Onderwerp: Bezoek-historie

Mandaatbesluit uitvoerende bevoegdheden AMAR
Geldigheid:28-08-2012 t/m 01-09-2017Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Mandaatbesluit uitvoerende bevoegdheden AMAR

Vastst./Wijz datum Bron Nummer Wijz. t.a.v. Inwerkingtr. datum
27-05-11HDPBS/2011017885 01-02-11
28-08-12HDPBS/2012026747Art. 2, 3 (vv), 4, 5, 6-14 (vernummering) en 10.28-08-12

 

Gelet op het Algemeen militair ambtenarenreglement:

Artikel 1 Begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a. AMAR het Algemeen militair ambtenarenreglement;

b. commandant operationeel commando: de commandant operationeel commando, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder h, van het AMAR:

c. hoofd defensieonderdeel het hoofd defensieonderdeel, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i, van het AMAR.

Artikel 2 Mandaatverlening

1. Aan de Secretaris-Generaal wordt mandaat verleend om namens de Minister van Defensie de volgende bevoegdheden uit te oefenen:

  1. het toewijzen van een functie en het ontheffen uit een functie, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het AMAR, van een militair vanaf de rang van kapitein ter zee I kolonel;
  2. het schorsen, als bedoeld in artikel 35, tweede lid, van het AMAR van een geestelijk verzorger en van een militair als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel d en e, van het AMAR, met dien verstande dat deze bevoegdheid niet in ondermandaat mag worden verleend;
  3. het verbinden van consequenties voor de militair vanaf de rang van kapitein ter zee/kolonel, indien deze buiten staat is de hem toegewezen functie te vervullen, als bedoeld in artikel 17, zesde lid, van het AMAR;
  4. het ontvangen van de melding, het stellen van beperkingen en het voeren van een registratie, als bedoeld in artikel 126b, voor zover het een militair met de rang van kapitein ter zee/kolonel of hoger betreft, met dien verstande dat deze bevoegdheden niet in ondermandaat mogen worden verleend;
  5. het ontvangen van de melding, het opleggen van een verbod en het voeren van een registratie, als bedoeld in artikel 126c van het AMAR, met dien verstande dat deze bevoegdheden niet in ondermandaat mogen worden verleend.

2. Aan de Hoofddirecteur Personeel wordt mandaat verleend om namens de Minister van Defensie de volgende bevoegdheden uit te oefenen:

  1. het vaststellen van ministeriele regelingen als bedoeld in de hoofdstukken 2 tot en met 12 van het AMAR, als bedoeld in artikel 3a van het AMAR;
  2. het, in overleg met de Commandant der Strijdkrachten, vaststellen van het aantal militairen dat een bepaalde rang mag bekleden, als bedoeld in artikel 29 van het AMAR.

3. Aan de Directeur Dienstencentrum Werving en Selectie wordt mandaat verleend om namens de Minister van Defensie de volgende bevoegdheden uit te oefenen:

  1. het aanstellen van militairen, niet zijnde een lid van het Koninklijk Huis, waarbij een rang of stand en klasse wordt toegekend beneden de rang van luitenant ter zee der 3e klasse/tweede luitenant, als bedoeld in artikel 4, derde lid, van het AMAR, met dien verstande dat de commandanten van de operationeel commando’s worden aangemerkt als bevoegd gezag in de zin van artikel 126g, onder b, van het AMAR;
  2. het bekend maken en verschaffen van de informatie, als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van het AMAR;
  3. het aanwijzen van een militair voor een initiele opleiding, als bedoeld in artikel 13 van het AMAR;
  4. het vrijstellen van een militair van een initiele opleiding, bedoeld in artikel 13 van het AMAR, als bedoeld in artikel 16b, eerste lid, van het AMAR;
  5. het opleggen van een terugbetalingsverplichting bij de aanwijzing voor een initiele opleiding, bedoeld in artikel 13 van het AMAR, als bedoeld in artikel 16e, eerste lid, van het AMAR.

4. Aan de commandanten van de operationeel commando’s wordt mandaat verleend om namens de Minister van Defensie de volgende bevoegdheden uit te oefenen:

  1. het aanwijzen van een arts of psycholoog, als bedoeld in artikel 4a, zevende lid, van het AMAR;
  2. het afwijken van duur van de proeftijd, als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van het AMAR;
  3. het tijdelijk aanstellen van militairen, niet zijnde een lid van het Koninklijk Huis, waarbij een rang of stand en klasse wordt toegekend beneden de rang van luitenant ter zee der 3e klasse / tweede luitenant, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van het AMAR;
  4. het wijzigen van de bestemming en indeling van de militair, als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van het AMAR;
  5. het aanwijzen van een militair en vergoeden van de kosten voor een loopbaanopleiding, als bedoeld in artikel 15 van het AMAR;
  6. het aanwijzen van een militair en vergoeden van de kosten voor een opleiding in het kader van de persoonlijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 16 van het AMAR, alsmede het verstrekken van een voorschot voor te maken kosten, als bedoeld in artikel 16c van het AMAR;
  7. het aanwijzen van een militair voor een opleiding, gericht op een loopbaan buiten Defensie, als bedoeld in artikel 16a, eerste lid, van het AMAR, alsmede het verstrekken van een voorschot voor te maken kosten, als bedoeld in artikel 16c van het AMAR;
  8. het opschorten van de ontslagdatum van een militair in verband met het niet tijdig voor de ontslagdatum kunnen afronden van een opleiding, gericht op een loopbaan buiten Defensie, als bedoeld in artikel 16a, vijfde lid, van het AMAR;
  9. het afwijken van de maximale duur van de voortzetting van het dienstverband in verband met afronden van een opleiding, gericht op een loopbaan buiten Defensie, als bedoeld in artikel 16a, zevende lid, van het AMAR;
  10. het vrijstellen, als bedoeld in artikel 16b, eerste lid, van het AMAR, van een militair van een loopbaanopleiding of een opleiding in het kader van de persoonlijke ontwikkeling, bedoeld in de artikelen 15 onderscheidenlijk 16 van het AMAR;
  11. het ontheffen van een militair van een opleiding, bedoeld in de artikelen 13, 15 en 16 van het AMAR, als bedoeld in artikel 16d van het AMAR, met uitzondering van de opleiding tot officier;
  12. het verbinden van een terugbetalingsverplichting aan een opleiding, als bedoeld in artikel 16e, eerste lid, van het AMAR, met uitzondering van een functieopleiding, bedoeld in artikel 14 van het AMAR;
  13. het treffen van een afbetalingsregeling, als bedoeld in artikel 16e, zesde lid, van het AMAR, met het oog op een opeisbare terugbetalingsverplichting verbonden aan een opleiding, met uitzondering van een functieopleiding, bedoeld in artikel 14 van het AMAR;
  14. het toewijzen van een functie en het ontheffen uit een functie, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het AMAR, van een militair tot en met de rang van kapitein-luitenant ter zee/luitenant-kolonel;
  15. het niet toewijzen van een functie, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het AMAR, aan een militair tot en met de rang van kapitein/luitenant ter zee/luitenant-kolonel, die geschikt is bevonden voor de betreffende functie, in verband met zwaarwegende redenen van organisatiebelang;
  16. het verbinden van consequenties voor de militair tot en met de rang van kapitein-luitenant ter zee/luitenant-kolonel, indien deze buiten staat is de hem toegewezen functie te vervullen, als bedoeld in artikel 17, zesde lid, van het AMAR;
  17. het bekend maken van een functietoewijzing en afwijken van de termijn voor deze bekendmaking, als bedoeld in artikel 21 van het AMAR;
  18. het bevorderen van de militair, als bedoeld in artikel 24, derde lid, van het AMAR;
  19. het bevorderen van de militair tijdens een initiele opleiding, als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van het AMAR, met uitzondering van de initiele officiersopleiding;
  20. het verlenen van een titulaire of tijdelijke rang tijdens een opleiding, als bedoeld in artikel 24b, tweede lid, van het AMAR, met inachtneming van artikel 24, eerste en tweede lid, van het AMAR;
  21. het opdracht geven tot het opmaken van een beoordeling, als bedoeld in artikel 28b, derde lid, van het AMAR;
  22. het vaststellen van een ambtsbericht dan wei het afzien van het opstellen van een ambtsbericht, als bedoeld in artikel 28c, derde onderscheidenlijk vierde lid, van het AMAR;
  23. het nemen van een besluit over de mogelijkheid tot bevordering naar een hogere rang/categorie, als bedoeld in artikel 29a, derde lid, respectievelijk 29b, derde lid, van het AMAR;
  24. het nemen van een besluit over de mogelijkheden tot doorstroom naar fase 3, als bedoeld in artikel 29c, derde lid, van het AMAR;
  25. het tijdig informeren van de militair over de mogelijkheid een aanvraag voor doorstroom naar fase drie in te dienen, als bedoeld in artikel 30, vierde lid, van het AMAR;
  26. het nemen van een besluit over een voordracht tot of aanvraag voor doorstroom naar fase drie, als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het AMAR;
  27. het opdracht geven voor een geneeskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 105, eerste lid, van het AMAR;
  28. het verlenen van ontslag aan militairen met een rang beneden de rang van luitenant ter zee der 3e klasse/tweede luitenant, of een stand, als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het AMAR;
  29. het terugroepen in werkelijke dienst bij non-activiteit in geval van buitengewone omstandigheden, als bedoeld in artikel 133 van het AMAR;
  30. het verplichten tot het treffen van zodanige maatregelen dat de militair in werkelijke dienst aan per radio, televisie of op andere wijze gedane oproepingen om zich te melden onmiddellijk gevolg kan geven, als bedoeld in artikel 139 van het AMAR;
  31. het geven van een oordeel over de oorzaak van het niet kunnen voldoen aan de uit de aanstelling voortvloeiende verplichting als bedoeld in artikel 154c, eerste lid, onderdeel c van het AMAR;
  32. het aanbrengen van een wijziging in de burgerberoepsopleiding, het beoordelen van de oorzaak van het niet met gunstig resultaat binnen een bepaalde tijdsduur voltooien van de opleiding en het beoordelen van de oorzaak van ontslag tijdens de uit de aanstelling voortvloeiende verplichting als bedoeld in artikel 154f, respectievelijk vierde, vijfde en zesde lid van het AMAR.

5. Aan de hoofden van de defensieonderdelen wordt mandaat verleend om namens de Minister van Defensie de volgende bevoegdheden uit te oefenen:

  1. het aanwijzen van een militair en het vergoeden van de kosten voor een functieopleiding, als bedoeld in artikel 14 van het AMAR;
  2. het vrijstellen van de arbeid ten behoeve van een opleiding in het kader van de persoonlijke ontwikkeling, dan wei het opheffen van de vrijstelling, als bedoeld in artikel 16, derde lid, van het AMAR;
  3. het vrijstellen van een militair van arbeid ten behoeve van een opleiding, gericht op een loopbaan buiten Defensie, als bedoeld in artikel 16a, achtste lid, van het AMAR;
  4. het vrijstellen, als bedoeld in artikel 16b, eerste lid, van het AMAR, van een militair van een functieopleiding, bedoeld in artikel 14 van het AMAR;
  5. het ontheffen van een militair van een functieopleiding, bedoeld in artikel 14 van het AMAR, als bedoeld in artikel 16d van het AMAR;
  6. het verbinden van een terugbetalingsverplichting, als bedoeld in artikel 16e, eerste lid, van het AMAR, aan een functieopleiding, bedoeld in artikel 14 van het AMAR;
  7. het treffen van een afbetalingsregeling, als bedoeld in artikel 16e, zesde lid, van het AMAR, met het oog op een opeisbare terugbetalingsverplichting verbonden aan een functieopleiding, bedoeld in artikel 14 van het AMAR;
  8. het niet toewijzen van een functie aan een militair tot en met de rang van kapitein-luitenant ter zee/luitenant-kolonel, als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het AMAR, anders dan om zwaarwegende redenen van organisatiebelang, na overleg met het operationeel commando, waarbij de militair is ingedeeld;
  9. het belasten van een militair met de volledige waarneming van een functie, als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van het AMAR;
  10. het belasten van de militair met de gedeeltelijke waarneming van een functie, als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van het AMAR;
  11. het ontheffen van de militair van functie-eisen en het in de gelegenheid stellen een voor de vervulling van de toegewezen functie noodzakelijke opleiding te volgen, als bedoeld in artikel 23, eerste en derde lid, van het AMAR;
  12. het voordragen van een militair voor doorstroom naar fase drie, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van het AMAR;
  13. het aanwijzen van functies waarbij het reizen, naar en van de plaats waar de militair werkzaamheden of diensten moet verrichten, een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de functie, als bedoeld in artikel 54b, vijfde lid, van het AMAR;
  14. het vaststellen van de voorwaarden als bedoeld in artikel 54d, tweede lid, van het AMAR;
  15. het naar billijkheid schadeloos stellen voor zover daar niet uit anderen hoofde aanspraak op bestaat, als bedoeld in artikel 115 van het AMAR met uitzondering van schadeloosstelling die ziet op het beoordelen van de werkgeversaansprakelijkheid voor letsel en de daaraan verbonden verplichting tot het vergoeden van schade;
  16. het ontvangen van de melding, het stellen van beperkingen en het voeren van een registratie, als bedoeld in artikel 126b, voor zover het een militair beneden de rang van kapitein ter zee/kolonel betreft;
  17. het verplichten tot geheel of gedeeltelijke vergoeding van de door de dienst geleden schade, als bedoeld in artikel 145 van het AMAR;
  18. het beslissen of het ongeval waarop een proces-verbaal betrekking heeft, wordt geacht wel of niet in verband te staan met de uitoefening van de dienst, als bedoeld in artikel 147, derde lid, van het AMAR.

6. Aan de Commandant van de Nederlandse Defensie Academie wordt mandaat verleend om namens de Minister van Defensie de volgende bevoegdheden uit te oefenen:

  1. het ontheffen van een militair uit een officiersopleiding, bedoeld in artikel 16d van het AMAR;
  2. het bevorderen van een militair tijdens een initiele officiersopleiding, als bedoeld in artikel 24b, eerste lid, van het AMAR.

7. Aan de Directeur Dienstencentrum Juridische Dienstverlening wordt mandaat verleend om namens de Minister van Defensie toepassing te geven aan artikel 115 van het AMAR door:

  1. de aansprakelijkheid te beoordelen in de gevallen waarin Defensie als werkgever is aangesproken voor letselschade en
  2. in verband daarmee schadeloos te stellen.

Artikel 3 Ondermandaat uitvoerende bevoegdheid commandant operationeel commando

1. De in artikel 2, vierde lid, aan de commandanten operationeel commando’s gemandateerde bevoegdheden kunnen in ondermandaat worden verleend aan de onder de commandant operationeel commando ressorterende directeur, belast met de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende operationeel commando.

2. De in het eerste lid genoemde directeur kan de aan hem in ondermandaat verleende bevoegdheden ten hoogste in ondermandaat verlenen aan onder hem ressorterende afdelingshoofden of in voorkomend geval sectiehoofden, belast met de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende operationeel commando.

3. In afwijking van het tweede lid kan de Directeur Personeel & Organisatie van het Commando Landstrijdkrachten de in artikel 2, vierde lid, onder b, d tot en met k, l tot en met r en u tot en met aa, in ondermandaat verleende bevoegdheden ten hoogste in ondermandaat verlenen aan de Commandant Personeelslogistiek Commando en aan onder hem ressorterende sectiehoofden.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen de bevoegdheden, genoemd in artikel 2, vierde lid, onder k, waar het betreft een opleiding, bedoeld in artikel 13 en 15 van het AMAR, met uitzondering van de officiersopleidingen, alsmede s, t, ee zonder de in het tweede lid genoemde beperking in ondermandaat worden verleend.

5. Van besluiten houdende verlening in ondermandaat of ondertekeningsmandaat als bedoeld in het eerste tot en met zesde lid wordt een afschrift gezonden aan de Minister van Defensie ter attentie van de Hoofddirecteur Personeel.

Artikel 4 Ondermandaat uitvoerende bevoegdheid hoofd defensieonderdeel

1. De in artikel 2, vijfde lid, aan de hoofden defensieonderdelen gemandateerde bevoegdheden kunnen in ondermandaat worden verleend aan de onder het hoofd defensieonderdeel ressorterende directeur, belast met de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende defensieonderdeel.

2. De in het eerste lid genoemde directeur kan de aan hem in ondermandaat verleende bevoegdheden ten hoogste in ondermandaat verlenen aan onder hem ressorterende afdelingshoofden of in voorkomend geval sectiehoofden, belast met de taken op het vlak van personeel en organisatie binnen het betreffende defensieonderdeel.

3. In afwijking van het tweede lid kan de Directeur Personeel & Organisatie van het Commando Landstrijdkrachten de in artikel 2, vijfde lid, onder g, in ondermandaat verleende bevoegdheden ten hoogste in ondermandaat verlenen aan de Commandant Personeelslogistiek Commando en aan onder hem ressorterende sectiehoofden.

4. In afwijking van het tweede lid kunnen de bevoegdheden, genoemd in artikel 2, vijfde lid, onder p, niet in ondermandaat worden verleend.

5. In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen de bevoegdheden, genoemd in artikel 2, vijfde lid, onder a tot en met f, h tot en met l, n, o en p, wanneer sprake is van een bedrag dat € 350,- niet overstijgt, alsmede q en r, zonder de in het tweede lid genoemde beperking in ondermandaat worden verleend.

6. Van besluiten houdende verlening in ondermandaat als bedoeld in het eerste tot en met derde lid wordt een afschrift gezonden aan de Minister van Defensie ter attentie van de Hoofddirecteur Personeel.

Artikel 5 Ondermandaat uitvoerende bevoegdheid Commandant Nederlandse Defensie Academie

De in artikel 2, zesde lid, aan de Commandant van de Nederlandse Defensie Academie gemandateerde bevoegdheden kunnen in ondermandaat worden verleend aan ten hoogste de commandanten opleidingen KIM onderscheidenlijk KMA.

Artikel 5a Ondermandaat uitvoerende bevoegdheid Directeur Dienstencentrum Juridische Dienstverlening

De in artikel 2, zevende lid, aan de Directeur Dienstencentrum Juridische Dienstverlening gemandateerde bevoegdheden kunnen in ondermandaat worden verleend aan Hoofd Sectie Claims.

Artikel 7 Uitoefening bevoegdheid jegens zichzelf

De gemandateerde oefent een aan hem gemandateerde of in ondermandaat verleende bevoegdheid niet uit in die gevallen, waarin hij die bevoegdheid jegens zichzelf zou moeten uitoefenen. In dat geval wordt de bevoegdheid uitgeoefend door respectievelijk de minister of, in geval van verlening van een bevoegdheid in ondermandaat, de mandaatgever, die de bevoegdheid in ondermandaat heeft verleend.

Artikel 8 Plaatsvervanging

Bij afwezigheid of verhindering van de gemandateerde treedt diens plaatsvervanger voor de duur van de afwezigheid of verhindering in diens plaats.

Artikel 9 Voorleggen ter beslissing aan mandaatgever

De gemandateerde maakt geen gebruik van een hem in mandaat of ondermandaat verleende bevoegdheid in de gevallen waarin hij van mening is dat de mandaatgever een beslissing moet nemen of een document moet ondertekenen.

Artikel 10 Afdoening bezwaarschriften

1. Aan de commandanten van de operationele commando’s, de hoofden van de defensieonderdelen en de Commandant van de Nederlandse Defensie Academie wordt mandaat verleend met betrekking tot het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten, die als bedoeld in artikel 3, 4 respectievelijk 5 zijn genomen.

2. De commandanten van de operationele commando’s en de hoofden van de defensieonderdelen kunnen de in het eerste lid gemandateerde bevoegdheid schriftelijk in ondermandaat verlenen, waarbij gewaarborgd moet zijn dat de gemandateerde die beslist op een bezwaarschrift niet dezelfde autoriteit is, die op grond van artikel 3 respectievelijk 4 het besluit heeft genomen, waartegen het bewaarschrift is gericht.

3. Aan de Hoofddirecteur Personeel wordt mandaat verleend met betrekking tot het beslissen op bezwaarschriften gericht tegen besluiten, die als bedoeld in artikel 2, zevende lid, zijn genomen. De Hoofddirecteur Personeel kan dit mandaat binnen zijn eigen dienstonderdeel in ondermandaat verlenen.

Artikel 11 Ondertekening

De gemandateerde is gehouden het mandaat of ondermandaat in de te nemen beschikking tot uitdrukking te Iaten komen door opneming van het volgende ondertekeningsblok: De Minister van Defensie voor deze Functie van de betrokken gemandateerde handtekening Naam van de gemandateerde

Artikel 12 Intrekking besluit

Het Mandaatbesluit uitvoerende bevoegdheden AMAR van 10 februari 2011, nr. BS/2011003058, wordt ingetrokken.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum van ondertekening van het besluit en werkt terug tot en met 1 februari 2011.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit uitvoerende bevoegdheden AMAR.

Naar boven