van kennis en ervaring eerdere functietoewijzing mogelijk is.

3. T.a.v. de afstemming van de personeelsbestanden op de functiebestanden in de periode 010190-010195:

a. In het geval het personeelsbestand op een bepaald rangsniveau groter is dan het functiebestand, worden in volgorde van prioriteit de volgende maatregelen bezien en zonodig uitgevoerd onder de voorwaarden, die daartoe zijn overeengekomen;

(1) het beëindigen van de mogelijkheid tot nadienen;

(2) het toewijzen van een functie, waaraan een hogere rang is verbonden;

(3) het toewijzen van een functie, waaraan eenzelfde rang is verbonden, zonder dat hiertoe een omscholing nodig is (een eventuele functie-gerichte cursus is wel mogelijk);

(4) het verlengen van de diensttijd in rang respectievelijk de looptijd in rang, waarbij rekening wordt gehouden met de aanspraken van de militair met betrekking tot de maximum looptijden zoals deze voortvloeien uit de Wet bevordering en ontslag beroepsofficieren 1985 respectievelijk het Bevorderingsvoorschrift beroepskader landmacht 1982.

(5) het toewijzen van een functie waaraan eenzelfde rang is verbonden, nadat een omscholing is voltooid;

(6) het toewijzen van een functie bij een ander krijgsmachtdeel zonodig na om- en bijscholing;

(7) het verlenen van buitengewoon verlof één jaar vóór leeftijdsontslag;

(8) het verlenen van buitengewoon verlof twee jaar vóór leeftijdsontslag;

(9) het verlenen van buitengewoon verlof drie jaar vóór leeftijdsontslag;

(10) outplacement.

b. V.w.b. het functieniveau korporaals worden geen aanvullende maatregelen voorzien. Het overeengekomene m.b.t. de uitloop van marechaussee 1e klas in het kader van het personeelssysteem KMar blijft van toepassing.

c. V.w.b. het functieniveau onderofficieren zijn de mogelijk te nemen maatregelen per groep/categorie aangegeven:

(1) Groep instructief personeel;

Geen bijzondere maatregelen worden thans noodzakelijk geacht.

(2) Groep technisch personeel;

(a) Voor de groep als geheel worden geen bijzondere maatregelen thans noodzakelijk geacht.

(b) Categorie voertuigtechnici.

Hiervoor zijn de volgende maatregelen naar verwachting nodig:

  • het beëindigen van de mogelijkheid tot nadienen.
  • het toewijzen van een functie, waaraan een hogere rang is verbonden.
  • het toewijzen van een zogenaamde algemeen functie in dezelfde rang.

(3) Groep administratief personeel;

(a) Categorie administrateur.

Geen bijzondere maatregelen worden thans noodzakelijk geacht.

(b) Categorie materieelbeheerder.

Hiervoor zijn de volgende maatregelen naar verwachting nodig:

  • het beëindigen van de mogelijkheid tot nadienen.
  • het toewijzen van een functie waaraan een hogere rang is verbonden.
  • het toewijzen van een zogenaamde algemeen functie in dezelfde rang.

(4) Groep gespecialiseerd personeel;

(a) Voor de groep als geheel worden geen bijzondere maatregelen noodzakelijk geacht.

(b) Categorie muzikant.

Deze categorie zal afzonderlijk worden bezien.

(5) Groep personeel behorende tot de KMar (inbegrepen het Middenkader Marechaussee);

(a) het beëindigen van de mogelijkheid tot nadienen.

(b) het toewijzen van een functie, waaraan een hogere rang is verbonden.

(6) Groep technisch middenkader;

Voor deze groep worden thans geen bijzondere maatregelen noodzakelijk geacht. Nader onderzoek wordt uitgevoerd naar de plaats van het middenkader.

d. Voor het functieniveau officieren worden thans geen bijzondere maatregelen noodzakelijk geacht.

4. T.a.v. de functietoewijzing.

  1. De verplaatsingen uit te voeren in het kader van het Verplaatsingsplan 1990 worden vóór 010190 aan betrokkenen bekend gesteld. Deze indeling vindt plaats op grond van het tot 010190 te voeren beleid.
  2. Het Functietoewijzingsplan 1991 zal tot stand komen met inachtneming van de regels die zijn opgenomen in het RFBKL. De Commissies van Advies voor de functietoewijzing zullen vanaf april 1990 aanvangen met de werkzaamheden.
  3. Functies, die na 010190 dienen te worden gevuld en waarvan de vulling niet is voorzien in het Verplaatsingsplan 1990, worden toegewezen volgens de regels, die zijn opgenomen in het RFBKL. V.z.v. de functietoewijzing dient plaats te vinden vóórdat de desbetreffende Commissie van Advies (CAFT) is ingesteld, zal op ad-hoc basis een dergelijk CAFT worden samengesteld en advies uitbrengen.
  4. Bij het uitbrengen van advies zal de CAFT rekening houden met de aanwijzing dat de militair, die voor de daartoe gestelde datum in aanmerking komt voor bevordering, een functie, waaraan een hogere rang is verbonden, ter beschikking dient te worden gesteld.
  5. Delegatie van de bevoegdheid tot functietoewijzing vindt slechts plaats op grond van per 010190 (of later) uit te geven delegatiebeschikkingen. De in het huidige beleid van kracht zijnde beschikkingen worden ingetrokken.

5. T.a.v. bevordering.

a. Overeenkomstig het gestelde in het AMAR art 27 lid 3, zal de militair, die na 010190 een functie wordt toegewezen, waaraan een hogere rang is verbonden, effectief worden bevorderd op het tijdstip dat deze de functie gaat vervullen. Uitzonderingen hierop zijn slechts mogelijk op grond van het gestelde in het AMAR art 27 lid 4 en lid 5.

b. De militair die bij ongewijzigd beleid binnen de overgangsperiode een reëel uitzicht zou hebben op bevordering tot de naasthogere rang, wordt - uiterlijk op de datum waarop de maximum looptijd in rang is bereikt - een functie aangeboden waaraan de naasthogere rang is verbonden. Daarbij geldt, naast de eis van geschiktheid, als voorwaarde voor de militair dat hij, indien nodig, verplaatsbaar is en bereid is tot bij- of omscholing.

c. De militair die op 010190 werkzaam is op een functie, waaraan een hogere rang is verbonden, zal de functie worden toegewezen en, te rekenen vanaf deze datum, tot die rang worden bevorderd, indien hij voldoet aan de functie-eisen.

In de functie-eisen zijn mede begrepen:

  • de algemene geschiktheidseisen, nodig voor het kunnen functioneren op een functie waaraan een hogere rang is verbonden, inbegrepen de vereiste loopbaanopleiding en eventuele bij- of omscholing;
  • het voldoen aan de minimum ervaringseisen in de huidige rang.

Als minimum ervaringseisen geldt het hebben vervuld van functies in de effectieve rang gedurende:

  • 6 jaar in de rang van sergeant 1e klas;
  • 6 jaar in de rang van sergeant-majoor;
  • 8 jaar in de rang van sergeant-majoor indien de onderofficier behoort tot het Technisch Middenkader. Deze onderofficier vervult geen functies in de rang van adjudant zolang geen functies als zodanig zijn aangewezen. Zodra deze functies zijn aangewezen vervalt het hier gestelde m.b.t. de ervaringsduur;
  • 5 jaar in de rang van opperwachtmeester indien de onderofficier behoort tot het Middenkader Marechaussee;
  • 2 jaar in de rang van adjudant;
  • 2 jaar in de rang van eerste luitenant;
  • 1 jaar in de rang van eerste luitenant-arts;
  • 6 jaar in de rang van kapitein;
  • 5 jaar in de rang van kapitein-arts;
  • 5 jaar in de rang van majoor;
  • 5 jaar in de rang van luitenant-kolonel;

Indien de functies in de huidige (effectieve) rang op een zeer goede wijze (beoordelingsniveau "d" of hoger) zijn vervuld, kan de minimumduur in bijzondere gevallen minder zijn, doch niet korter dan 3 jaar.

d. De militair die op 010190 niet voldoet aan het gestelde in sub c doch hieraan wel zal kunnen voldoen voor 010193, zal de functie worden toegewezen op datum dat aan de ervaringseisen wordt voldaan; alsdan zal tevens bevordering plaats vinden.

e. De militair, die op 010190 werkzaam is op een functie waaraan een hogere rang is verbonden dan hij effectief bekleedt en niet voor 010193 over de vereiste ervaring zal kunnen beschikken, zal zo spoedig mogelijk doch uiterlijk vóór 010193 een andere functie worden toegewezen.

f. De militair die op 1-1-1990 werkzaam is op een funktie waaraan een hogere rang is verbonden dan hij effektief bekleedt en vóór 010190 tijdelijk is bevorderd, zal deze functie worden toegewezen op datum dat aan de in punt 5c bedoelde ervaringseisen wordt voldaan, doch uiterlijk op 1-7-1991. De militair wordt alsdan te rekenen vanaf de datum van deze functietoewijzing (effectief) bevorderd tot de aan de functie verbonden rang.

g. De in sub c. vermelde ervaringseisen gelden in de periode 010190-010193 eveneens voor het toewijzen van functies aan personeel dat op 010190 nog niet werkzaam is op een functie waaraan een hogere rang is verbonden.

h. Bevordering blijft achterwege, indien per 010190 bekend is, dat binnen 6 maanden één van de volgende situaties wordt verwacht:

  • de functie wordt opgeheven;
  • aan de functie een lagere rang wordt toegekend;
  • de inhoud van de functie wijzigt zodanig, dat de militair die op 010190 op deze functie werkzaam is, niet aan de gewijzigde functie-eisen zal kunnen voldoen.

i. Voor wat betreft het voldoen aan de opleidingseisen, gelden de uitzonderingen als vermeld in punt 7.a.

j. Voor de militairen, die op grond van het huidige beleid in de periode 010190-010195 in aanmerking komen voor een bevordering tot de naasthogere rang, zal het advies ten aanzien van de geschiktheid worden uitgebracht door de Commissies van Advies, die -totdat de werkzaamheden zijn afgesloten- gehandhaafd blijven.

De Commissies van Advies brengen hun advies uit aan de DPKL; die, na vaststelling van de zgn. keuzenorm (1) , de betreffende CAFT informeert.

Voor de andere rangsniveaus dan waarvoor de Commissies van Advies zijn ingesteld, blijven de huidige regelingen voorshands van toepassing, totdat de werkzaamheden kunnen worden afgesloten. De adviezen worden uitgebracht aan DPKL, die de betreffende CAFT informeert over zijn beslissing.

k. Aan de militair die voor 1 januari 1990 is aangewezen voor een langdurige opleiding of studie en die bij ongewijzigd beleid -op grond van de thans gehanteerde looptijd in rang- binnen de overgangsperiode (nog gedurende de opleiding of studie) een reëel uitzicht zou hebben op bevordering tot de naasthogere rang, wordt op de datum waarop de bevordering oorspronkelijk zou plaatsvinden tijdelijk die hogere rang toegekend. Na afronding van die opleiding zal hem een zodanige functie worden toegewezen dat de tijdelijke rang wordt omgezet in een effectieve rang.

l. Na 1 januari 1995 wordt aan de militair beneden de rang van tweede luitenant, die bij ongewijzigd beleid -op grond van de thans gehanteerde looptijd in rang- na afloop van de overgangsperiode een reëel uitzicht zou hebben op bevordering tot de naasthogere rang, uiterlijk twee jaar voor zijn leeftijdsontslag een functie aangeboden -zonodig met overschrijding van de gehanteerde maximum looptijd in rang- waaraan de naasthogere rang is verbonden. Indien de organisatie er niet in slaagt binnen de gehanteerde maximum looptijd in rang een dergelijke functie aan te bieden, wordt bij het bereiken van die maximum looptijd een inkomengarantie geboden op het niveau van die naasthogere rang.

Het bovenstaande is van overeenkomstige toepassing op de officier die na 1 januari 1995 een reëel uitzicht zou hebben op bevordering tot de rang van kapitein respectievelijk majoor, met dien verstande dat voor "maximum looptijd in rang" moet worden gelezen: de op het moment van inwerkingtreding van het nieuwe AMAR gebruikelijke langste looptijd in rang voor de categorie waartoe hij behoort.

m. Op de militair die op 1 januari 1990 bij het beroepspersoneel een initiële opleiding volgt, blijven met betrekking tot de bevordering tijdens deze opleiding de uit het Bevorderingsvoorschrift beroepskader landmacht 1982 voortvloeiende aanspraken van kracht, indien en voor zover deze uitgaan boven de uit de RFBKL ’90 voortvloeiende aanspraken.

De alsdan te verlenen rang wordt tijdelijk toegekend.

n. Op de militair die op 1 januari 1990 reeds bij het beroepspersoneel was aangesteld en de initiële opleiding heeft voltooid, dan wel een initiële opleiding volgt, blijven met betrekking tot de bevordering tot eerste luitenant; sergeant der eerste klasse, respektievelijk korporaal der eerste klasse, de uit de Wet bevordering en ontslag beroepsofficieren 1985 en het Bevorderingsvoorschrift beroepskader landmacht 1982 voortvloeiende aanspraken van kracht, indien en voor zover deze uitgaan boven de uit de RFBKL ’90 voortvloeiende aanspraken.

o. Voor het personeel aangesteld voor bepaalde tijd alsmede het reserve-personeel wordt de ervaring opgedaan in een tijdelijke aanlooprang medegerekend in de vereiste ervaringsopbouw in de aanlooprang.

Daarnaast wordt het personeel dat een tijdelijke aanlooprang is toegekend en de initiële opleiding als bedoeld in het ROMKL 90 heeft voltooid m.i.v. 1 jan 1990 de effectieve rang toegekend.

p. Op de militair die op of na 1 januari 1990 behoort of komt te behoren tot het reserve-personeel, is met betrekking tot de vereiste looptijd in de aanlooprang voor de bevordering tot eerste luitenant, sergeant der eerste klasse, respektievelijk korporaal der eerste klasse, voorshands de periode van kracht zoals deze in de RFBKL ’90 is vastgesteld voor het beroepspersoneel aangesteld voor een bepaalde tijd.

6. T.a.v. het loopbaanbeleid.

a. Voor de onderbouwperiode zijn geen bijzondere maatregelen nodig, m.d.v. dat gelet op het vastgesteld en bekendgesteld zijn van het Verplaatsingsplan per 010190, eerst in het Functietoewijzingsplan 1991 volledig rekening kan worden gehouden met het loopbaanbeleid.

b. Voor het vaststellen van het functiegebied, waarin de militair werkzaam zal zijn, zal het overleg aanvangen in 1990. Bij het indelen heeft de militair, die daartoe de wens uit en reeds in het functiegebied werkzaam is of is geweest, voorrang; mits hij op goede wijze (beoordelingsniveau "c") in het betreffende functiegebied heeft gefunctioneerd.

c. Voor wat betreft de duur van functievervulling geldt in afwijking van het gestelde in de loopbaanpatronen of functie-omschrijving/functie-eisen (fofe) het volgende:

(1) In het geval in het nieuwe beleid de minimum duur van functievervulling is gesteld op 3 jaar, wordt deze

(a) voor 1990 en 1991 gesteld op 2 jaar;

(b) voor 1992 gesteld op 2,5 jaar;

(c) vanaf 010193 geldt 3 jaar.

(2) In het geval in het nieuwe beleid de minimum duur van functievervulling is gesteld op 2 jaar, wordt deze

(a) voor 1990 en 1991 gesteld op 1,5 jaar;

(b) vanaf 010192 geldt 2 jaar.

(3) In het geval in een fofe een minimum duur van meer dan 3 jaar is aangegeven, wordt deze

(a) voor 1990, 1991 en 1992 gesteld op 3 jaar;

(b) voor 1993 en 1994 gesteld op 4 jaar;

(c) vanaf 010195 geldt in de fofe vermelde minimum duur.

(4) De militair, die op grond van het huidige beleid in de periode 010190-010195 in aanmerking komt voor een bevordering tot de naasthogere rang en dus in aanmerking dient te komen voor een functie waaraan deze rang is verbonden, zal niet meer in aanmerking worden gebracht voor een andere functie in zijn huidige rang, indien de functievervullingsduur korter is dan vermeld in de ptn (1), (2) en (3).

d. Gedurende de overgangsperiode zal de militair die in redelijkheid niet kan voldoen aan het vervullen van de essentiële functie, geacht worden hieraan te hebben voldaan indien deze de in het huidige beleid geldende wapen-dienstvak c.q. categorie-geëigende functie heeft vervuld.

e. Om voor een functie in een hogere rang in aanmerking te komen dient de militair -naast het gestelde in sub d- in beginsel minimaal twee functies in de huidige rang te hebben vervuld. Hierbij dient minimaal één functie te zijn vervuld in het toegewezen functiegebied.

7. T.a.v. het opleidingsbeleid.

a. In het geval de militair om reden van organisatiebelang danwel anderszins op grond van de huidige regelgeving, buiten zijn toedoen, niet in de gelegenheid is geweest een opleiding of cursus te volgen zal tijdelijk ontheffing worden verleend, indien dit de enige verhindering is om de geschiktheid te verwerven voor het vervullen van een functie. De militair dient voor verdere functietoewijzing wel aan de opleidingseisen te voldoen.

b. De toewijzing voor het volgen van een cursus of opleiding volgens de regels als vermeld in het ROMKL ’90 zal eerst volledig plaatsvinden voor het jaar 1991. De plaatsen voor de loopbaanopleidingen te volgen in het jaar 1990 worden vóór 010190 bekend gesteld en toegewezen. De cursusplaatsen 1990 worden -voor zover deze voor 010190 nog niet zijn toegewezen- met prioriteit toegewezen aan degenen, die reeds een functie in het betreffende functiegebied vervullen, danwel bestemd zijn voor een dergelijke functie; in het laatste geval heeft de militair, die een functie is toegewezen, waaraan een hogere rang is verbonden, voorrang.


Voetnoot:

1. Onder keuzenorm wordt verstaan het begrip zoals opgenomen in het "Bevorderingsmemorandum officieren Koninklijke landmacht 1984".

Naar boven