Onderwerp: Bezoek-historie

Regeling invoering en overgang rechtspositie 1990
Geldigheid:14-11-1994 t/m Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Regeling ter uitvoering van:

artikel III van het wijzigingsbesluit op het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (Stb. 1989, 386).

Vastst./Wijz datum Bron Nummer Wijz. t.a.v. Inwerkingtr. datum
22-12-89DPKM/RTP 20393/20218  
29-12-89DPKM/RTP 30002 Inwerkingtreding 01-01-90
04-12-91DPKM/RTP 5357Hfdst. 4 (vv)01-01-92
29-07-93DPKM/RTP 17061Art. 1829-07-93
02-03-95DPKM/RTP 25319Art. 1, 1e lid14-11-94

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Betekenis van uitdrukkingen

1. Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister
de Minister van Defensie;

b. militair
een militair aangesteld bij de zeemacht die op 1 januari 1990 in werkelijke dienst is;

c. officier
een militair met de rang van luitenant ter zee der 3e klasse of een hogere rang;

d. vlagofficier
een officier met de rang van commandeur of een hogere rang;

e. hoofdofficier
een officier met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse of een hogere rang en met een lagere rang dan die van commandeur;

f. subalterne officier
een officier met een lagere rang dan die van luitenant ter zee der 1e klasse;

g. schepeling
een militair die geen officier is;

h. onderofficier
een schepeling met een rang;

i. manschap
een schepeling zonder rang;

j. horizontale functietoewijzing
aanwijzing van een militair voor het vervullen van een functie waaraan de rang is verbonden die hij bekleedt;

k. verticale functietoewijzing
aanwijzing van een militair voor het vervullen van een functie waaraan een hogere rang is verbonden dan die hij bekleedt;

l. plaatsingsautoriteit
1. ten aanzien van functies voor hoofd- en vlagofficieren: de directeur personeel Koninklijke marine;

2. ten aanzien van functies voor subalterne officieren van het korps mariniers, schepelingen van de dienstgroep mariniers en van de onderdelen motortransportdienst, automonteur, muzikant, pijper en tamboer van de dienstgroep bijzondere diensten: de commandant van het korps mariniers;

3. ten aanzien van functies voor de overige subalterne officieren en schepelingen: de commandant der zeemacht in Nederland;

m. gegadigde
de militair die op grond van deze regeling zijn belangstelling kenbaar heeft gemaakt voor het vervullen van een bepaalde functie;

n. de Regeling
de Regeling functietoewijzing en bevordering zeemacht;

o. besluitvormingsprocedure
de bij de Regeling vastgestelde procedure die uitmondt in functietoewijzing;

p. AMAR
Algemeen militair ambtenarenreglement (Stb. 1982, 279);

q. de overgangsperiode
de periode van 1 januari 1990 tot 1 januari 1995.

2. Waar in deze regeling een rang is genoemd, wordt daaronder mede verstaan een rang die met de genoemde rang is gelijkgesteld.

3. Waar in deze regeling sprake is van reëel uitzicht op de naasthogere rang, wordt uitsluitend bedoeld de rang direct aansluitend op de rang die de militair onmiddellijk voorafgaande aan de datum van 1 januari 1990 effectief bekleedde.

4. Het derde lid is niet van toepassing op:

  1. schepelingen behorende tot de onderdelen barbier, wasser, kleermaker of schoenmaker van de dienstgroep bijzondere diensten (baantjesgasten);
  2. schepelingen ingedeeld in uitfaserende onderdelen van de dienstgroep bijzondere diensten;
  3. schepelingen ingedeeld in bevorderingsgroep I.

5. Hetgeen in deze regeling is bepaald ten aanzien van schepelingen ingedeeld in (sub)dienstgroepen, is van overeenkomstige toepassing op schepelingen ingedeeld in dienstvakken.

Hoofdstuk 2 Overgangsbepalingen

Artikel 2 Besluitvormingsprocedure

Met betrekking tot artikel 3, derde lid, van de Regeling zal met ingang van 1 januari 1990 gebruik worden gemaakt van de adviezen van de adviescommissies en de raad van vlagofficieren, genoemd in de paragrafen 8 en 9 van hoofdstuk 2 van de Regeling. Bij de geleidelijke praktische invoering van de besluitvormingsprocedure zal uiterlijk tot 1 januari 1991 en 1 juli 1990 in voorkomend geval nog gebruik worden gemaakt van de adviezen van respectievelijk de raad van vlagofficieren en de raad van hoofdofficieren.

Artikel 3 Over wie een advies wordt gevraagd

Met betrekking tot artikel 22, eerste lid, en artikel 25 van de Regeling zal in de periode van 1 januari 1990 tot uiterlijk 1 januari 1992 geleidelijk worden bewerkstelligd dat over alle militairen van een bepaald korps of een bepaalde (sub)dienstgroep van een bepaalde rang een jaarlijks advies wordt gevraagd als bedoeld in die artikelen.

Artikel 4 Bekendmaking van functietoewijzing

In de periode van 1 januari 1990 tot 1 januari 1992 zal geleidelijk worden bewerkstelligd dat artikel 38, vierde lid, van de Regeling onverkort wordt toegepast.

Artikel 5 Verticale functietoewijzing

1. Tot 1 januari 1995 zal de functie bij voorrang worden toegewezen aan de militair die vóór de datum van 1 januari 1990 reëel uitzicht heeft op de naasthogere rang, voor wie de maximum looptijd in zijn huidige rang is verstreken en die aan de bij die functie gestelde eisen voldoet.

2. Reëel uitzicht als bedoeld in het eerste lid kan bestaan op de volgende rangen:

  1. voor officieren die vóór 1 januari 1990 behoren tot het korps officieren van vakdiensten: ten hoogste de rang van luitenant ter zee der 2e klasse oudste categorie;
  2. voor officieren die vóór 1 januari 1990 behoren tot één der overige officierskorpsen: ten hoogste de rang van luitenant ter zee der 1e klasse;
  3. voor schepelingen: ten hoogste de rang van adjudant-onderofficier.

3. De maximum looptijd in rang als bedoeld in het eerste lid bedraagt:

  1. voor luitenants ter zee der 2e klasse oudste categorie die behoren tot het korps officieren arts, tandarts of apotheker: 5 jaren;
  2. voor luitenants ter zee der 2e klasse oudste categorie die behoren tot het korps officieren van speciale diensten: 8 jaren;
  3. voor luitenants ter zee der 2e klasse oudste categorie die behoren tot het korps zeeofficieren, het korps officieren van de technische dienst, het korps officieren van de elektrotechnische dienst of het korps officieren van administratie, dan wel kapiteins der mariniers, alsmede luitenants ter zee der 2e klasse oudste categorie die behoren tot het korps officieren van speciale diensten en die op grond van de bepalingen van hoofdstuk VII van de Wet op het wetenschappelijk onderwijs een in dat hoofdstuk genoemde titel mogen voeren : 6 jaren;
  4. voor luitenants ter zee der 2e klasse die behoren tot het korps officieren-arts, -tandarts of -apotheker: 1 jaar, indien zij voor onbepaalde tijd zijn aangesteld, dan wel 2 jaren, indien zij voor bepaalde tijd zijn aangesteld;
  5. voor de overige luitenants ter zee der 2e klasse: 3 jaren, indien zij voor onbepaalde tijd zijn aangesteld, dan wel 4 jaren, indien zij voor bepaalde tijd zijn aangesteld;
  6. voor sergeant-majoors: 8 jaren;
  7. voor sergeanten: 11 jaren;
  8. voor korporaals: 12 jaren.

4. In afwijking van het derde lid bedraagt de maximum looptijd in rang van schepelingen, ingedeeld in bevorderingsgroep III:

  1. voor sergeant-majoors: 6 jaren;
  2. voor sergeanten: 7 jaren;
  3. voor korporaals: 6 jaren.

5. Indien de functie niet kan worden toegewezen aan de militair, bedoeld in het eerste lid, zal de functie, met inachtneming van de factoren, bedoeld in artikel 3 van de Regeling, worden toegewezen aan een militair die voldoet aan de functie-eisen, daarbij gelet op het advies van de raden c.q. commissies, genoemd in artikel 2, dan wel de adviescommissies en de raad van vlagofficieren, genoemd in respectievelijk de paragrafen 8 en 9 van hoofdstuk 2 van de Regeling.

6. Functietoewijzing als bedoeld in het vijfde lid zal niet eerder plaatsvinden dan nadat betrokken militair de hieronder aangegeven minimale duur in zijn rang heeft gefunctioneerd:

  1. sergeanten: 4 jaren;
  2. sergeant-majoors: 3 jaren;
  3. luitenants ter zee der 2e klasse: 2 jaren;
  4. luitenants ter zee der 2e klasse oudste categorie: 4 jaren;
  5. luitenants ter zee der 1e klasse: 5 jaren;
  6. kapitein-luitenants ter zee: 3 jaren.

Hoofdstuk 3 Overgangsmaatregelen

Artikel 6 Inleiding

1. Voor de hierna te bepalen groepen van militairen zijn overgangsmaatregelen getroffen:

  1. militairen ingedeeld in bevorderingsgroep I;
  2. militairen behorende tot de onderdelen barbier, wasser, kleermaker of schoenmaker van de dienstgroep bijzondere diensten (baantjesgasten);
  3. militairen die voor 1 januari 1990 zijn aangewezen voor een langdurige opleiding of studie;
  4. militairen ingedeeld in uitfaserende onderdelen van de dienstgroep bijzondere diensten;
  5. militairen die tijdens de overgangsperiode de maximum looptijd in rang bereiken en bij ongewijzigd beleid een reëel uitzicht zouden hebben op bevordering tot de naasthogere rang;
  6. militairen die bij aanvang van de overgangsperiode een functie vervullen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die zij op dat moment effectief bekleden.

2. In de gevallen dat in dit hoofdstuk sprake is van (tijdelijke) bevordering tot of toekenning van een rang dan wel van het bieden van een inkomensgarantie, dient de betrokken militair steeds aan de eisen te voldoen, dat gedurende een termijn als genoemd in artikel 12 van de Regeling in een over hem vastgestelde beoordeling geen waarderingen lager dan "bc" mogen voor komen en dat ten aanzien van hem geen administratieve maatregel in de zin van de "Richtlijn administratieve maatregelen" 1 van toepassing is.

3. In de gevallen waarin in dit hoofdstuk sprake is van het aanbieden van een functie, zodat daardoor uitvoering kan worden gegeven aan een gestelde garantie, zijnde ofwel een bevordering tot de naasthogere rang ofwel een inkomensgarantie, dient de functie door de betrokken militair te worden geaccepteerd, ook als dit een overplaatsing, om- of bijscholing tot gevolg heeft. Indien door toedoen van betrokken militair geen functietoewijzing plaatsvindt, leidt dat tot het vervallen van de geboden garantie.

4. Voor zover hierna niet anders is bepaald, wordt een ieder geacht dat de functie die hij op 1 januari 1990 vervult hem is toegewezen op basis van artikel 27, derde lid, van het AMAR.

Artikel 7 Militairen ingedeeld in bevorderingsgroep I

1. Aan militairen ingedeeld in bevorderingsgroep I worden, ook nog na 1 januari 1995, in afwijking van de Regeling functies toegewezen.

2. Bij het bereiken van de leeftijd van 40 jaren wordt de militair ingedeeld in bevorderingsgroep I bevorderd tot korporaal.

3. Bij het bereiken van de leeftijd van 47 jaren wordt de militair ingedeeld in bevorderingsgroep I bevorderd tot sergeant.

4. Het bestand aan korporaals ingedeeld in bevorderingsgroep I dat 47 jaar of ouder is, wordt met ingang van 1 januari 1990 bevorderd tot sergeant.

Artikel 8 Barbiers, wassers, kleermakers en schoenmakers (baantjesgasten)

1. Bij het bereiken van de leeftijd van 35 jaren worden militairen behorende tot de onderdelen barbier, wasser, kleermaker of schoenmaker van de dienstgroep bijzondere diensten ook na 1 januari 1995 bevorderd tot korporaal.

2. Bij het bereiken van de leeftijd van 47 jaren worden militairen behorende tot de onderdelen barbier, wasser, kleermaker of schoenmaker van de dienstgroep bijzondere diensten ook na 1 januari 1995 bevorderd tot sergeant.

Artikel 9 Militairen die voor 1 januari 1990 zijn aangewezen voor een langdurige opleiding of studie

1. Militairen die voor 1 januari 1990 zijn aangewezen voor een langdurige opleiding of studie worden uiterlijk op het moment waarop zij bij ongewijzigd beleid de maximum looptijd in rang bereiken en reëel uitzicht zouden hebben op de naasthogere rang, bedoeld in artikel 5, tijdelijk bevorderd tot die rang.

2. Bij afronding van de opleiding wordt hun een functie toegewezen waaraan de door hen tijdelijk beklede rang is verbonden en worden zij effectief bevorderd tot die rang.

3. Op militairen die op of na 1 januari 1990 zijn aangewezen voor een langdurige opleiding zijn onverkort de bepalingen van de Regeling van toepassing.

4. De volgende opleidingen worden aangemerkt als een langdurige opleiding of studie:

  1. de opleiding hogere krijgskundige en algemene vorming;
  2. opleidingen bij een wetenschappelijke, of daarmee vergelijkbare, onderwijsinstelling;
  3. opleidingen bij een instelling voor hoger beroepsonderwijs;
  4. overige door de minister aan te wijzen opleidingen.

Artikel 10 Militairen ingedeeld in uitfaserende onderdelen van de dienstgroep bijzondere diensten

1. De uitfaserende onderdelen van de dienstgroep bijzondere diensten zijn:

  1. algemeen;
  2. automonteur;
  3. geneeskundige dienst;
  4. codeur-telexist;
  5. geschutkonstabel;
  6. logistieke dienst administratie;
  7. logistieke dienst verzorging;
  8. instrumentmaker-codedienst;
  9. motortransportdienst;
  10. plotter;
  11. telefonist;
  12. tandheelkundig instrumentmaker;
  13. timmerman;
  14. verbindingen;
  15. vlieger;
  16. vliegtuigmaker-bekleder-parachutepakker;
  17. vliegtuigmaker-instrumentmaker;
  18. vliegtuigmaker-konstabel;
  19. vliegtuigmaker-metaalbewerker;
  20. vliegtuigtelegrafist;
  21. weerkundige;
  22. vliegtuigmaker-elektromonteur;
  23. tandtechnieker.

2. Tot 1 januari 1995 worden militairen ingedeeld in uitfaserende onderdelen van de dienstgroep bijzondere diensten op het moment waarop zij bij ongewijzigd beleid de maximum looptijd in rang bereiken en reëel uitzicht zouden hebben op de naasthogere rang, bedoeld in artikel 5, bevorderd tot die rang, met dien verstande dat bevordering tot de rang van sergeant uiterlijk bij het bereiken van de leeftijd van 47 jaren geschiedt.

3. Na 1 januari 1995 wordt aan militairen ingedeeld in uitfaserende onderdelen van de dienstgroep bijzondere diensten uiterlijk op het moment waarop zij bij ongewijzigd beleid de maximum looptijd in rang bereiken en reëel uitzicht zouden hebben op de naasthogere rang, bedoeld in artikel 5, indien mogelijk, een functie aangeboden waaraan de naasthogere rang is verbonden. Indien het niet mogelijk blijkt te zijn op dat moment aan de betrokken militair een dergelijke functie toe te wijzen, wordt hem bij het bereiken van de maximum looptijd in rang een inkomensgarantie geboden op het niveau van de naasthogere rang.

4. Uiterlijk bij het bereiken van de leeftijd van 48 jaren worden militairen, ingedeeld in uitfaserende onderdelen van de dienstgroep bijzondere diensten, die op grond van dit hoofdstuk nog aanspraak hebben op een bevordering tot de naasthogere rang, bevorderd tot die rang, met dien verstande dat bevordering tot de rang van sergeant uiterlijk bij het bereiken van de 47-jarige leeftijd geschiedt.

Artikel 11 Militairen die tijdens de overgangsperiode de maximum looptijd in rang bereiken en bij ongewijzigd beleid een reëel uitzicht zouden hebben op bevordering tot de naasthogere rang

1. Aan militairen die tijdens de overgangsperiode de maximum looptijd in rang bereiken en bij ongewijzigd beleid een reëel uitzicht zouden hebben op bevordering tot de naasthogere rang wordt tot 1 januari 1995 uiterlijk op het moment waarop zij de maximum looptijd in rang bereiken een functie aangeboden waaraan de naasthogere rang is verbonden, met dien verstande dat zulks geschiedt uiterlijk bij het bereiken van de 47-jarige leeftijd indien de naasthogere rang de rang van sergeant betreft.

2. Onverminderd artikel 6, tweede lid, geldt als voorwaarde voor de toepassing van het eerste lid dat betrokken militair, indien zulks nodig blijkt, verplaatsbaar is en bereid is tot om- of bijscholing.

3. Na 1 januari 1995 wordt hen uiterlijk op het moment waarop ze bij ongewijzigd beleid de maximum looptijd in rang bereiken en reëel uitzicht zouden hebben op de naasthogere rang, indien mogelijk, een functie aangeboden waaraan de naasthogere rang is verbonden.

4. Indien het niet mogelijk blijkt militairen die na de overgangsperiode de maximum looptijd in rang bereiken en bij ongewijzigd beleid een reëel uitzicht zouden hebben op bevordering tot de naasthogere rang op dat moment een dergelijke functie aan te bieden, wordt hen bij het bereiken van de maximum looptijd in rang een inkomensgarantie geboden op het niveau van de naasthogere rang, met dien verstande dat die inkomensgarantie bij officieren slechts wordt gegeven tot en met de rang van luitenant ter zee der 1e klasse.

5. Na 1 januari 1995 wordt uiterlijk twee jaren voor het bereiken van de ontslagleeftijd aan diegenen die op grond van één der bepalingen van dit hoofdstuk nog aanspraak hebben op een bevordering tot de naasthogere rang een functie aangeboden waaraan de naasthogere rang is verbonden, met dien verstande dat zulks geschiedt bij het bereiken van de 47-jarige leeftijd indien de naasthogere rang de rang van sergeant betreft.

Artikel 12 Militairen die bij aanvang van de overgangsperiode een functie vervullen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die zij op dat moment effectief bekleden

1. Militairen die bij aanvang van de overgangsperiode een functie vervullen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die zij op dat moment bekleden, maar nog niet voldoen aan de eisen die bij die functie zijn gesteld, blijven die functie vervullen.

2. Die functie wordt hun toegewezen op het moment dat ze aan de desbetreffende functie-eisen voldoen, doch uiterlijk op 1 januari 1993.

3. Indien het voor de betrokken militair niet mogelijk is om voor die datum aan de desbetreffende functie-eisen, waaronder mede begrepen de minimale duur in rang, genoemd in artikel 5, zesde lid, te voldoen, wordt hem voor die datum een functie toegewezen waarbij eisen zijn gesteld waaraan hij wel kan voldoen.

4. Militairen die bij aanvang van de overgangsperiode een functie vervullen waaraan een hogere rang is verbonden dan de rang die zij op dat moment effectief bekleden en op grond waarvan hun een tijdelijke rang is toegekend krijgen uiterlijk op 1 juli 1991 de rang die behoort bij de functie die zij op dat moment vervullen.

5. Het bepaalde in het eerste en het vierde lid laat onverlet de bevoegdheid van de plaatsingsautoriteit om een militair een functie toe te wijzen waaraan zijn effectieve rang is verbonden.

Hoofdstuk 4 Sociaal beleidskader overgangsbeleid

Artikel 13

Vervallen

Artikel 14

Vervallen

Artikel 15

Vervallen

Hoofdstuk 5 Overgangsmaatregelen in het kader van bevordering tijdens of na afronding van een opleiding

Artikel 16 Betekenis van enige uitdrukkingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt in aanvulling op en zonodig met terzijdestelling van artikel 1 verstaan onder:

a. beroepspersoneel
beroepspersoneel der zeemacht;

b. reserve-personeel
reserve-personeel der zeemacht;

c. militair
een militair der zeemacht;

d. ROZ
de Regeling opleidingen zeemacht 1990;

e. adelborst
een schepeling die de wetenschappelijke officiersopleiding volgt, genoemd in artikel 21 van de ROZ;

f. adspirant-officier
een schepeling die, anders dan als adelborst, bij zijn aanstelling wordt aangewezen voor het volgen van een initiële opleiding voor functies waaraan een officiersrang is verbonden.

Artikel 17 Overgangsbepalingen

Dit hoofdstuk is van toepassing op militairen die op 31 december 1989 een opleiding volgen.

Artikel 18 De wetenschappelijke officiersopleiding

1. In afwijking van artikel 21 van de ROZ, behoort de periode van aanvang praktische bedrijfsintroductie tot en met het vijfde studiejaar aan het Koninklijk instituut voor de marine niet tot de initiële opleiding van de militair die op 1 januari 1990 reeds is toegelaten tot die studieperiode.

2. In afwijking van artikel 31 van de ROZ wordt de militair die op 1 januari 1990 de rang van luitenant ter zee der 3e klasse bekleedt bevorderd tot luitenant ter zee der 2e klasse op het tijdstip gelegen twee jaren na het tijdstip van bevordering tot de eerstgenoemde rang.

3. In afwijking van artikel 7 aanhef en onder a van de Regeling aanstelling zeemacht 1990 (MP 31-102, regelingnummer 2210) geldt voor militairen die op 1 januari 1990 de wetenschappelijke officiersopleiding volgen dat zij op grond van hun aanstelling verplicht zijn deel uit te maken van het beroepspersoneel der zeemacht gedurende een tijd van zeven achtereenvolgende jaren, te rekenen vanaf hun bevordering tot luitenant ter zee der 3e klasse.

Artikel 19 De officiersopleiding voor militairen aangesteld voor onbepaalde tijd (BZ 1245a)

1. De adspirant-officier met de tijdelijke rang van luitenant ter zee van speciale diensten der 3e klasse wordt met toepassing van artikel 28, eerste lid, van het AMAR aan het einde van de initiële opleiding effectief bevorderd tot luitenant ter zee der 3e klasse onder gelijktijdige overbrenging naar het voor hem meest passende korps officieren.

2. Vanaf 1 januari 1990 wordt, in afwijking van artikel 31 onder b van de ROZ, de luitenant ter zee van speciale diensten der 3e klasse, die onderhavige opleiding heeft gevolgd na een diensttijd in die rang van ten minste twee jaren bevorderd tot luitenant ter zee der 2e klasse onder gelijktijdige overbrenging naar het voor hem meest passende korps officieren.

3. De adspirant-officier die op 1 januari 1990 matroos der 1e klasse is, wordt, in afwijking van artikel 31 onder a van de ROZ, aan het einde van de bedrijfsopleiding tijdelijk bevorderd tot luitenant ter zee der 3e klasse onder gelijktijdige overbrenging naar het voor hem meest passende korps officieren.

4. De adspirant-officier met de tijdelijke rang van luitenant ter zee der 3e klasse, bedoeld in het derde lid, wordt, met toepassing van artikel 28, eerste lid, van het AMAR en naar analogie van punt 9 van de bij deze regeling ingetrokken BZ 1245a, aan het einde van de initiële opleiding met terugwerkende kracht effectief bevorderd tot luitenant ter zee der 3e klasse. Na twee jaren diensttijd in de rang van luitenant ter zee der 3e klasse wordt de militair bevorderd tot luitenant ter zee der 2e klasse.

Artikel 20 De algemene officiersopleiding voor schepelingen met een HBO-diploma

In afwijking van artikel 83 van de ROZ hoeven schepelingen die vóór 1 januari 1990 zijn aangewezen voor het volgen van een HBO-opleiding niet de algemene officiersopleiding te volgen om een functie te kunnen worden toegewezen waaraan een officiersrang is verbonden.

Artikel 21 Onderofficiersopleiding voor manschappen aangesteld voor een bepaalde tijd

1. In afwijking van artikel 7, tweede lid onder b, van de ROZ, worden manschappen aangesteld voor een bepaalde tijd die op 1 januari 1990 de onderofficiersopleiding volgen pas aangesteld voor onbepaalde tijd nadat zij die opleiding met gunstig resultaat hebben afgerond.

2. Manschappen die na 1 januari 1990 worden aangewezen voor de onderofficiersopleiding worden op de datum van aanvang van de opleiding aangesteld voor onbepaalde tijd. Zij volgen de onderofficiersopleiding als initiële opleiding. Indien zij worden ontheven van die opleiding kunnen zij opteren voor een nieuwe aanstelling voor een bepaalde tijd, waarbij de totale termijn van aanstelling de acht jaren niet mag overschrijden.

Artikel 22 Officiersopleiding voor militairen aangesteld voor een bepaalde tijd

1. Adspirant-officieren aangesteld voor een bepaalde tijd die op 1 januari 1990 een officiersopleiding volgen worden, indien nodig, met toepassing van artikel 28, tweede lid van het AMAR tijdens de praktische bedrijfsintroductie tijdelijk bevorderd tot luitenant ter zee der 3e klasse op het moment dat de vergelijkbare adspirant-officieren die na 1 januari 1990 zijn aangewezen voor die opleiding op grond van artikel 39, 40 of 41 van de ROZ worden bevorderd tot luitenant ter zee der 3e klasse. Aan het einde van de opleiding worden zij bevorderd tot luitenant ter zee der 3e klasse.

2. Vanaf 1 januari 1990 worden militairen met de rang van luitenant ter zee der 3e klasse die de opleiding, bedoeld in dit artikel, hebben gevolgd, met toepassing van artikel 27, vijfde lid, van het AMAR, bevorderd tot luitenant ter zee der 2e klasse op het moment dat de adspirant-officieren, bedoeld in het eerste lid, die zijn ingedeeld in hetzelfde korps op grond van artikel 39, 40 of 41 van de ROZ worden bevorderd tot die rang.

Artikel 23 De opleiding voor adspirant-reserve-officieren

1. De adspirant-reserve-officier die is gelijkgesteld met een matroos der 3e klasse wordt per 1 januari 1990 bevorderd tot adspirant-reserve-officier gelijkgesteld met een matroos der 1e klasse. Nadat hij de opleiding met gunstig resultaat heeft afgerond, wordt hij, met toepassing van artikel 34 van de Regeling aanstelling zeemacht 1990, aangesteld bij het reserve-personeel als luitenant ter zee der 3e klasse KMR.

2. Op de datum van beëindiging van het aansluitende verblijf in werkelijke dienst wordt de militair, bedoeld in het eerste lid bevorderd tot luitenant ter zee der 2e klasse KMR.

3. De militair die vóór 1 januari 1990 tijdelijk is benoemd tot luitenant ter zee der 3e klasse KMR blijft dat tot aan het einde van het verblijf in werkelijke dienst voor eerste oefening. Indien dat verblijf niet wordt verlengd, wordt hij aan het einde van het verblijf in werkelijke dienst voor eerste oefening bevorderd tot luitenant ter zee der 2e klasse KMR. Indien het verblijf in werkelijke dienst wordt verlengd, wordt hij aan het einde van het verblijf in werkelijke dienst voor eerste oefening definitief bevorderd tot luitenant ter zee der 3e klasse KMR voor de duur dat dat verblijf in werkelijke dienst wordt verlengd. Aan het einde van het verlengde verblijf in werkelijke dienst voor eerste oefening wordt hij bevorderd tot luitenant ter zee der 2e klasse KMR.

4. De luitenant ter zee der 3e klasse KMR die niet in werkelijke dienst is, wordt met ingang van 1 januari 1990 bevorderd tot luitenant ter zee der 2e klasse KMR.

5. De adspirant-reserve-officier-arts, -tandarts en -apotheker die op 1 januari 1990 in werkelijke dienst is wordt nadat hij de opleiding met gunstig resultaat heeft afgerond, in afwijking van artikel 34 van de Regeling aanstelling zeemacht 1990, aangesteld bij het reserve-personeel als luitenant ter zee der 2e klasse.

Artikel 24 Opleiding van manschappen aangesteld voor bepaalde en onbepaalde tijd

Militairen die vóór 1 januari 1990 zijn aangevangen met de initiële opleiding worden, met toepassing van artikel 59 van de ROZ, bevorderd tot matroos der 1e klasse onmiddellijk na het hebben doorgewerkt van het takenboek. In afwijking van artikel 51 van de ROZ is het takenboek voor hen geen onderdeel van de initiële opleiding.

Artikel 25 Opleiding van dienstplichtigen

Vanaf 1 januari 1990 wordt de dienstplichtige matroos der 3e klasse dan wel der 2e klasse, met toepassing van artikel 111 van de ROZ, bevorderd tot matroos der 1e klasse op de eerste dag van uiterlijk de vierde maand, volgende op die waarin de opleiding met gunstig resultaat is afgerond.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 26 Bijzondere bepaling

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, of de toepassing daarvan op overwegende bezwaren stuit, beslist de minister, in voorkomend geval gehoord de plaatsingsautoriteit en de betrokken militair.

Artikel 27 Intrekking van bestaande regelingen

1. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling worden ingetrokken:

  1. de Aantekening van bekwaamheid schepelingen, vastgesteld bij ministeriële beschikking van 30 december 1981, nr. 944119/628011 (opgenomen in Bekendmaking zeemacht nr. 1025k);
  2. het KLTZ-examen nieuwe stijl, vastgesteld bij ministeriële beschikking van 6 augustus 1984, nr. 1016172/426601 (opgenomen in Bekendmaking zee- macht nr. 1107a);
  3. de Carrièregang voor beroepsofficieren der zeemacht, aangesteld voor onbepaalde tijd, vastgesteld bij ministeriële beschikking van 6 juli 1988, nr. P 14258/1447 (opgenomen in Bekendmaking zeemacht nr. 1176a);
  4. de Regeling betreffende de aanwijzing voor opleiding tot onderofficier, vastgesteld bij ministeriële beschikking van 6 juni 1986, nr. P 6635/6212 (opgenomen in Bekendmaking zeemacht nr. 1214);
  5. de Regeling aanstelling als beroepsofficier bij het korps officieren van speciale diensten, vastgesteld bij ministeriële beschikking van 12 april 1988, nr. P 12397/1485 (opgenomen in Bekendmaking zeemacht nr. 1245a);
  6. de Regeling aanstelling als beroepsofficier voor een bepaalde tijd bij de zeemacht van gegadigden met een HAVO-diploma, vastgesteld bij ministeriële beschikking van 5 oktober 1987, nr. P 11059 (opgenomen in Bekendmaking zeemacht nr. 1025q, vastgesteld bij ministeriële beschikking van 1 december 1987);
  7. het Uitvoeringsvoorschrift opleidingen tot officier bij de zeemacht, vastgesteld bij ministeriële beschikking van 15 oktober 1982, nr. 1001830/ 926107 (opgenomen onder 1200 van VVKM 20A.1);
  8. de Samenvatting van algemene principes ten aanzien van de officiersvorming, vastgesteld bij ministeriële beschikking van 18 maart 1966, nr. 714940 (opgenomen in VVKM 139 onder 1200);
  9. het Voorschrift bevordering schepelingen (MP 31-104, regelingnummer 2110), vastgesteld bij ministeriële beschikking van 1 augustus 1986, nr. P 3201/1027;
  10. de Regeling verplaatsbaarheid militairen der zeemacht (MP 31-111, regelingnummer 2120), vastgesteld bij ministeriële beschikking van 17 december 1987, nummer P 12049/3410, met dien verstande dat:
    10. het gestelde in de artikelen 14 tot en met 20 van toepassing blijft op die militairen die vóór 1 januari 1990 met inachtneming van die artikelen als (blijvend) beperkt verplaatsbaar zijn aangemerkt;
    20. het gestelde in de artikelen 6 tot en met 8 van toepassing blijft totdat de inhoud van die artikelen is opgenomen in de Mededelingen Directie Personeel KM, bundel 1, Algemeen (MEDDPKM/ALG 1).

2. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling komen te vervallen:

  1. van het Voorschrift betreffende de brevetten voor militairen der zeemacht (VVKM 20C), vastgesteld bij ministeriële beschikking van 9 maart 1970, nr. 789497/98746: de punten 1310, 2120, 2151 tot en met 2153, 2310, 7014, 7022 tot en met 7028 en 7037 tot en met 7043;
  2. van het Voorschrift betreffende opleidingen en cursussen voor officieren der zeemacht (VVKM 20A.2), vastgesteld bij ministeriële beschikking van 12 juni 1973, nr. 835551/426601: de punten 2120, 2131, 2181, 3130, 3140, 3160, 3181 en 4120;
  3. van het Voorschrift betreffende opleidingen voor schepelingen, ingedeeld in dienstvakken (VVKM 20B.1), vastgesteld bij ministeriële beschikking van 21 mei 1975, nr. 871752: de punten 1120, 1130, 1140, 1150, 1160, 1200, 2100, 2200, 2313, 2314, 2320, 3110, 3200 en 4000;
  4. van het Voorschrift betreffende cursussen voor schepelingen, ingedeeld in dienstvakken (VVKM 20D.1), vastgesteld bij ministeriële beschikking van 24 december 1975, nr. 879699/874272: punt 1210;
  5. van het Voorschrift betreffende de opleidingen tot officier bij de zeemacht (VVKM 20A.1), vastgesteld bij ministeriële beschikking van 6 mei 1980, nr. 927125/842073: de artikelen 6, 10, 12, 13 en 25 onder 1100. 2
  6. van de Voorschriften betreffende de organisatie in korpsen, benoeming, bevordering, verdere vorming, ontslag enz. van de officieren der zeemacht (VVKM 139), vastgesteld bij beschikking van de minister van marine van 28 februari 1956, nr. 426601: de paragrafen 3300 en 3400.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op een door de minister nader te bepalen tijdstip.

Artikel 29 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als "Regeling invoering en overgang rechtspositie 1990".

Inhoudsopgave

Alles dichtklappenAlles openklappen
Naar boven