Hoofdstuk III Gedragsregels in het tuchtrecht
3000 Algemeen
Zoals in hoofdstuk II, reeds is toegelicht, vormen de gedragregels die in de WMT zijn neergelegd een gesloten stelsel, waarin slechts een beperkt aantal ongewenste gedragingen in gedragsregels is vastgelegd. Daarnaast zijn er ge- en verboden van algemene strekking in dienstvoorschriften nader geregeld. Uiteraard komt ook samenloop van schending van een dienstvoorschrift en van een andere gedragsregel voor.
3001 Een gedragsregel uit de WMT gaat in beginsel voor een dienstvoorschrift
In geval van samenloop van de schending van een dienstvoorschrift en van een andere gedragsregel uit de WMT dient bij voorkeur voor de andere gedragsregel te worden gekozen, zelfs indien tijdens het tuchtproces het dienstvoorschrift een belangrijke rol heeft gespeeld.
Voorbeeld: Indien in strijd met een classificatievoorschrift een geclassificeerd stuk niet op de juiste wijze wordt opgeborgen en het stuk daardoor in handen van daartoe onbevoegden komt, wordt zowel de geheimhoudingsplicht (artikel 6 WMT) als een dienstvoorschrift (artikel 18 WMT) geschonden.
NB: Indien in hetzelfde geval als hierboven omschreven het stuk niet in handen komt van daartoe onbevoegden, is er geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht (artikel 6 WMT). Wel is een dienstvoorschrift (het classificatievoorschrift) geschonden, er is immers in strijd met het classificatievoorschrift niet opgeborgen zoals dat was voorgeschreven. In dit geval is er geen sprake van samenloop en is slechts artikel 18 WMT (het dienstvoorschrift) geschonden, ook al gaat het om precies dezelfde gedraging. Bij een schending van een dienstvoorschrift moet voor de rechtszekerheid van de beschuldigde in de uitspraak niet slechts de geschonden gedragsregel (artikel 18 WMT) worden genoemd maar tevens het geschonden dienstvoorschrift (bijv. Classificatievoorschrift, punt 14) (zie verder bij Gedragingen tegen het dienstvoorschrift punt 3500 e.v.).
3002 Indeling van de gedragsregels
- par 1. Gedragingen tegen de geheimhoudingsplicht (artikel 6);
- par 2. Gedragingen waardoor de militair dienstverplichtingen niet nakomt (artikelen 7 t/m 11);
- par 3. Gedragingen waardoor de militair het functioneren van de krijgsmacht belemmert (artikelen 12 t/m 14);
- par 4. Gedragingen tegen het dienstbevel (artikelen 15 t/m 17);
- par 5. Gedragingen tegen het dienstvoorschrift (artikelen 18 en 19);
- par 6. Gedragingen tegen de persoon (artikelen 20 t/m 23);
- par 7. Ambtsmisdragingen (artikelen 24 t/m 28);
- par 8. Gedragingen tegen de orde (artikelen 29 t/m 35);
- par 9. Misdragingen in verband met goederen en diensten (artikelen 36 t/m 40).
3100 Gedragingen tegen de geheimhoudingsplicht
(Zie stroomschema 1)
De gedragsregel inzake de geheimhoudingsplicht is neergelegd in artikel 6 WMT.
Artikel 6 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die enig gegeven, de dienst betreffende, mededeelt aan of ter beschikking stelt van iemand die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is, voor zover de verplichting tot geheimhouding uit de aard der zaak volgt.
- Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats.
Dit artikel vormt het complement van artikel 98 e.v. en artikel 272 WvSr:
- In artikel 98 e.v. WvSr is strafbaar gesteld het mededelen of ter beschikking stellen van gegevens waarvan de geheimhouding door het belang van de Staat of van zijn bondgenoten wordt geboden, alsmede enkele andere vormen van schendingen van de geheimhoudingsplicht, die alle als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat de aard van de gegevens het belang van de Staat of van zijn bondgenoten raakt;
- In artikel 272 WvSr is strafbaar gesteld het opzettelijk schenden van enig geheim dat uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift moet worden bewaard.
De geheimhoudingsplicht is ook neergelegd in dienstvoorschriften (AMAR, classificatievoorschriften, e.d.). Schending van de geheimhoudingsplicht op grond van dergelijke dienstvoorschriften kan tevens de schending opleveren van artikel 6.
Let wel:
- Er is eerst sprake van schending van een geheimhoudingsplicht in de zin van artikel 6 WMT als er gegevens ter beschikking van daartoe onbevoegden zijn gekomen.
- Indien gegevens niet in handen van daartoe onbevoegden zijn gekomen en er slechts sprake is van onzorgvuldig behandelen van die gegevens, dient in de uitspraak niet artikel 6 maar b.v. artikel 10 te worden vermeld, het onzorgvuldig verrichten van zijn taak als militair.
Onder het gestelde in artikel 6 WMT wordt verstaan de schending van de geheimhoudingsplicht niet vallende onder de artikelen 98 e.v. en 272 WvSr. Onder art 6 WMT vallen derhalve de niet opzettelijke schendingen van de geheimhoudingsplicht voor zover het niet confidentieel of hoger gerubriceerde gegevens betreft. De geheimhoudingsplicht is wettelijk vastgelegd. Daarbij is niet vastgesteld welke gegevens nu onder de geheimhoudingsplicht vallen. Documenten zijn vaak geclassificeerd en vallen ook onder de geheimhoudingsplicht. Evenzo is dat het geval ten aanzien van gegevens waarbij mondeling of schriftelijk de geheimhoudingsplicht is opgelegd. Maar dat zal niet in alle gevallen kunnen. Dit is de reden dat de wet de geheimhoudingsplicht mede uitstrekt over gegevens die "op grond van hun aard", hun karakter, daartoe aanleiding geven.
Enkele voorbeelden t.a.v. schendingen van de geheimhoudingsplicht:
Wel art 6 WMT toepasselijk:
- Een voorschrift dat dienstgeheim geclassificeerd is in de trein laten slingeren, waardoor dit door een burger wordt meegenomen.
- Een beoordelingslijst van een sergeant op het bureau laten slingeren, waardoor deze gelezen wordt door enkele andere militairen van een lagere rang die niet tot kennisname gerechtigd zijn.
Niet art 6 WMT toepasselijk:
- Een geheim geclassificeerd document op het bureau laten slingeren, waardoor dit wordt meegenomen door iemand van het schoonmaakbedrijf (strafrecht, artikel 98b WvSr).
- Nalaten een kast af te sluiten waarin zich confidentieel geclassificeerde gegevens bevinden, hetgeen door de commandant wordt geconstateerd (artikel 10 WMT of artikel 18 WMT). Zodra een en ander in handen van onbevoegden zou zijn gevallen, zou er sprake zijn van schending van artikel 98 WvSr.
- Als sergeant administrateur een beoordelingslijst van een andere sergeant laten lezen aan daartoe onbevoegden (strafrecht, artikel 272 WvSr).
Toepasselijkheid naar tijd en plaats:
Een geheimhoudingsplicht beperkt gehouden tot de strikt militaire sfeer heeft geen enkele zin, vandaar het gestelde in artikel 6 WMT, lid 2.
3200 Gedragingen waardoor de militair dienstverplichtingen niet nakomt
3210 Algemeen
De gedragsregels betreffende het niet nakomen van dienstverplichtingen zijn als volgt onderverdeeld:
- punt 3220: de ongeoorloofde afwezigheid, artikel 7 WMT;
- punt 3230: het door schuld niet in staat zijn dienstverplichtingen te vervullen, artikel 8 WMT;
- punt 3240: het zich onttrekken aan bepaalde dienstverplichtingen, artikel 9 WMT;
- punt 3250: het onzorgvuldig verrichten van zijn taak, artikel 10 WMT;
- punt 3260: het nalaten hulp te verlenen aan anderen werkzaam bij of ten behoeve van de krijgsmacht, artikel 11 WMT.
3220 Ongeoorloofde afwezigheid
Artikel 7 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die ongeoorloofd afwezig is.
Dit artikel vormt het complement van de artikelen 96 t/m 102 WvMS, waarin de ongeoorloofde afwezigheid strafrechtelijk is strafbaar gesteld. Bij de vaststelling of een ongeoorloofde afwezigheid een strafbaar feit dan wel een tuchtvergrijp oplevert, is mede van belang of er tijdens het plegen van de ongeoorloofde afwezigheid sprake is van "tijd van oorlog" dan wel "tijd van vrede". Tijd van oorlog wordt aanwezig geacht indien:
- Nederland met een andere staat feitelijk in oorlog is;
- een dergelijke oorlog dreigende is;
- er sprake is van een burgeroorlog;
- op een door de Kroon bepaalde wijze is bekendgemaakt dat een bepaald deel van de krijgsmacht is aangewezen voor één van de in artikel 71 WvMS omschreven taken (dan wordt voor het aangewezen deel van de krijgsmacht tijd van oorlog aanwezig geacht).
Bij de vaststelling of een ongeoorloofde afwezigheid een strafbaar feit dan wel een tuchtvergrijp oplevert, moet ook rekening worden gehouden met de duur van de ongeoorloofde afwezigheid. Afhankelijk van vredes- of oorlogstijd gaat deze ongeoorloofde afwezigheid na een aantal dagen over in een strafbaar feit. Voor de toepasselijkheid zie de stroomschema’s 2 en 3.
3221 Onder "afwezigheid" dient te worden verstaan het zonder toestemming niet op het vereiste tijdstip aanwezig zijn op de plaats waar dienstverplichtingen dienen te worden vervuld.Indien de plaats waar de dienstverplichtingen moeten worden vervuld een militaire plaats is, dient hieronder die "gehele" militaire plaats te worden verstaan. Wanneer een militair op het tijdstip dat hij elders werkzaamheden moet verrichten zich in de kantine ophoudt, is hij niet ongeoorloofd afwezig, evenmin is hij dat indien hij tijdens een kaartleesoefening zonder toestemming gaat koffiedrinken in een café. In beide gevallen is er echter wel sprake van het niet nakomen van dienstverplichtingen (artikel 9 WMT).
3222 Onder "ongeoorloofde afwezigheid" wordt mede begrepen de afwezigheid van de militair die nalatig is geweest in de uitvoering van de door de daartoe bevoegde autoriteiten opgelegde verplichtingen en vastgestelde regels voor het geval van verhindering tot dienstverrichting. Bijvoorbeeld: Ziek thuis zijnde, nagelaten de voorgeschreven handelingen te verrichten.
3223 Voor de bepaling van "de duur van de ongeoorloofde afwezigheid" is van belang:
- dat onder "een dag" tenminste 24 uur wordt verstaan;
- dat de ongeoorloofde afwezigheid "aanvangt" op het tijdstip dat de militair zonder toestemming afwezig is van de plaats, waar hij zich had moet bevinden ter vervulling van zijn dienstverplichtingen;
- dat de ongeoorloofde afwezigheid "eindigt" op het tijdstip dat de militair vrijwillig terugkeert bij zijn eenheid, een ander militair onderdeel of bij de politie in binnen- of buitenland, hetzij bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiger in het buitenland, of op het tijdstip dat de militair wordt aangehouden.
- wanneer een militair aan wie verlof of bewegingsvrijheid is verleend, zonder toestemming "te vroeg is vertrokken" wordt hij geacht ongeoorloofd afwezig te zijn tot het tijdstip waarop hem verlof of bewegingsvrijheid was verleend. Indien de commandant zich tijdens deze ongeoorloofde afwezigheid genoodzaakt ziet om dwingende redenen van dienst het aan de afwezige reeds verleende verlof of bewegingsvrijheid te moeten intrekken, wordt bij de berekening van de duur van de ongeoorloofde afwezigheid de periode gedurende welke het verlof of bewegingsvrijheid was verleend, wel meegerekend. De intrekking van het verlof of de bewegingsvrijheid zal door de commandant van de betrokken militair moeten worden medegedeeld. Door het verzenden van een bericht aan het adres waar betrokken militair bij de eenheid als plaats van verblijf staat geregistreerd, voldoet de commandant aan zijn informatieplicht. Of de militair het bericht ontvangt is in deze niet relevant aangezien de militair zelf verantwoordelijk kan worden gesteld voor de ontstane situatie. In dit geval dient hem het aantal eerder verleende verlofdagen niet in mindering te worden gebracht (men kan niet gelijktijdig vakantieverlof genieten en ongeoorloofd afwezig zijn).
3224 Vervallen.
3225 Gedurende het tijdvak dat de militair ongeoorloofd afwezig is, heeft hij op grond van artikel 18 Inkomstenbesluit militairen geen aanspraak op bezoldiging. (De dag waarop de militair zonder toestemming vertrekt en de dag waarop de militair zich terugmeldt of waarop hij wordt aangehouden, tellen daarbij niet mee).
3226 Ongeoorloofde afwezigheid in tijd van oorlog
Vervallen.
3227 Ongeoorloofde afwezigheid in tijd van vrede
Vervallen.
3230 Door schuld niet in staat zijn dienstverplichtingen te vervullen
Artikel 8 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair aan wiens schuld het is te wijten dat hij niet in staat is dienstverplichtingen te vervullen.
Artikel 8 WMT vormt het complement van de artikelen 104 en 106 WvMS waarin wordt strafbaar gesteld het zich opzettelijk ongeschikt maken of laten maken voor de vervulling van dienstverplichtingen. In het schema wordt de toepasselijkheid van art 8 WMT samengevat.
3240 Zich onttrekken aan bepaalde dienstverplichtingen
Artikel 9 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die zich onttrekt aan dienstverplichtingen, deze verplichtingen zonder toestemming niet vervult of ophoudt te vervullen.
Dit artikel vormt het complement van artikel 106 WvMS voor zover dat strafbaar stelt het zich opzettelijk onttrekken aan de vervulling van een bepaalde soort van dienstverplichtingen, wanneer die onttrekking nadelige gevolgen heeft voor de bestrijding van gemeen gevaar voor personen of goederen dan wel voor de operationele gereedheid van enig onderdeel van de krijgsmacht, dan wel voor de uitvoering van een operatie of oefening. Bij artikel 106 WvMS moet derhalve sprake zijn van zowel opzet alsmede gevaarzetting. Zodra van één van beide geen sprake is, kan artikel 9 WMT van toepassing zijn. In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 9 WMT samengevat. (zie stroomschema 5) "Een bepaalde soort van dienstverplichtingen" moet niet worden verward met het zich in het algemeen aan dienstverplichtingen onttrekken; dit laatste valt onder ongeoorloofde afwezigheid. In dergelijke gevallen geldt de zgn. specialis/generalis regel. Dit wil zeggen dat wanneer er van een algemeen omschreven gedragsregel tevens een specifiek voor de voorliggende situatie geschreven gedragsregel bestaat, gekozen dient te worden voor de laatstgenoemde.
Bijvoorbeeld:
- zich onttrekken aan een wachtbeurt;
- zich onttrekken aan een sportles.

3250 Het onzorgvuldig verrichten van zijn taak
Artikel 10 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich hij die zijn taak als militair onzorgvuldig verricht.
Dit artikel betreft gedragingen die geheel liggen in het vlak van de interne orde binnen de krijgsmacht. De gedragsregel is gericht op de bestrijding van ernstige slordigheden die dus verwijtbaar zijn en storend werken op de gang van zaken bij het schip, de inrichting of het onderdeel. Voorbeelden waarin sprake is van schending van artikel 10 WMT:
- Een chauffeur tankt zijn voertuig niet af waardoor hij tijdens een colonnerit de colonne moet verlaten.
- Als kamerwacht nalaten de sleutel van zijn kamer na het beëindigen van de dienst in te leveren.
- Op onzorgvuldige wijze zijn taak uitgevoerd door niet het voltallig ingedeelde personeel aan dek van koffie te voorzien.
NB: Indien geen verstoring optreedt kan mogelijk nog artikel 18 WMT (niet opvolgen dienstvoorschrift) van toepassing zijn in een aantal gevallen.
3260 Het nalaten hulp te verlenen aan anderen werkzaam bij of ten behoeve van de krijgsmacht
Artikel 11 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, geen hulp verleent, indien en voor zover deze nodig is en kan worden gevergd.
Dit artikel betreft gedragingen die geheel liggen in het vlak van de interne orde binnen de krijgsmacht. Het betreft de hulpverlening aan allen die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam zijn, dus zowel burgers als militairen. Niet in alle gevallen behoeft hulp te worden verleend, artikel 11 WMT zegt:
- indien en voor zover deze nodig is, en
- kan worden gevergd.
Indien de hulp nodig is en kan worden gevergd moet zij ook ongevraagd worden verleend.
ad a. "Indien nodig" wil zeggen noodzakelijk voor een goede gang van zaken binnen de krijgsmacht, dus niet wanneer een militair vraagt hem te helpen bij het sjouwen van zijn koffer wanneer hij op weg gaat naar huis. Indien niet noodzakelijke hulp wordt gevraagd, mag deze natuurlijk wel worden verleend, maar het is niet strafbaar indien de militair dit niet doet. Een ander voorbeeld is een militair die ziet dat een chauffeur bezig is om een militaire aanhangwagen aan te haken en daarin niet slaagt, en daar naar blijft staan kijken, zonder hulp te verlenen. Deze militair kan wel worden gestraft op grond van artikel 11.
ad b. "Voorzover deze kan worden gevergd" wil zeggen dat de hulpvraag redelijk moet zijn; de militair moet redelijkerwijs in staat zijn de gevraagde hulp te verlenen. Hij moet daartoe de mogelijkheid en de capaciteiten hebben. Van een willekeurige matroos kan bijvoorbeeld niet worden gevergd dat hij de machinist helpt, door onderhoud te plegen aan de motor. Of de militair verplicht is te helpen is ook afhankelijk van de werkzaamheden die de militair zelf zijn opgedragen. Mogelijk zijn die werkzaamheden belangrijker of is er meer haast bij. (Deze laatste zin kan ook veel vraagtekens opleveren)
Artikel 11 WMT betreft hulp die niet uitdrukkelijk is opgedragen. Wordt door een daartoe bevoegde meerdere een opdracht gegeven tot hulpverlening dan zijn uiteraard de artikelen inzake het dienstbevel van toepassing.
NB: Indien niet-helpen plaats vindt in de situatie dat er sprake is van levensgevaar voor de ander en de hulp had zonder gevaar voor de helper kunnen plaatsvinden kan artikel 450 WvSr van toepassing zijn.
3300 Gedragingen waardoor de militair het functioneren van de krijgsmacht belemmert
3310 Algemeen
De gedragsregels betreffende het belemmeren van het functioneren van de krijgsmacht zijn als volgt onderverdeeld:
- punt 3320: het belemmeren van het functioneren van de krijgsmacht door lijdelijkheid of onwilligheid, artikel 12 WMT;
- punt 3330: het beletten, belemmeren of verijdelen van in het belang van de militaire dienst genomen maatregelen, artikel 13 WMT;
- punt 3340: het anderen hinderen bij de uitoefening van hun taak, artikel 14 WMT.
3320 Het belemmeren van het functioneren van de krijgsmacht door lijdelijkheid of onwilligheid
Artikel 12 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die zich door lijdelijkheid of onwilligheid tegen militaire diensten verzet.
Dit artikel ligt min of meer in dezelfde sfeer als artikel 115 WvMS dat strafrechtelijk strafbaar stelt het stelselmatig niet nakomen van dienstverplichtingen waardoor het functioneren van de krijgsmacht wordt belemmerd. Onder "stelselmatig" dient te worden verstaan een samenhangende reeks van opzettelijke misdragingen.
Artikel 12 WMT is echter van toepassing in de gevallen waarin:
- er sprake is van weliswaar stelselmatige niet-nakoming van dienstverplichtingen of een samenhangende reeks kleinere opzettelijke misdragingen doch het functioneren van de krijgsmacht niet wordt belemmerd, of;
- er sprake is van het incidenteel niet nakomen van dienstverplichtingen, tenzij hierbij sprake is van opzet en tezamen met andere militairen (in dit laatste geval is er wederom sprake van een strafbaar feit).
Artikel 12 WMT heeft betrekking op een belemmering van het functioneren van de krijgsmacht door lijdelijk verzet binnen de normale uitoefening van de militaire taak. De regel heeft betrekking op zowel actief en passief gedrag.
Voorbeeld: een militair die tijdens een les exercitie uit onwilligheid alle handelingen bijzonder traag en vaak onjuist uitvoert en daardoor het goede verloop van de les belemmert.
NB: Niet onder de werking van dit artikel moet worden gebracht het niet-opvolgen van een dienstbevel of een dienstvoorschrift. In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 12 WMT samengevat.
3330 Het beletten, belemmeren of verijdelen van in het belang van de militaire dienst genomen maatregelen
Artikel 13 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die de uitvoering van een in het belang van de militaire dienst genomen maatregel belet, belemmert of verijdelt.
- Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats.
Dit artikel vormt het complement van artikel 117 WvMS dat het opzettelijk belemmeren of beletten van de uitvoering van een maatregel strafbaar stelt, indien daardoor de operationele gereedheid van enig onderdeel van de krijgsmacht dan wel de uitvoering van een operatie of oefening is of kan worden geschaad. Voor overtreding van artikel 13 WMT behoeft slechts de interne orde binnen de krijgsmacht te zijn geschaad, zonder dat hierbij sprake hoeft te zijn van opzet.
Voorbeeld: een militair ziet dat een order wordt opgehangen en verwijdert deze. Hierdoor start het in de order bevolen onderhoud de volgende morgen te laat.
Artikel 13 WMT, lid 2, geeft een uitbreiding buiten de strikt militaire sfeer, omdat een schending van deze gedragsregel, ook indien deze buiten de militaire sfeer plaatsvindt, van invloed kan zijn op de interne orde.
Voorbeeld: in het kader van een oefening is een verkeersbord opgehangen. Uit speelsheid draait een militair die ter plaatse met verlof was het bord in een andere richting.
In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 13 WMT samengevat.
3340 Het anderen hinderen bij de uitoefening van hun taak
Artikel 14 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, zonder noodzaak hindert bij de uitoefening van zijn taak.
- Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats.
Alleen bij het hinderen van de meerdere bij de uitoefening van zijn taak vormt dit artikel het complement van artikel 118 WvMS, behandelend de "feitelijke insubordinatie". In overige gevallen is er geen strafrechtelijke variant. Het betreft hier niet van hogerhand genomen maatregelen, maar situaties tussen personen die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam zijn (dus zowel de taakuitoefening van de meerdere, de gelijke, de mindere alsook van de burger welke werkzaam is bij of ten behoeve van de krijgsmacht). Voorbeeld: Het gereedschap van een monteur wegpakken (om bijvoorbeeld hem te plagen) waardoor deze onvoldoende kan doorgaan met zijn werkzaamheden. Artikel 14 WMT, lid 2, geeft een uitbreiding aan de werking van die gedragsregel buiten de strikt militaire sfeer. Deze uitbreiding is noodzakelijk omdat een schending van gedragsregel ook indien deze buiten de militaire sfeer plaatsvindt, zijn terugslag kan hebben op de interne orde binnen de krijgsmacht.
Voorbeeld: een chauffeur krijgt op de terugweg naar de kazerne pech met zijn militaire voertuig. Terwijl hij deze staat te repareren komt een militair die op dat moment geen dienst doet of behoort te doen langs. Om te plagen, pakt hij een bepaald stuk gereedschap weg, waardoor de chauffeur onvoldoende kan doorgaan met zijn werkzaamheden.
In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 14 WMT samengevat.
3400 Gedragingen tegen het dienstbevel
3410 Algemeen
Artikel 15 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een dienstbevel niet opvolgt.
Een organisatie, dus zeker ook de krijgsmacht, kan slechts dan goed functioneren wanneer de leiding erop kan rekenen, dat de gegeven richtlijnen worden nageleefd en opdrachten worden uitgevoerd. De gehoorzaamheidsplicht, het dienstbevel en het daarmee samenhangende delict van ongehoorzaamheid nemen in de militaire samenleving dan ook een belangrijke plaats in. Artikel 15 WMT complementeert het strafrechtelijk strafbaar gestelde schenden van een dienstbevel, als omschreven in de artikelen 126 t/m 134 WvMS. Er bestaat een duidelijke scheiding tussen ongehoorzaamheid die strafrechtelijk en ongehoorzaamheid die tuchtrechtelijk is strafbaar gesteld. Ongehoorzaamheid is slechts dan een strafbaar feit indien weigering of niet-opvolging van een dienstbevel gewichtige militaire belangen schaadt of in gevaar brengt of in gevaar kan brengen. Er is sprake van gewichtige militaire belangen indien:
- de gereedheid tot het daadwerkelijk uitvoeren van een operatie of oefening van enig onderdeel van de krijgsmacht is geschaad;
- of schade hiervoor te duchten is;
- of gevaar voor personen of goederen ontstaat;
- of het een bevel betreft om aan een gevecht met de vijand deel te nemen of tegen deze stand te houden.
Indien één van de hiervoor genoemde bijzondere gevolgen zich voordoet is er sprake van een strafbaar feit. In alle andere gevallen raakt niet opvolging van het dienstbevel slechts de interne gang van zaken binnen de krijgsmacht en dient aan het tuchtrecht te worden getoetst. In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 15 WMT samengevat.
Vervolgens zal worden behandeld:
- punt 3420: de definitie van het dienstbevel
- punt 3430: de vereisten waaraan het dienstbevel moet voldoen
- punt 3440: gewijzigde omstandigheden
- punt 3450: het dienstbevel tot een onrechtmatige gedraging
- punt 3460 met elkaar strijdige dienstbevelen
- punt 3470: orders gegeven door buitenlandse militairen
- punt 3480: orders gegeven door burgers
3420 Definitie van het dienstbevel
De in artikel 125 WvMS gegeven definitie van het dienstbevel is ingevolge artikel 1 WMT tevens van toepassing voor het tuchtrecht.
Artikel 125 WvMS luidt:
Onder een dienstbevel wordt verstaan een bevel dat enig militair dienstbelang betreft en gegeven is door een meerdere aan een mindere.
3430 De vereisten waaraan het dienstbevel moet voldoen
Het dienstbevel dient te voldoen aan de volgende eisen:
- het dient enig militair dienstbelang te betreffen, zie punt 3431.
- het moet gegeven zijn door een militaire meerdere aan een mindere, zie punt 3432.
- Er moet sprake zijn van een bevel, zie punt 3433.
Indien aan deze formele vereisten niet is voldaan is er geen sprake van een dienstbevel en kan er niet tuchtrechtelijk worden opgetreden op grond van artikel 15 WMT.
3431 Het bevel dient enig militair dienstbelang te betreffen
Dat het bevel enig militair dienstbelang dient te betreffen slaat op de inhoud van het bevel. Het is ongewenst het opvolgen van dienstbevelen afhankelijk te doen zijn van het oordeel van de bevelsontvanger omtrent de doelmatigheid der bevelen, derhalve wordt de vraag of de uitvoering van het bevel doelmatig is buiten beschouwing gelaten. Enig militair dienstbelang dient ruim te worden geïnterpreteerd. Van enig militair dienstbelang is slechts geen sprake indien het bevel een zuiver particuliere aangelegenheid betreft. Het is voor de mindere niet altijd mogelijk om te beoordelen of het hem gegeven bevel al dan niet een militair dienstbelang betreft.
Voorbeeld: een meerdere geeft aan een mindere opdracht zijn koffer op te halen. Wanneer de opdracht gegeven wordt omdat de meerdere op het punt stond met vakantie te vertrekken is er slechts een particulier belang en geen militair dienstbelang aanwezig. Heeft de meerdere echter de koffer nodig omdat hij onverwachts is aangewezen voor een bepaalde dienst en geen tijd heeft om de koffer zelf op te halen, is er wel sprake van een militair dienstbelang.
In die gevallen waarbij twijfel kan bestaan over de vraag of er sprake is van enig militair dienstbelang, verdient het aanbeveling dat de meerdere bij het geven van het bevel aangeeft waaruit dit dienstbelang bestaat.
3432 Het bevel moet gegeven zijn door een meerdere aan een mindere
NB: zie voor orders gegeven door buitenlandse militairen punt 3470 en voor orders gegeven door burgers punt 3480.
De verhouding meerdere - mindere.
- De vereiste verhouding meerdere - mindere bestaat ingevolge artikel 67 WvMS: (1). krachtens hogere militaire rang; (2). bij gelijkheid in rang, krachtens meerdere ouderdom daarin, doch alleen m.b.t. dienstaangelegenheden; (3). onafhankelijk van rang of stand, wanneer en voor zover de ene hetzij krachtens zijn betrekking als bevelvoerend militair, hetzij krachtens beschikking van het bevoegd gezag, de andere onder zijn bevelen heeft (meerdere door commando).
- De vereiste verhouding meerdere – mindere bestaat ingevolge artikel 134 WvMS: krachtens functie van troepenafdeling, belast met wacht- of patrouilledienst en schildwacht.
ad a.(1). i. De mogelijkheid bestaat dat buitenlandse militaire rangen gelijkgesteld worden aan Nederlandse militaire rangen en er een meerdere – mindere verhouding ontstaat. zie punt 2040. ii. Titulaire en tijdelijke rangen geven voor wat betreft het militaire straf- en tuchtrecht dezelfde bevoegdheden en verplichtingen als effectieve rangen. ad a.(2) De ouderdom in rang (anciënniteit) wordt bepaald door het tijdstip van benoeming in of bevordering tot die rang. ad a.(3) "Bevoegd gezag" als hier bedoeld is elke meerdere, die bevoegd is tot het nemen van een dergelijke beslissing, welke niet op schrift behoeft te worden gesteld. Uiteraard moet de bevelsverhouding aan de betrokkenen bekend zijn of bekend kunnen zijn.
Voorbeelden van "meerdere door commando":
- Een sergeant baancommandant bij een schietoefening wijst een leerling KMS aan om een peloton medeleerlingen naar de kazerne terug te marcheren: deze militair is voor de uitvoering van deze taak "meerdere door commando" voor zijn medemilitairen;
- Een klasse-oudste of bakscommandant;
- Een sergeant-instructeur over een cursist van hogere rang of anciënniteit.
- De onderofficier van de sloep ten aanzien van de inzittenden.
ad b. Positie van een troepenafdeling, belast met wacht- of patrouilledienst en die van een schildwacht. Op grond van artikelen 124 en 134 WvMS worden een troepenafdeling belast met wacht of patrouilledienst en een schildwacht gelijkgesteld met een meerdere van iedere andere militair ongeacht diens rang of stand met uitzondering van diegene aan wie zij in die functie ondergeschikt zijn Deze gelijkstelling geldt slechts ten aanzien van het geven van dienstbevelen (artikel 134 WvMS) en ten aanzien van het functioneren van de schildwacht, de troepenafdeling en de patrouille (artikel 124 WvMS). Zie voor de schildwacht ook nog artikel 31, tweede lid, WMSR in verband met een rechtvaardigingsgrond. Voor het overige blijft de verhouding meerdere - mindere bestaan.
Voorbeeld:
Een officier die weigert te voldoen aan de opdracht van een ongegradeerde schildwacht om zijn legitimatiebewijs te tonen, maakt zich schuldig aan het niet opvolgen van een dienstbevel (artikelen 127 t/m 130 WvMS of artikel 15 WMT) en bij verzet tegen die schildwacht pleegt hij het misdrijf van "feitelijk insubordinatie" (artikelen 118 t/m 120 WvMS).
Deze afwijkende situatie moet, evenals bij de meerdere door commando, strikt worden geïnterpreteerd. Daarom is het van groot belang te weten, wanneer er sprake is van een schildwacht resp. van een troepenafdeling, belast met wacht- of patrouilledienst. Ingevolge artikel 69 WvMS wordt onder schildwacht verstaan, iedere militair die op post of uitkijk is gesteld en:
- met een door de Minister van Defensie vast te stellen wapen is uitgerust, of
- voorzien is van een door de Minister van Defensie vast te stellen kenteken (band waarop het woord "schildwacht", gedragen om de linker bovenarm.
De woorden "op post of uitkijk gesteld" worden ruim geïnterpreteerd; ook het zelfstandig aflossen van zijn voorganger (eventueel na door deze te zijn gewekt) en diens post betrekken valt eronder. Andere individuele wachthebbenden (ongewapende wachten zonder band met daarop het woord "schildwacht", burger- en militaire portiers en dergelijke) zijn geen schildwacht en dus niet gelijkgesteld met een militaire meerdere. Niet-voldoening aan hun aanwijzingen levert bijgevolg geen "ongehoorzaamheid" op in de zin van artikelen 127 t/m 130 WvMS of artikel 15 WMT, maar kan wel worden aangemerkt als het niet opvolgen van een dienstvoorschrift, als strafbaar gesteld in de artikelen 137 t/m 138 WvMS en artikel 18 WMT. Een "troepenafdeling" is een eenheid van tenminste 2 militairen, van wie één met het bevel over die afdeling is belast. In tegenstelling tot de individuele schildwacht is niet elk lid van een met wacht- of patrouilledienst belaste troepenafdeling gelijkgesteld met een meerdere, doch slechts de troepenafdeling als geheel. Uiteraard zal zij optreden bij monde van haar commandant of een lid, maar dan moet duidelijk zijn, dat hij optreedt namens de afdeling. Onder "patrouille" wordt verstaan een groep militairen (twee of meer, waarvan één als commandant is aangewezen en/of optreedt) die als groep is belast met een bepaalde (beveiligende) taak. Zij moeten duidelijk kenbaar als groep optreden. Alleen dan kunnen zowel de commandant als de leden van de patrouille aanspraak maken op hun bijzondere positie.
3433 Er moet sprake zijn van een bevel
Er zijn ten aanzien van de vorm en inhoud van een dienstbevel geen dienstvoorschriften gegeven. Als richtlijn kan worden gegeven, dat de meerdere ernaar moet streven dat zijn bevel voldoet aan de volgende eisen :
- redelijk en billijk;
- kort en bondig;
- stellig en duidelijk;
- rekening houdend met de omstandigheden;
- rekeninghoudend met de persoon aan wie het bevel gegeven wordt (bijv. i.v.m. diens bevattingsvermogen);
Om er zeker van te zijn dat het goed begrepen is, kan het - afhankelijk van het belang van het bevel, de omstandigheden en de persoon van de bevelsontvanger - aanbeveling verdienen dit bevel te laten herhalen. Niet nodig is:
- de woorden "gelasten", "opdracht geven", of "bevelen" te gebruiken;
- te zeggen dat het een dienstbevel is;
- het bevel tot drie keer toe te herhalen.
Veel bevelen worden in de praktijk min of meer gegeven in de vorm van een verzoek. Desondanks blijft het een bevel.
Voorbeelden:
- Als een meerdere aan een hem ondergeschikte in het kader van dienstverrichtingen schrijft ’Ik verzoek u betekent dat zonder meer "ik gelast u".
- Als een sergeant bezig met een dienstverrichting, een passerende soldaat uit zijn groep toeroept "help eens een handje" is dit een bevel.
Een aanvankelijk weigerachtige mindere zal vaak gehoorzamen als het hem gegeven bevel wordt benadrukt of herhaald. Formeel heeft hij echter reeds bij de eerste weigering ongehoorzaamheid gepleegd. Een dienstbevel veronderstelt dat de bevelsontvanger zich persoonlijk aangesproken weet. Dit is ook het geval indien hij deel uitmaakt van een groep, bijvoorbeeld bij exercitie. Het bevel kan ook schriftelijk dan wel door een sein of teken worden gegeven. Bovendien moet het bevel steeds voor een concreet geval worden gegeven. Een bevel om zich in het vervolg goed te gedragen is een algemene aanwijzing en geen dienstbevel. Ook te onderscheiden van het niet opvolgen van een dienstbevel is het niet naleven van een dienstvoorschrift (zie punt 3500).
3440 Gewijzigde omstandigheden
Het kan zijn dat, nadat een bevel is ontvangen de situatie zich gewijzigd heeft sedert het ogenblik waarop het bevel gegeven is, ter plaatse een andere toestand wordt aangetroffen dan door de opdrachtgever werd verondersteld, waardoor:
- het bevel niet uitvoerbaar is, of
- de uitvoering van het bevel een ander, hoger belang zal schaden.
De militair die het bevel ontving, dient dan - indien nieuwe bevelen niet of niet tijdig kunnen worden gevraagd of verkregen - naar eigen inzicht te handelen, door hetzij dit bevel uit te voeren op een andere wijze dan was opgedragen, dan wel het ontvangen bevel geheel of gedeeltelijk niet uit te voeren. In beide gevallen dient hij de opdrachtgever zo spoedig mogelijk op de hoogte te stellen van de door hem getroffen maatregelen en de redenen van het afwijken of niet-opvolgen van het bevel. Bij dit initiatief zal de mindere zich steeds dienen af te vragen: "Wat zou mijn meerdere mij hebben opgedragen, als hij wist, wat ik nu weet". Het mag dus geen eigengereid optreden zijn. Hij dient te handelen in de geest van zijn opdrachtgever.
Voorbeelden:
- De commandant van een patrouille krijgt de opdracht zijn patrouille per rubberboot over een meer te brengen en zich vóór een bepaald tijdstip te melden bij een commandopost aan de overzijde. Bij aankomst bij dat meer blijkt de wind zodanig te zijn toegenomen, dat de commandant de oversteek per rubberboot te gevaarlijk acht. Wanneer het niet mogelijk is om nadere orders te vragen, moet de commandant op grond van de gewijzigde omstandigheden zelfstandig beslissen om:
- de oversteek niet te maken en terug te keren, of
- een groter vaartuig te zoeken en de oversteek toch te maken, of
- rondom het meer te trekken en op een later tijdstip aan de overzijde te komen.
- Een patrouille heeft een opdracht tot kaartlezen en moet zich op een bepaald tijdstip terugmelden. In de buurt van een rivier gekomen, verneemt de commandant dat een dijkbreuk dreigt te ontstaan, waardoor een groot polderlandschap met een aantal boerderijen onder water zal lopen. Hij besluit terecht op grond van het algemeen belang zijn opdracht tot kaartlezen niet verder uit te voeren en met zijn patrouille onmiddellijk te helpen bij het verstevigen van de dijk.
3450 Het dienstbevel tot een onrechtmatige gedraging
Artikel 16 WMT luidt:
Het voorgaande artikel is niet toepasselijk indien de bevolen gedraging onrechtmatig is of door de militair te goeder trouw als onrechtmatig werd beschouwd.
Voorbeeld: een chauffeur krijgt van zijn voertuigcommandant opdracht een weg in te rijden waarbij staat aangegeven dat deze verboden is voor militaire voertuigen. De chauffeur weigert de weg in te rijden. Hij weigert een bevel tot een onrechtmatige gedraging en is dus niet strafbaar. Indien later blijkt dat voor die oefening een ontheffing was verleend dan toch is de chauffeur niet strafbaar indien hij te goeder trouw was. Dit betekent dat hij niet wist en ook niet kon weten dat die ontheffing verleend was. Was bijvoorbeeld voor aanvang van de oefening aan alle deelnemers deze ontheffing bekend gemaakt of had de voertuigcommandant de ontheffing bekend gemaakt aan zijn chauffeur dan is er van goede trouw geen sprake meer en is de weigering strafbaar. Dit artikel bevat dezelfde strafuitsluitingsgrond als genoemd in de artikelen 131 en 132 WvMS. Uit het gegeven voorbeeld blijkt dat indien een militair die in conflict raakt over de vraag of hij het bevel tot een (vermeende) onrechtmatige gedraging wel of niet moet opvolgen in beide gevallen niet strafbaar is, indien hij te goeder trouw handelt. Te goeder trouw wil zeggen dat iemand van de juistheid van zijn handelen uit gaat en er ook in redelijkheid van uit mag gaan. Er is dan een situatie waarin niet gezegd kan worden dat hij beter had kunnen en moeten weten. Het geven van onrechtmatige bevelen is in artikel 28 WMT strafbaar gesteld.
3460 Met elkaar strijdige dienstbevelen
Artikel 17 WMT luidt:
Indien twee of meer onderling strijdige dienstbevelen zijn gegeven, is het niet opvolgen van een bevel dat voorafgaat aan het laatst gehandhaafde geen met de militaire tucht strijdige gedraging.
Dit artikel bevat dezelfde regeling van de gehoorzaamheidsplicht bij het ontvangen van twee of meer onderling strijdige dienstbevelen als opgenomen in artikel 133 WvMS voor strafrechtelijk te handhaven bevelen. In beide bepalingen wordt onder "onderling strijdige dienstbevelen" verstaan twee of meer dienstbevelen, die:
- tegelijkertijd moeten worden opgevolgd waardoor of voor het ene of voor het andere bevel de tijd ontbreekt, waarbij de inhoud van de bevelen niet strijdig hoeft te zijn;
- niet beiden volledig kunnen worden opgevolgd omdat de bevelen inhoudelijk tegenstrijdig zijn.
Van de bevelsontvanger mag en kan niet worden verlangd dat hij zelf uitmaakt welk bevel hij moet opvolgen. De verantwoordelijkheid voor die keuze en voor de gevolgen daarvan berust bij de laatste opdrachtgever. De bevelsontvanger moet in alle gevallen waarin sprake is van onderling strijdige bevelen, de laatste opdrachtgever op de hoogte stellen van de eerder ontvangen bevelen. Indien de laatste opdrachtgever nu beslist dat het laatste bevel moet worden opgevolgd (laatst gehandhaafde bevel), is hij voor het niet-opvolgen van het eerste bevel of eerdere bevelen verantwoordelijk. Als de laatste opdrachtgever geen melding is gedaan van eerder ontvangen bevelen is er ook geen sprake van een laatst gehandhaafd bevel. De verantwoordelijkheid voor het niet-opvolgen kan dan immers niet worden verlegd naar de laatst opdrachtgever omdat deze niet van het eerder ontvangen bevel of bevelen heeft geweten.
3470 Orders gegeven door buitenlandse militairen
Ingevolge artikel 75a WvMS bestaat een verhouding van meerdere tot mindere ten opzichte van buitenlandse militairen slechts voor zover zulks bij of krachtens koninklijk besluit is bepaald. Daar een dergelijk besluit niet tot stand is gebracht kan een opdracht gegeven door een buitenlandse militair dus geen dienstbevel zijn. Zie ook punt 2040 Het niet opvolgen van een dienstopdracht gegeven door een buitenlandse militair kan echter wel betekenen dat in strijd wordt gehandeld met een dienstvoorschrift.
Voorbeeld 1. Artikel 137 AMAR luidt: “De militair in werkelijke dienst is verplicht de hem opgedragen werkzaamheden en/of diensten naar beste vermogen te vervullen, en de uit dien hoofde voor hem geldende voorschriften en orders te kennen.” Een militair die een dienstopdracht, gegeven door een boven hem gestelde buitenlandse militair, niet opvolgt, handelt dus in strijd met deze als dienstvoorschrift te beschouwen bepaling.
Voorbeeld 2. Indien een Nederlandse militair onder het gezag van een buitenlandse militair is gesteld, kan de verhouding tussen hen geregeld zijn in een bijzonder dienstvoorschrift. In dat geval levert niet opvolgen van een hem door de buitenlandse militair gegeven dienstopdracht tevens een schending op van dit bijzondere voorschrift.
3480 Orders gegeven door burgers
Een door een burger gegeven order kan volgens de definitie in artikel 125 WvMS nooit een dienstbevel zijn. Toch kan een militair in werkelijke dienst voor het verrichten van werkzaamheden worden gesteld onder een functionaris, die niet behoort tot het militair personeel van de krijgsmacht. Bijvoorbeeld een korporaal onderhoudsmonteur tewerkgesteld onder een burger chef van de werkplaats. De onder een burger gestelde militair is verplicht diens orders op te volgen. Deze verplichting vloeit voort uit artikel 137 AMAR.
3500 Gedragingen tegen het dienstvoorschrift
Zie tevens 3001, laatste alinea.
3510 Algemeen
Artikel 18 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een dienstvoorschrift niet opvolgt.
- Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats, indien het in het dienstvoorschrift gegeven ge- of verbod betrekking heeft op het gedrag van de militair die zich voor de uitoefening van zijn dienst buiten Nederland bevindt.
Niet alle ge- en verboden, nodig voor een goed functioneren van de krijgsmacht, zijn nauwkeurig voor alle afzonderlijke gevallen in de wet te omschrijven. Veel is geregeld door middel van dienstvoorschriften. Dientengevolge speelt ook binnen het tuchtrecht het dienstvoorschrift een belangrijke rol. Art 18 WMT complementeert het strafrechtelijk strafbaar gestelde niet-opvolgen van een dienstvoorschrift, als geregeld in de artikelen 136 t/m 138 WvMS. Het niet-opvolgen van een dienstvoorschrift valt onder het strafrecht, indien daardoor met name aangegeven gewichtige belangen van particulieren en of van de krijgsmacht als geheel of van een onderdeel daarvan zijn of kunnen worden geschaad. Dit is het geval wanneer daardoor:
- de gereedheid voor de daadwerkelijke uitvoering van een operatie of oefening is geschaad, of
- hiervoor is te duchten;
- gemeen gevaar voor goederen is te duchten;
- levensgevaar voor een ander te duchten is.
Deze criteria worden ook wel het gevaarscriterium genoemd. Indien de niet-opvolging van het dienstvoorschrift niet voldoet aan het gevaarscriterium, betreft het de interne gang van zaken binnen de krijgsmacht en wordt aan het tuchtrecht getoetst. Het niet-opvolgen van een dienstvoorschrift kan zowel met opzet als door schuld geschieden. Onder het niet-opvolgen wordt ook begrepen het niet juist opvolgen en het niet volledig opvolgen van een dienstvoorschrift. In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 18 WMT samengevat.
Vervolgens zal worden behandeld:
- punt 3520: de definitie van het dienstvoorschrift,
- punt 3530: de bevoegdheid tot het geven van dienstvoorschriften,
- punt 3540: de vereisten waaraan een dienstvoorschrift moet voldoen,
- punt 3560: strijdigheid tussen dienstbevel en dienstvoorschrift,
- punt 3550: toepasselijkheid naar tijd en plaats.
3520 De definitie van het dienstvoorschrift
De in artikel 135 WvMS gegeven definitie van het dienstvoorschrift is ingevolge van artikel 1 WMT tevens van toepassing voor het tuchtrecht.
Artikel 135 WvMS luidt: Onder dienstvoorschrift wordt verstaan een bij of krachtens algemene maatregel van Rijksbestuur of van bestuur dan wel een bij of krachtens landsverordening onderscheidenlijk landsbesluit gegeven schriftelijk besluit van algemene strekking dat enig militair dienstbelang betreft en een tot de militair gericht ge- of verbod bevat.
3530 De bevoegdheid tot het geven van dienstvoorschriften
Een dienstvoorschrift moet gegeven zijn bij of krachtens algemene maatregel van (Rijks)bestuur. Het Rijksbesluit uitvoeringsbepalingen militair straf- en tuchtrecht regelt wie in het algemeen bevoegd zijn tot het vaststellen van dienstvoorschriften. In dat besluit is aan de Minister van Defensie de bevoegdheid gegeven ook functionarissen aan te wijzen die bevoegd zijn tot het geven van dienstvoorschriften.
Artikel 9, lid 2, van dat besluit luidt:
2. Tot het ter verzekering van het goede functioneren van de krijgsmacht, ter bevordering van de veiligheid en ter handhaving van de discipline geven van dienstvoorschriften, zijn bevoegd:
- Onze Minister van Defensie;
- de door Onze Minister van Defensie aan te wijzen functionarissen;
- de bevelvoerend militair, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de Wet militair tuchtrecht, alsmede de boven hem gestelde bevelvoerende militairen.
De bevoegdheid op het laagste niveau is gekoppeld aan de bevoegdheid tot het opleggen van tuchtrechtelijke straffen. Daarnaast zijn alle boven de commandant gestelde bevelvoerende militairen bevoegd tot het vaststellen van dienstvoorschriften. Grenzen gesteld aan de bevoegdheid tot het vaststellen van dienstvoorschriften zijn:
- Dienstvoorschriften mogen slechts vastgesteld worden door de daartoe bevoegdverklaarden zelf of bij afwezigheid door hun waarnemer,
- Zij die bevoegd zijn tot het vaststellen van dienstvoorschriften mogen dit slechts doen indien dit voorschrift niet in strijd is met een dienstvoorschrift van een hogere commandant.
3540 De vereisten waaraan een dienstvoorschrift moet voldoen
- De vereisten van artikel 135 WvMS waaraan een dienstvoorschrift moet voldoen, zijn:
(1). zij moeten enig militair dienstbelang betreffen;
(2). het besluit moet schriftelijk zijn gegeven, maar is aan geen vorm gebonden;
(3). het besluit moet van algemene strekking zijn;
(4). het moet een tot de militair gericht ge- of verbod bevatten; Indien aan één of meer van de hiervoor genoemde vereisten niet is voldaan is er geen sprake van een dienstvoorschrift als bedoeld in artikel 135 WvMS.
ad (1). Voor het begrip "enig militair dienstbelang" wordt verwezen naar punt 3431. De Minister van Defensie en aan iedere boven de vaststeller gestelde bevel voerende militair is de bevoegdheid toegekend een dienstvoorschrift dat niet enig militair dienstbelang betreft te vernietigen, schorsen of doen aanvullen.
ad (2). Een andere dan schriftelijke wijze van bekendmaken is niet geoorloofd. Een via telefoon, radio of mondeling op appel bekendgemaakt voorschrift is geen dienstvoorschrift, indien het niet daarnaast ook schriftelijk is bekendgemaakt.
ad (3). Een dienstvoorschrift moet van "algemene strekking" zijn, d.w.z. voor herhaalde toepassing vatbaar.
ad (4). Niet iedere aanwijzing is een dienstvoorschrift. Duidelijk moet zijn welk gedrag geboden en/of welk gedrag verboden is.
- De overige vereisten waaraan het dienstvoorschrift moet voldoen zijn:
(1). De bekendmaking moet op een zodanig tijdstip geschieden, dat alle militairen waarvoor het bestemd is tijdig op de hoogte kunnen zijn;
(2). Het dienstvoorschrift dient op zodanige wijze onder de militairen waarvoor het bestemd is te worden verspreid dat zij geacht kunnen worden tijdig van de inhoud op de hoogte te zijn;
(3). Duidelijk moet in voorkomend geval blijken voor welke periode en/of voor welke gevallen dit dienstvoorschrift van toepassing is;
(4). Een dienstvoorschrift mag geen beperking van fundamentele rechten of vrijheden inhouden, tenzij zulks bij of krachtens wet is geregeld;
(5). Een dienstvoorschrift mag niet in strijd zijn met een regeling of een belang van hogere orde. In voorkomend geval kan de Minister van Defensie en iedere boven de vaststeller gestelde bevelvoeren de militair dat dienstvoorschrift vernietigen, schorsen of doen aanvullen. Indien de commandant bij het houden van een tuchtproces meent dat een dienstvoorschrift mogelijk in strijd is met een hogere regeling, roept hij over de vermeende strijdigheid schriftelijk de beslissing in van de rechtbank conform artikel 80 WMT en schorst het tuchtproces voor zover het de schending van dat dienstvoorschrift betreft. In de meeste gevallen zal de bekendheid met dienstvoorschriften wel aanwezig zijn gelet op de ruime aandacht die wordt geschonken aan de vigerende dienstvoorschriften tijdens de opleiding of bij de uitgifte van nieuwe dienstvoorschriften. Slechts indien een militair een dienstvoorschrift niet opvolgt omdat hij stelt er niet mee bekend te zijn geweest en hij er redelijkerwijs ook niet mee bekend kon zijn, zal de commandant niet tot bestraffing overgaan. De verwijtbaarheid ontbreekt dan immers. Het is wel aan de militair die zich beroept op de onbekendheid met het dienstvoorschrift dit aannemelijk te maken.
3550 Toepasselijkheid naar tijd en plaats
Artikel 18 WMT, lid 2, luidt:
2. Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats, indien het in het dienstvoorschrift gegeven ge- of verbod betrekking heeft op het gedrag van de militair die zich voor de uitoefening van zijn dienst buiten Nederland bevindt.
In het algemeen is het niet-opvolgen van een dienstvoorschrift buiten de strikt militaire sfeer niet strafbaar. Slechts indien in dienstvoorschriften gegeven ge- of verboden betrekking hebben op het gedrag van de militair die zich voor de uitoefening van zijn dienst buiten Nederland is het artikel ook buiten de strikt militaire sfeer van toepassing. Uitbreiding van de toepasselijkheid in het buitenland is noodzakelijk, omdat ge- en verboden daar met name nodig kunnen zijn buiten de militaire plaats en in de vrije tijd van de militair. Zo is het denkbaar dat tijdens verblijf in het buitenland bepaalde gedeelten van een stad of een gebied bij dienstvoorschrift voor de militair verboden worden verklaard. NB: Het kan voorkomen dat gedragingen buiten de militaire sfeer gevolgen hebben voor de interne orde. Bepaalde ge- en verboden zal men hoewel men geen dienst doet en zich buiten een militaire plaats bevindt, toch moeten naleven, omdat zij eisen betreffen waaraan men moet voldoen, als men met de dienst aanvangt en weer onder de werking van het tuchtrecht valt. Hierbij kan worden gedacht aan het voorschrift dat een chauffeur voldoende rust moet nemen voor de aanvang van een lange rit en in de vrije tijd daaraan voorafgaand daarvoor moet zorgen en aan het voorschrift dat een vlieger gedurende een bepaalde tijd voorafgaand aan zijn vlucht geen alcoholhoudende dranken mag gebruiken.
3560 Strijdigheid tussen dienstbevel en dienstvoorschrift
Artikel 19 WMT luidt:
Het voorgaande artikel is niet toepasselijk indien een van het dienstvoorschrift afwijkend dienstbevel is opgevolgd.
Deze bepaling is de tuchtrechtelijke pendant van artikel 138 WvMS, dat luidt; ’Een feit, bedoeld in een van beide voorgaande artikelen, is niet strafbaar indien een van het dienstvoorschrift afwijkend dienstbevel is opgevolgd’. Indien er op een of andere wijze strijd bestaat tussen een dienstvoorschrift en een dienstbevel moet dus altijd het dienstbevel worden opgevolgd. Er moet immers van worden uitgegaan dat een dienstbevel meer is toegesneden op de omstandigheden van het concrete geval. Door het geven van het afwijkende dienstbevel, wordt de verantwoordelijkheid voor het niet-opvolgen van het dienstvoorschrift verlegd naar de opdrachtgever. De opdrachtgever kan voor het geven van een onrechtmatig bevel ter verantwoording worden geroepen. Het is niet noodzakelijk dat de ontvanger van het strijdige dienstbevel de gever van het dienstbevel op de hoogte stelt van het dienstvoorschrift.
3570 Aanvullende werking van een dienstvoorschrift
Door middel van een dienstvoorschrift kunnen gedragsregels bijvoorbeeld voor bepaalde groepen van militairen worden aangevuld. In het geval van artikel 8 WMT (door schuld niet in staat zijn zijn dienstverplichtingen te vervullen) kunnen door een dienstvoorschrift de verplichtingen ten aanzien van chauffeurs en vliegers met betrekking tot bijvoorbeeld het gebruik van alcohol (ook voor aanvang van een dienst) worden verscherpt.
3600 Gedragingen tegen de persoon
3610 Algemeen
De gedragingen tegen de persoon omvatten in het tuchtrecht de artikelen 20 t/m 23 WMT. De gedragsregels betreffende gedragingen tegen de persoon zijn als volgt onderverdeeld:
- punt 3620: bedreiging en uitschelden/bespotten, artikelen 20 WMT;
- punt 3630: aantijging of klacht/aangifte tegen beter weten in, artikel 21 WMT;
- punt 3640: aantasting van de persoon zonder gebruik van geweld, artikel 22 WMT;
- punt 3650: nodeloos in gevaar brengen van personen, artikel 23 WMT;
De bescherming van de persoon die door deze artikelen geboden wordt, geldt voor iedere militair en een ieder die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is.
3620 Bedreiging en uitschelden/bespotten
Bedreiging en uitschelden/bespotten zijn strafbaar gesteld in artikel 20 WMT.
Artikel 20 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, in het openbaar of in zijn tegenwoordigheid met enig kwaad bedreigt, uitscheldt of bespot.
- Bedreiging Onder bedreiging wordt in dit artikel het uiten van dreigementen verstaan, zowel mondelinge als schriftelijke. Feitelijke bedreiging met geweld, dus met mes, stok, opgeheven vuist e.d. is strafbaar gesteld in artikel 140 WvMS en in onder andere artikel 285 WvSr. Deze gedragsregel is slechts van toepassing binnen de tijd dat de militair dienst doet of behoort te doen en/of hij zich bevindt op een militaire plaats en/of de bedreiging binnen een militaire plaats uitwerking heeft. In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 20 WMT, voorzover dit betreft de bedreiging, samengevat. (zie stroomschema 11) Onder "openbaar" dient te worden verstaan in tegenwoordigheid van (een) ander(en), dus ook in messes of kantines. Eveneens dient daaronder te worden verstaan het ophangen van een desbetreffend geschrift zodat dit voor (een) ander(en) zichtbaar is. Onder "in zijn tegenwoordigheid" dient mede te worden verstaan per post of via de telefoon ingezonden of ingebracht.
- Uitschelden/bespotten Voor wat betreft uitschelden/bespotten complementeert dit artikel de artikelen 261 t/m 271 WvSr, waar de belediging strafbaar wordt gesteld. In het WvMS is hierop geen aanvulling gegeven.
In artikel 20 WMT gaat het om de lichtere vormen, zoals bespotten of uitschelden, waardoor niet iemands eer of goede naam wordt aangetast maar wel persoonlijke wrijvingen kunnen ontstaan die ordeverstorend werken. In het strafrecht is belediging slechts te vervolgen n.a.v. een ingediende klacht door de beledigde partij. In het WMT is uitschelden/bespotten strafbaar, ook indien dit door iemand anders dan de bespotte of uitgescholden partij is gerapporteerd. Deze gedragsregel is slechts van toepassing binnen de tijd dat de militair dienst doet of behoort te doen en/of hij zich bevindt op een militaire plaats. In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 20 WMT, voorzover dit betreft uitschelden/bespotten, samengevat. Onder "openbaar", in stroomschema 12, dient te worden verstaan in tegenwoordigheid van (een) ander(en), dus ook in messes of kantines. Eveneens dient daaronder te worden verstaan het ophangen van een geschrift zodat dit voor (een) ander(en) zichtbaar is. Onder "in zijn tegenwoordigheid" dient mede te worden verstaan per post of via de telefoon ingezonden of ingebracht.
3630 Aantijging of klacht/aangifte tegen beter weten in
Artikel 21 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die tegen beter weten in een aantijging tegen of een klacht over een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, inbrengt of inzendt.
In het tuchtrecht zijn de gevallen strafbaar gesteld waarin sprake is van een aantijging of klacht tegen beter weten in zonder dat de eer of goede naam van de persoon waartegen deze is gericht wordt aangetast, maar waardoor de interne verhoudingen binnen de krijgsmacht worden verstoord. De gevallen waarbij de eer of goede naam van de persoon wel wordt aangetast zijn strafbaar gesteld in artikel 268 WvSr. "Tegen beter weten in" houdt in dat de indiener van de klacht of aantijging weet dat deze onterecht is, hij handelt daardoor dus opzettelijk. NB: Een vermeend rechtvaardig beroep over een opgelegde straf is nooit strafbaar aangezien deze niet "tegen beter weten in" is ingediend. Deze gedragsregel is slechts van toepassing binnen de tijd dat de militair dienst doet of behoort te doen en/of hij zich bevindt op een militaire plaats. In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 21 WMT samengevat. Onder een "aantijging" dient te worden verstaan een kwaadwillige, ongegronde beschuldiging. Onder een "klacht" dient te worden verstaan een aanklacht wegens geleden onrecht. Onder "overheid" dient in dit verband te worden verstaan ieder die bij enig orgaan van Rijk, Provincie of Gemeente werkzaam is en op een of andere wijze bevoegd is een klacht of aangifte in ontvangst te nemen.
3640 Aantasting van de persoon zonder gebruik van geweld
Aantasting van de persoon is voor het tuchtrecht strafbaar gesteld.
Artikel 22 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die de persoon van een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, aantast.
Onder "aantasting van de persoon" worden die gevallen bedoeld waarbij geen geweld is gebruikt en waarbij geen pijn of letsel is opgetreden. Ernstige vormen van aantasting van de persoon worden bestreken door de artikelen 300 t/m 303 WvSr en de artikelen 140 t/m 143 WvMS waarvan artikel 22 WMT het complement vormt. Artikel 22 WMT doelt alleen op de aantasting die wederrechtelijk is en niet op bijvoorbeeld een aantasting nodig voor het uitvoeren van het aanhouden en overbrengen zoals bedoeld in de dwangmiddelen van artikel 99 WMT.
Voorbeelden:
- Een marinier slaat de baret van een ander van het hoofd.
- Een soldaat die werkt aan zijn voertuig op de spuitplaats spuit opzettelijk een langslopende burger werkzaam op de kazerne nat.
- Allerlei ‘ontgroeninghandelingen’ waarbij geen geweld wordt gebruikt en geen pijn of letsel is opgetreden.
Deze gedragsregel is slechts van toepassing binnen de tijd dat de militair dienst doet of behoort te doen en/of hij zich bevindt op een militaire plaats.
3650 Nodeloos in gevaar brengen van personen
Het in gevaar brengen van personen is strafbaar gesteld in artikel 23 WMT.
Artikel 23 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, nodeloos in gevaar brengt.
Het opzettelijk veroorzaken van gevaar is in het commune strafrecht vastgelegd. Het gaat in deze artikelen om specifieke vormen van gevaarzetting als brand stichten, ontploffing teweegbrengen en overstroming veroorzaken; het zonder meer in gevaar brengen van personen is daarbij niet inbegrepen (artikel 157 e.v. WvSr). In een samenleving als de krijgsmacht echter is de mogelijkheid van het in gevaar brengen van personen zeer reëel aanwezig. Zo bijvoorbeeld bij gebruik van wapens en munitie, het rijden met zwaar materieel als tanks, enz. Bovendien kan een dergelijke gevaarzetting de interne orde binnen de krijgsmacht verstoren. Artikel 23 WMT geldt uiteraard alleen met betrekking tot nodeloos gevaar. Het gevaar dat opgesloten ligt in oefeningen e.d. valt hier niet onder tenzij de grenzen, die in ieder afzonderlijk geval anders liggen, zijn overschreden. In een tuchtproces dient de commandant te beoordelen of in redelijkheid kan worden aangenomen dat de grenzen zijn overschreden. Deze gedragsregel is slechts van toepassing binnen de tijd dat de militair dienst doet of behoort te doen en/of hij zich bevindt op een militaire plaats.
Voorbeelden:
- Een militair komt terug van de schietbaan met nog een pistool. Omdat het al laat is en hij naar huis wil, bergt hij dit op in een kast op de legeringskamer, in plaats van ze naar de wapenkamer te brengen.
- Een chauffeur laat in een afgesloten garage zijn voertuigmotor draaien zonder daarbij de afzuigingsinstallatie aan zijn uitlaat te koppelen of zonder voldoende deuren/ramen open te zetten, waardoor andere daar werkende militairen bedwelmd/vergiftigd kunnen worden.
In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 23 WMT samengevat.
3700 Ambtsmisdragingen
3710 Algemeen
De ambtsmisdragingen zijn strafbaar gesteld in de artikelen 24 t/m 28 WMT. Deze artikelen complementeren de artikelen 144 t/m 150 WvMS. De artikelen betreffende ambtsmisdragingen in de WMT en het WvMS complementeren op hun beurt weer de artikelen. 355 t/m 380 WvSr, die eveneens de ambtsmisdrijven behandelen. De gedragsregels betreffende ambtsmisdragingen zijn als volgt onderverdeeld:
- punt 3720: het niet of onjuist doen van een mededeling; artikel 24 WMT
- punt 3730: misbruik maken van zijn invloed als meerdere; artikel 25 WMT
- punt 3740: door gift, belofte, bedreiging of misleiding een andere militair overhalen tot of weerhouden van het doen of nalaten van bepaalde handelingen; artikel 26 WMT
- punt 3750: het nalaten maatregelen te nemen tegen een inbreuk op een gedragsregel uit de WMT; artikel 27 WMT
- punt 3760: het geven van een onrechtmatig bevel; artikel 28 WMT
3720 Het niet of onjuist doen van een mededeling
Het niet of onjuist doen van een mededeling is strafbaar gesteld in artikel 24 WMT.
Artikel 24 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een mededeling, die hij uit hoofde van zijn ambt moet doen, niet of onjuist doet.
Dit artikel vormt een aanvulling op artikel 144 WvMS wat betreft opzet (en artikel 145 WvMS wat betreft schuld). In artikel 144 WvMS is aangegeven wanneer er sprake is van een strafbaar feit, namelijk:
- indien de uitvoering van een operatie of oefening is of kan worden geschaad;
- indien de veiligheid van de staat is of kan worden geschaad.
Zie daarnaast ook artikel 162 WvSv. Niet iedere niet of onjuist gedane mededeling levert een schending van artikel 24 WMT op. Er is eerst aanleiding tot tuchtrechtelijke correctie, indien er sprake is van:
- verwijtbaarheid (het is de militair aan te rekenen) en
- het storend werkt op de gang van zaken.
Deze gedragsregel is slechts van toepassing binnen de tijd dat de militair dienst doet of behoort te doen en/of hij zich bevindt op een militaire plaats.
Voorbeeld:
- Een magazijnbeheerder meldt niet, terwijl hij dit wel weet, dat van bepaalde artikelen de voorraad op is. Als later die artikelen nodig zijn moet een geplande oefening daardoor later beginnen.
- Een onderofficier van compagniesdienst geeft niet door dat een instructeur zich ziek heeft gemeld waardoor een hele klas voor niets bij het leslokaal staat, omdat er geen vervanger geregeld is.
In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 24 WMT samengevat.
3730 Misbruik maken van zijn invloed als meerdere.
Het misbruik maken van zijn invloed als meerdere is strafbaar gesteld in artikel 25 WMT.
Artikel 25 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die door misbruik van zijn invloed als meerdere tegenover een mindere deze overhaalt iets te doen, niet te doen of te dulden, indien daaruit enig nadeel voor de dienst, de mindere of een derde kan ontstaan.
- Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats.
Dit artikel complementeert artikel 365 WvSr. In artikel 365 WvSr is het misbruik maken van gezag indien daarbij dwang is toegepast strafbaar gesteld. Het op welke wijze dan ook - zonder dat dwang is uitgeoefend - misbruik maken van zijn invloed als meerdere waardoor enig nadeel voor de dienst, de mindere of een derde kan ontstaan vormt een schending van artikel 25 WMT. Een verzoek, gevolgd door een vage aanduiding van wraak of beloning, is voldoende. Deze gedragsregel is ook van toepassing buiten de strikt militaire sfeer, omdat de verstoring van de interne orde dan evenzeer teweeggebracht kan worden.
Voorbeeld:
- Een sergeant rijdt met een auto tegen een boom. Hij brengt een tweetal soldaten die als passagier in de auto zijn gezeten ertoe een verklaring in strijd met de waarheid af te leggen door b.v. te laten doorschemeren dat ze anders een slechte diensttijd bij hem zullen hebben.
- Een meerdere die in zijn vrije tijd in de stad een matroos, die daar voor dienst een boodschap doet, overhaalt eerst voor hem privé iets te gaan doen, waardoor die soldaat te laat bij zijn inrichting terugkeert.
In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 25 WMT samengevat.
3740 Door gift, belofte, bedreiging of misleiding een andere militair overhalen tot of weerhouden van het doen of nalaten van bepaalde handelingen
Deze gedragingen zijn strafbaar gesteld in artikel 26 WMT.
Artikel 26 WMT luidt:
1. In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die door gift, belofte, bedreiging of misleiding een andere militair:
- weerhoudt van het ter kennis van de commandant brengen van een inbreuk op een gedragsregel, omschreven in deze wet;
- overhaalt tot het valselijk ter kennis van de commandant brengen van een inbreuk op een gedragsregel, omschreven in deze wet;
- overhaalt tot of weerhoudt van het instellen van beroep, het doen van een beklag of het indienen van een verzoek.
2. Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats.
Dit artikel complementeert in lid 1, onder a en b de artikelen 149 WvMS en 268 WvSr.
Voorbeeld:
Een sergeant heeft een afspraak gemaakt met een soldaat dat hij met deze mee zal rijden naar huis. De soldaat wordt door de sergeant genoteerd omdat hij een veel te lange koffiepauze houdt. De soldaat zegt hierop: "Je kunt er werk van maken als je dat wilt, maar vergeet dan maar het meerijden naar huis".
Artikel 26 WMT stelt slechts strafbaar wanneer is gehandeld met behulp van de in de wet aangegeven middelen, te weten gift, belofte, bedreiging en misleiding. Bovendien is de gedraging losgekoppeld van enige gezagsverhouding, in tegenstelling tot artikel 25 WMT waarin het gaat om de misdraging van de meerdere. Het gestelde in artikel 26 WMT, lid 1, onder c, vindt geen analogie in het strafrecht, want een schending van deze bepaling beïnvloedt slechts de interne gang van zaken binnen de krijgsmacht.
In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 26 WMT samengevat.
3750 Het nalaten maatregelen te nemen tegen een inbreuk op een gedragsregel uit de WMT
Deze materie is strafbaar gesteld in artikel 27 WMT.
Artikel 27 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die, wetende dat een mindere inbreuk maakt of heeft gemaakt op een gedragsregel van deze wet, nalaat maatregelen te nemen.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 149 WvMS, waarin wordt strafbaar gesteld het opzettelijk nalaten maatregelen te nemen tegen een door een mindere gepleegd misdrijf (Het strafrecht kent naast misdrijven ook overtredingen). Artikel 27 WMT maakt het niet-optreden door een meerdere tegen een tuchtvergrijp, zelf tot een tuchtvergrijp. Het niet optreden tegen een overtreding wordt noch in artikel 149 WvMS noch in artikel 27 WMT strafbaar gesteld. Dit artikel stelt strafbaar de meerdere die nalaat op te treden tegen overtreding van gedragsregels van de WMT
Voorbeelden:
- Een voertuigcommandant die niet optreedt tegen de chauffeur van zijn voertuig indien deze harder rijdt dan de voor het voertuig binnen het krijgsmachtdeel vastgestelde maximum snelheid.
- Een commandant van een detachement die nalaat op te treden als de leden van zijn detachement, in strijd met kledingvoorschriften zonder hoofddeksel lopen. Iedere meerdere is medeverantwoordelijk voor de handhaving van de interne orde. Deze verantwoordelijkheid brengt mee dat schendingen van gedragsregels niet kunnen worden genegeerd en dat de meerdere maatregelen dient te nemen.
Hij heeft hiertoe meerdere mogelijkheden:
- de mindere terechtwijzen en de schending voorzover deze nog voortduurt laten ophouden;
- de mindere terechtwijzen en de terechtwijzing gepaard doen gaan van een maatregel. De militaire meerdere dient zich hierbij wel bewust te zijn van de grenzen van zijn bevoegdheid. Een maatregel mag uitsluitend bestaan uit het - zo spoedig mogelijk - op correcte wijze doen herhalen van een niet goed uitgevoerde dienstverrichting. Een daartoe strekkende opdracht dient te zijn gericht op - en beperkt te blijven tot - de juiste uitvoering, en noch naar inhoud, noch naar bedoeling het karakter te dragen van een straf.
- de mindere rapporteren
NB: Rapport "aanzeggen" is gebruikelijk, maar niet voorgeschreven. Dreigen met rapport moet achterwege worden gelaten. Artikel 27 WMT regelt niet de bevoegdheid van de meerdere om op te treden tegen schendingen van gedragsregels. Op grond van de verhouding meerdere-mindere (zie bij punt 3432.a.) vloeit bij geconstateerde schendingen van de interne orde door een mindere de bevoegdheid om op te treden (lees dienstbevelen te geven) voort uit de situatie waarin het geven van bevelen noodzakelijk is. Indien de meerdere nalaat maatregelen te treffen tegen schending van een gedragsregel terwijl hij tot optreden verplicht was, is artikel 27 WMT op hem van toepassing.
Voorbeeld: Een luitenant ziet een chauffeur uit zijn peloton achteruit rijden in zijn militaire voertuig over het kazerneterrein zonder dat er gegidst wordt. De luitenant kan er op dat tijdstip niets aan doen, omdat de chauffeur al is doorgereden. Indien de luitenant ook achteraf niets aan deze schending doet, is hij strafbaar op grond van art. 27 WMT.
Voorbeeld: Een meerdere laat na op te treden als minderen in strijd met het voorschrift in tenuen zonder hoofddeksels lopen. De meerdere is strafbaar op grond van art. 27 WMT.
Het maakt geen verschil op welke wijze de meerdere van de schending kennis krijgt. De uitdrukking "wetende" in het artikel wijst erop dat hij de wetenschap heeft dus ook indien hij iets hoort van een collega of indien hij de gevolgen van de schending constateert. In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 27 WMT samengevat.
3760 Het geven van een onrechtmatig bevel
Het geven van een onrechtmatig bevel is strafbaar gesteld in artikel 28 WMT.
Artikel 28 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een onrechtmatig bevel geeft aan een mindere.
In dit artikel is niet sprake van een dienstbevel, maar van een bevel. Dus ook bevelen die niet voldoen aan de vereisten van het dienstbevel en die de interne orde verstoren kunnen bestraft worden via artikel 28 WMT. Onrechtmatige bevelen zijn bevelen die
- opdracht geven tot het plegen van een tuchtrechtelijk vergrijp (overtreding van een gedragsregel uit de WMT),
- opdracht geven tot het plegen van een overtreding/misdrijf.
NB: Een militair die het bevel tot het plegen van een misdrijf geeft kan strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld via artikel 150 WvMS.
Voorbeeld: Een voertuigcommandant geeft zijn chauffeur zonder noodzaak opdracht om de maximum-snelheid te overschrijden. Dit is een overtreding van de verkeerswetgeving en dus is de opdracht onrechtmatig en kan via art. 28 WMT worden bestraft. Ook bevelen waartoe men niet bevoegd is worden in dit geval begrepen onder de onrechtmatige bevelen. Een onbevoegd gegeven bevel is geen dienstbevel, maar kan wel op zo’n stellige manier gegeven worden dat de ontvanger ervan denkt met een dienstbevel van doen te hebben.
Er zijn twee mogelijkheden van onbevoegdheid. Ten eerste: de onbevoegdheid ten opzichte van de mindere om hem bevelen te geven. Ten tweede: de onbevoegdheid om dat bepaalde bevel te geven.
Voorbeelden:
- De pelotonscommandant van het tweede peloton geeft, zonder dat er noodzaak voor is, aan soldaten van het eerste peloton een opdracht waarmee hij de regeling van de eigen pelotonscommandant doorkruist.
- Zolang op een schietbaan de officier belast met de leiding nog geen toestemming heeft verleend om met de schietoefening aan te vangen is de baancommandant onbevoegd om opdracht te geven te gaan liggen en te laden.
In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 28 WMT samengevat.
3800 Gedragingen tegen de orde
3810 Algemeen
De gedragingen tegen de orde zijn in het tuchtrecht vastgelegd in de artikelen 29 t/m 35 WMT. Deze artikelen zijn verwant aan de artikelen. 151 t/m 153 WvMS, waarin voor militairen misdrijven tegen de openbare orde zijn vastgelegd en de artikelen 131 t/m 151 c WvSr, waarin de misdrijven tegen de openbare orde zijn vastgelegd. De gedragsregels betreffende gedragingen tegen de orde zijn als volgt onderverdeeld:
- punt 3820: het veroorzaken van wanordelijkheden; artikel 29 WMT
- punt 3830: opruien tot het plegen van een tuchtvergrijp; artikel 30 WMT
- punt 3840: de beperking van de vrijheid van schriftelijke meningsuiting; artikel 31 WMT
- punt 3850: de beperking van de vrijheid van meningsuiting, anders dan bij geschrift; artikel 32 WMT
- punt 3860: de beperking van het recht van betoging; artikel 33 WMT
- punt 3870: de beperking van het recht van vergadering; artikel 34 WMT
- punt 3880: het ontplooien van politieke activiteiten in het buitenland; artikel 35 WMT
3820 Het veroorzaken van wanordelijkheden
Het veroorzaken van wanordelijkheden wordt strafbaar gesteld in artikel 29 WMT.
Artikel 29 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die wanordelijkheden veroorzaakt of daaraan deelneemt.
Deze gedragsregel is de tuchtrechtelijke tegenhanger van de misdrijven tegen de openbare orde uit de artikelen 151 t/m 153 WvMS ) en de artikelen 131 e.v. (misdrijven tegen de openbare orde) en 424 e.v. (overtredingen tegen openbare orde) van het WvSr. Wat als wanordelijkheden moet worden aangemerkt is niet omschreven. Er moet in ieder geval sprake zijn van ordeverstoring van enige omvang en betekenis. Een enkele woordenwisseling wordt niet als wanordelijkheid opgevat.
Voorbeelden van wanordelijkheden: Het zonder noodzaak verstoren van de rust door misbruik van een brandspuit in het legeringsgebouw. Tijdens een les exercitie doorlopend aanmerkingen maken op de gegeven bevelen en op de wijze waarop deze bevelen gegeven worden. Het luid schreeuwen op een kazerneterrein en in een legeringsgebouw tijdens de nachtelijke uren bestemt voor de rust.
Schema bij artikel 29 WMT
3830 Opruien tot het plegen van een tuchtvergrijp
Het opruien tot enig strafbaar feit is voor een deel geregeld in het WvSr en in het WvMs. Voor het tuchtrecht is dan nog alleen relevant het opruien tot een tuchtvergrijp. Opruien tot inbreuk plegen op enige in de WMT genoemde gedragsregels is vastgelegd in artikel 30 WMT.
Artikel 30 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een andere militair mondeling of bij geschrifte opruit tot een inbreuk op enige in deze wet omschreven gedragsregel, alsmede de militair die een dergelijk geschrift verspreidt.
- Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats.
Dit artikel regelt dezelfde materie als geregeld in artikel 153 WvMS ten aanzien van militaire misdrijven en in de artikelen 131 en 132 WvSr ten aanzien van commune strafbare feiten. In de artikelen 30 WMT, 153 WvMS en 131/132 WvSr is de scheiding tussen tuchtrecht, militair strafrecht en het commune strafrecht duidelijk. Het opruien tot een tuchtvergrijp is een tuchtvergrijp, het opruien tot een militair misdrijf is een militair misdrijf en het opruien tot een commuun misdrijf levert een commuun misdrijf op. Voor het tuchtrecht is alleen het opruien tot een tuchtvergrijp relevant. Niet nodig is dat aan de opruiing gevolg wordt gegeven om de opruiing strafbaar te doen zijn. Ook de verspreiding van een geschrift waarin tot opruiing wordt aangezet is strafbaar. De commandant en de door de Minister van Defensie aangewezen functionarissen zijn bevoegd een geschrift dat opruit tot een inbreuk op een gedragsregel uit de WMT op grond van artikel 103 WMT in te nemen of in te doen nemen (zie punt 8000 e.v.).
Voorbeelden van opruiing:
Een losse opmerking als laten we nog een kop koffie nemen aan het einde van een kantinepauze is niet voldoende om aangemerkt te worden als opruiing tot het zich onttrekken aan dienstverplichtingen, ook niet indien daarna werkelijk nog een kop koffie wordt genomen. Wel is strafbaar de militair die tijdens de kantinepauze probeert zijn collega’s zover te krijgen dat ze na de kantinepauze gedurende een half uur niet aan het werk gaan, omdat de commandant waaronder ze moeten werken zijns inziens te streng optreedt.
Artikel 30 WMT, lid 2, verklaart het artikel ook van toepassing buiten de strikt militaire sfeer. Het maakt voor de interne orde binnen de krijgsmacht niets uit of de opruiing binnen of buiten de strikt militaire sfeer geschiedt.
Schema bij artikel 30 WMT.
Beperking van grondrechten
In de artikelen 31 t/m 35 WMT zijn beperkingen op grondrechten vastgelegd. De Grondwet en het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (Verdrag van Rome) - waarin de grondrechten zijn vastgelegd - aanvaarden bepaalde beperkingen o.m. met het oog op staatsbelang en de bescherming van de openbare orde Hieronder moet mede worden begrepen de orde binnen een bepaalde groep, indien de ordeverstoring in die groep haar weerslag kan hebben op de orde in de gehele maatschappij. Slechts voor zover de uitoefening van de grondrechten een verstorende invloed kan hebben op de orde binnen de krijgsmacht zijn in de WMT beperkingen gesteld, die noodzakelijk zijn om het doelmatig functioneren van de krijgsmacht te garanderen. Andere beperkingen dan in deze gedragsregels mogen door de commandant niet aan de uitoefening van de grondrechten worden gesteld.
3840 Beperking van de vrijheid van schriftelijke meningsuiting
Het strafbaar verspreiden van geschriften is geregeld in artikel 31 WMT.
Artikel 31 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een geschrift verspreidt of op enige andere wijze openbaar maakt op een plaats, een tijdstip of een wijze, waaromtrent bij dienstvoorschrift een verbod is gegeven in het belang van het verkeer of ter voorkoming van belemmering van de dienst of ter bescherming van rijksgoederen of goederen van derden.
Geschriften Militairen hebben als iedere staatsburger het recht hun mening schriftelijk te uiten en geschriften te verspreiden zonder voorafgaande toestemming. Het begrip “geschriften” moet ruim worden opgevat: alles dat kan worden gelezen, alsmede prenten en afbeeldingen. Verspreiding Onder verspreiden van geschriften dient mede te worden verstaan het openlijk tentoonstellen of aanslaan daarvan. Artikel 31 WMT is niet gericht tegen de inhoud van het geschrift maar beperkt slechts de verspreiding of op enige andere wijze van openbaarmaking naar plaats, tijdstip of wijze waarop deze verspreiding of openbaarmaking geschiedt. Indien het geschrift opruit tot het overtreden van een gedragsregel uit de WMT is de militair ingevolge artikel 30 WMT strafbaar wegens opruiing tot een tuchtvergrijp.Ten aanzien van het innemen van geschriften die in strijd met de dienstvoorschriften worden verspreid, wordt verwezen naar het behandelde bij artikel 30 WMT (zie punt 3830). De dienstvoorschriften ten aanzien van de verspreiding van geschriften zijn ingevolge artikel 31 WMT en op basis van de relevante jurisprudentie aan drie eisen gebonden:
- zij mogen geen eigen normen geven omtrent de al of niet toelaatbaarheid van de inhoud van te verspreiden geschriften;
- zij mogen het verspreiden van geschriften niet aan een voorafgaande toestemming onderwerpen;
- zij mogen het verspreiden van geschriften niet zover beperken dat dit nagenoeg neerkomt op een algemeen verspreidingsverbod.
In dienstvoorschriften kunnen naast de mogelijkheid om geschriften op bepaalde plaatsen/tijdstippen te laten uitreiken, voor het aanslaan van pamfletten en voor bekendmakingen, speciale publicatieborden worden bestemd. Aangebrachte pamfletten waarvan de herkomst niet bekend is kunnen worden verwijderd. Doen zich onvoorziene omstandigheden voor, dan kan de commandant van zijn eigen dienstvoorschriften afwijken. Deze mogelijkheid gaat echter nooit zover, dat een preventief toezicht op de inhoud van geschriften mag worden uitgeoefend. Voorschriften betreffende orde en netheid worden door dit artikel niet aangetast. Verontreiniging met bedrukt of onbedrukt papier zal een overtreding van die voorschriften opleveren.
Tijd en plaats. De in artikel 31 WMT vastgelegde gedragsregel heeft slechts werking binnen de militaire sfeer.Indien een militair buiten militaire plaatsen geschriften verspreidt in de tijd dat hij dienst doet of behoort te doen, is artikel 31 WMT niet van toepassing. Wel zal hij op dat moment zijn dienstverplichtingen mogelijk niet nakomen en aldus een andere gedragsregel (bijv. artikel 7 WMT of artikel 115 WvMS) schenden. Buiten de tijd dat hij dienst doet of behoort te doen is de militair gehouden de regels te volgen die voor iedere burger gelden.
Schema bij artikel 31 WMT.
3850 Beperkingen van de vrijheid van meningsuiting anders dan bij geschrift
De beperking van de vrijheid van meningsuiting anders dan bij geschrift is geregeld in artikel 32 WMT.
Artikel 32 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die inbreuk maakt op de regels die bij dienstvoorschrift zijn vastgelegd inzake meningsuiting die anders dan door middel van geschrift plaatsvindt, voorzover die regels niet de inhoud van de uiting betreffen, en zijn gegeven in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van ongeregeldheden en verstoringen van het ordelijk verloop van de dienst.
Militairen hebben het recht om zonder voorafgaande toestemming hun mening te uiten. De dienstvoorschriften waarvan sprake is in art. 32 WMT dienen naast de beperkingen in dit artikel gesteld aan de volgende vereisten te voldoen:
- zij mogen geen eigen normen stellen aan de al dan niet toelaatbaarheid van de mening;
- zij mogen geen beperkingen stellen door voorafgaand verlof nodig te oordelen wegens de inhoud van de mening;
- zij mogen de meningsuiting anders dan bij geschrift niet zover beperken dat dit nagenoeg neerkomt op een algemeen verbod.
Met meningsuiting anders dan bij geschrift wordt gedoeld op alle mogelijke vormen van meningsuiting die niet op één lijn met een geschrift kunnen worden gesteld. Te denken valt aan middelen als megafoons, geluidswagens, voorstellingen, tribunalen, films, TV, enz. Ook voor deze middelen geldt dat voor wat betreft de inhoud geen preventieve censuur mag worden uitgeoefend. Wel kan vooraf toestemming worden vereist op het gebruik van het middel . Op grond van de inhoud is achteraf toezicht mogelijk. Indien de geopenbaarde mening in strijd is met een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke bepaling, kunnen de nodige stappen worden ondernomen om een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke vervolging in te stellen tegen de verdachte. Onder ongeregeldheden in artikel 32 WMT dient te worden verstaan relletjes, opstootjes e.d.. Voor de toepasselijkheid naar tijd en plaats van deze gedragsregel geldt hetzelfde als bij artikel 31 WMT (zie punt 3840).
Schema bij artikel 32 WMT
3860 Beperking van het recht van betoging
De beperking van het recht van betoging is geregeld in artikel 33 WMT.
Artikel 33 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een betoging organiseert of daaraan deelneemt, indien deze op een militaire plaats gehouden wordt zonder dat toestemming is gevraagd van het bevoegd gezag, dan wel indien de toestemming is geweigerd in het belang van het verkeer, of omdat redelijkerwijs is te verwachten dat ongeregeldheden zullen plaatsvinden of het ordelijk verloop van de dienst zal worden verstoord.
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die buiten een militaire plaats in uniform deelneemt aan een betoging, tenzij deze in het land waar de militair is aangesteld dan wel waar hij als dienstplichtige in werkelijke dienst is gekomen en uitsluitend tot onderwerp heeft de voor de militairen algemeen geldende arbeidsvoorwaarden.
Een betoging is een in het openbaar plaatsvindende, doorgaans collectieve meningsuiting die zich op indringende wijze tot de aanwezige niet-deelnemers richt. Daarbij moet worden bedacht dat onder bepaalde omstandigheden betogingen door militairen, met name wanneer zij in uniform buiten de kazerne worden gehouden, afbreuk kunnen doen aan de geloofwaardigheid van de krijgsmacht als betrouwbaar machtsinstrument van de overheid en dat dergelijke betogingen door de burgermaatschappij zelfs als een bedreiging kunnen worden ervaren. Voor hun gedrag tijdens een betoging blijven militairen verantwoordelijk volgens het strafrecht en het tuchtrecht. Tegen overtreding van de desbetreffende voorschriften kan op de gebruikelijke wijze worden opgetreden door de ontoelaatbare gedraging ter plaatse te beëindigen en (Zie punt 3850).
Betoging De term “betoging” kan mede omvatten een “optocht”.
- De beperking van het recht van betoging op een militaire plaats. Het houden van of deelnemen aan een betoging is ook op een militaire plaats een aanvaardbare uitingsvorm, maar wel aan een toestemming gebonden. Slechts op bepaalde gronden mag een toestemming voor een betoging worden geweigerd of aan bepaalde voorwaarden worden gebonden: • in het belang van het verkeer; • ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden; • ter voorkoming van de verstoring van het ordelijk verloop van de dienst. De toestemming tot het organiseren van en het deelnemen aan betogingen wordt gegeven door de commandant van de militaire plaats waar de betoging zal plaatsvinden. Verzoeken voor het houden van een betoging dienen tenminste 2 werkdagen voor de aanvang schriftelijk te worden ingediend, onder vermelding van het onderwerp, het beoogde tijdstip van aanvang en de voorgenomen plaats c.q. route. Zo mogelijk wordt binnen 24 uur schriftelijk op het verzoek beslist. Commandanten van militaire plaatsen zullen toestemming weigeren indien redelijkerwijs is te verwachten dat ongeregeldheden zullen plaatsvinden of het ordelijk verloop van de dienst zal worden verstoord. Dit houdt in dat over het algemeen geen toestemming zal worden gegeven voor een betoging tijdens diensturen. Ook zal toestemming worden geweigerd indien niet-deelnemers aan de betoging ernstig ongerief kunnen ondervinden of ernstige tegenstellingen ontstaan tussen de binnen de militaire plaats gelegerde of tewerkgestelde personen. Op grond van het bovenstaande zal aan boord van oorlogsschepen geen toestemming worden verleend. Ook op militaire plaatsen in het buitenland waar ook vreemde militairen gelegerd zijn, zal de toestemming meestentijds geweigerd moeten worden omdat al vlug ernstige tegenstellingen zullen ontstaan tussen de demonstrerende Nederlandse militairen en de daar aanwezige vreemde militairen. Aan de toestemming kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn voor de goede gang van zaken. Te denken valt aan het tijdstip van begin en einde, de route op de plaats en de bestemming daarvan. Een eenmaal gegeven toestemming is niet vrij intrekbaar. Wel aanleiding tot intrekking van een toestemming is er als aan de daaraan verbonden voorwaarden niet wordt voldaan of als er zich omstandigheden voordoen die, als zij eerder bekend waren geweest, een grond tot weigering zouden hebben opgeleverd. Het is raadzaam indien deze intrekking tijdens de betoging plaatsvindt, de Koninklijke Marechaussee te betrekken bij het uiteen doen gaan of indien daarmee volstaan kan worden het verwijderen van de voor de ongewenste toestand verantwoordelijke personen. Petities, resultaten van handtekeningenacties en dergelijke, welke bij gelegenheid van een binnen de militaire plaats gehouden betoging worden aangeboden, dienen door of namens de commandant van een militaire plaats in ontvangst genomen te worden, indien de betoging volgens de gestelde regels verloopt.
- De beperking van het recht van betoging buiten een militaire plaats. Wanneer niet in uniform geklede militairen een betoging houden buiten de militaire plaats, zijn zij, althans in Nederland, in de eerste plaats gebonden aan de ook voor de andere burgers geldende wettelijke voorschriften, en hebben commandanten geen bevoegdheid om deelname aan die betoging aan hun toestemming te binden of om deze te verbieden. Indien een militair echter tijdens een demonstratie strafbare feiten pleegt of inbreuk maakt op een toepasselijke regel uit het tuchtrecht, blijft hij daarvoor aansprakelijk. Het in uniform deelnemen aan betogingen buiten een militaire plaats is slechts toegestaan indien de demonstratie in Nederland plaatsvindt en is gericht op verbetering van de algemeen geldende arbeidsvoorwaarden voor militairen. Ook in dit geval is geen toestemming van de militaire autoriteiten vereist. Het in uniform gekleed deelnemen aan een betoging met als onderwerp de voor de militair algemeen geldende arbeidsvoorwaarden is echter slechts toegestaan binnen Nederland. Buiten Nederland geldt het verbod tot betogen in uniform buiten de militaire sfeer onverkort.
Schema bij artikel 33 WMT
3870 Beperking van het recht van vergadering
De beperking van het recht van vergadering is geregeld in artikel 34 WMT.
Artikel 34 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die een vergadering organiseert of daaraan deelneemt, indien die op een militaire plaats wordt gehouden zonder dat toestemming is gevraagd van het bevoegd gezag, dan wel indien de toestemming is geweigerd in het belang van het verkeer, of omdat redelijkerwijs is te verwachten dat ongeregeldheden zullen plaatsvinden of het ordelijk verloop van de dienst zal worden verstoord.
Kenmerkend voor een vergadering is, dat het gaat om een georganiseerde bijeenkomst ter gemeenschappelijke beraadslaging waarvan de plaats en het tijdstip, evenals het merendeel van de te bespreken onderwerpen van tevoren bepaald worden. . Het verschil tussen vergadering en betoging is dat een vergadering zich niet rechtstreeks richt tot niet-deelnemers. Voor het houden van vergaderingen buiten een militaire plaats is geen toestemming van militaire zijde nodig. Het dragen van een uniform is toegestaan. Voor het houden van vergaderingen binnen een militaire plaats is toestemming van de commandant van die militaire plaats nodig. Een schriftelijk verzoek daartoe dient tenminste 2 werkdagen voor de aanvang van de vergadering bij de commandant van de militaire plaats te worden ingediend. De commandant zal bij het al of niet verlenen van toestemming onder meer de strekking van de vergadering in beschouwing nemen. Vergaderingen binnen een militaire plaats zijn toelaatbaar, indien deze door op die militaire plaats tewerkgestelde of gelegerde militairen worden georganiseerd. Vergaderruimte binnen de kazerne is in beginsel echter bestemd voor de aldaar gelegerde of tewerkgestelde personen. Het houden van een vergadering binnen de kazerne, die is opengesteld voor deelname door burgers en/of zonder enig dienstbelang, moet worden gezien als een verlenen van faciliteiten. De daaromtrent gestelde regelingen zijn onverminderd van toepassing. Opgemerkt wordt dat eveneens toestemming kan worden verleend voor het binnen de kazerne enz. houden van plaatselijke, regionale of landelijke vergaderingen van door de Minister van Defensie erkende belangenverenigingen van militairen. Wanneer vergaderingen op vaste en regelmatige tijdstippen plaatsvinden, kan de commandant van de betreffende militaire plaats daarvoor een permanente toestemming verlenen. Het is mogelijk toestemming te verlenen voor vergaderingen die worden gehouden op een tijdstip tussen aanvang en het einde van de dagelijkse dienst. Het deelnemen is dan echter alleen toegestaan aan hen, die op dat moment geen andere taken of dienstwerkzaamheden moeten verrichten. Commandanten kunnen toestemming voor vergaderingen binnen hun militaire plaats weigeren op dezelfde gronden als genoemd bij betogingen, (zie punt 3860). Er zij echter op gewezen dat van een vergadering op zichzelf het gevaar kan uitgaan voor het ontstaan van ernstige tegenstellingen tussen binnen de militaire plaats gelegerde of tewerkgestelde personen. Een beoordeling van de strekking van de te houden vergadering op basis van de te bespreken onderwerpen, kan tot de conclusie leiden dat - vanwege gevaar voor ernstige tegenstellingen tussen het personeel van de militaire plaats - geen toestemming moet worden gegeven; hetgeen niet betekent dat politieke onderwerpen steeds moeten worden geweerd.
Schema bij artikel 34 WMT.
3880 Het ontplooien van politieke activiteiten in het buitenland
Het ontplooien van politieke activiteiten in het buitenland is geregeld in artikel 35 WMT.
Artikel 35 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die, zich voor de uitoefening van de dienst op het gebied van een vreemde mogendheid bevindend, enige, niet het Koninkrijk betreffende, politieke activiteit ontplooit. Onder politieke activiteit is niet begrepen het uitoefenen van het actief en passief kiesrecht.
- Het eerste lid is mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats. Binnen Nederland zijn politieke activiteiten tuchtrechtelijk alleen gebonden door de hiervoor behandelde gedragsregels.
Ingevolge artikel II van het Verdrag tussen de staten die partij zijn bij het Noord-Atlantische Verdrag (NAVO) is Nederland verplicht er zorg voor te dragen dat een Nederlandse militair zich onthoudt van politieke activiteiten in het NAVO-lidstaat, waar de militair ter uitoefening van de dienst verblijft. De regel is echter niet alleen van toepassing bij verblijf in een NAVO- lidstaat, maar bij verblijf in ieder ander land dan Nederland. Een politieke activiteit veronderstelt een meer actieve rol in de politiek; men denke daarbij aan politieke propaganda, het houden van betogingen en bijeenkomsten van partijpolitieke aard e.d. Activiteiten die de Nederlandse politiek tot onderwerp hebben vallen niet onder het verbod van deze gedragsregel. Het uitbrengen van zijn stem in Europese verkiezingen - die het land van verblijf, zeker indien dit een EU-lidstaat betreft, wel zullen raken - is eveneens niet strafbaar. De gedragsregel is slechts van toepassing indien de militair zich “voor de uitoefening van zijn dienst” (plaatsing, detachering, dienstreis) op het gebied van de vreemde mogendheid bevindt. In de tijd dat de militair zich voor de uitoefening van de dienst in het buitenland bevindt is artikel 35 WMT ook van toepassing indien hij geen dienst doet of behoort te doen en zich niet bevindt op een militaire plaats. Het maakt voor het belang van’s lands veiligheid of voor de bescherming van de openbare orde geen verschil of de militair dienst doet of niet. Indien de in Nederland geplaatste militair zich om redenen, bijvoorbeeld vakantie of bezoek aan familie in het buitenland bevindt, is deze gedragsregel niet van toepassing.
Schema bij artikel 35 WMT.
3900 Misdragingen in verband met goederen en diensten
3910 Algemeen
De misdragingen in verband met goederen en diensten zijn voor wat betreft het tuchtrecht als volgt onderverdeeld:
- pt 3920: onrechtmatig gebruik van goederen en diensten; artikel 36 WMT
- pt 3930: behandeling en onderhoud goederen; artikel 37 WMT
- pt 3940: uiterlijk voorkomen; artikel 38 WMT
- pt 3950: beschadiging of vernieling van goederen; artikel 39 WMT
- pt 3960: het respecteren van aan anderen voor persoonlijk gebruik ter beschikking gestelde ruimten; artikel 40 WMT
Deze artikelen zijn verwant met de artikelen 154 t/m 162 WvMS, waarin de misdrijven met betrekking tot militaire goederen en diensten worden behandeld. Gezamenlijk zijn deze artikelen uit WvMS en WMT weer verwant met de betreffende artikelen uit het WvSr (artikelen 157 e.v., 310 e.v. en 350 e.v.). In de hier behandelde artikelen uit de WMT worden de gedragsregels behandeld die met bovengenoemde bepalingen uit commuun en militair strafrecht verwant zijn, maar die slechts gevolgen hebben voor de interne orde binnen de krijgsmacht.
3920 Onrechtmatig gebruik van goederen en diensten
Het onrechtmatig gebruik maken van goederen en diensten is vastgelegd in artikel 36 WMT.
Artikel 36 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die zonder daartoe gerechtigd te zijn gebruik maakt van goederen of diensten van de krijgsmacht, van een andere militair of van iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, dan wel deze goederen wegneemt.
- Voorzover het goederen of diensten van de krijgsmacht betreft is het eerste lid mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats.
In het WvMS en het WvSr is het zich toe-eigenen van goederen door diefstal of verduistering strafbaar gesteld. Artikel 36 WMT overlapt wat betreft het wegnemen van goederen, de bepaling van diefstal uit het WvSr (artikelen 310 t/m 313). Let hierbij op artikel 79 WMT. Het maakt weinig verschil of dit onrechtmatig gebruik van goederen of diensten van de krijgsmacht binnen of buiten de strikt militaire samenleving plaats vindt , aangezien in lid 2 van dit artikel de bepaling ook van toepassing wordt verklaard buiten de strikt militaire sfeer. Misbruik van goederen of diensten van derden buiten de militaire samenleving valt niet onder het militaire tuchtrecht, aangezien het tweede lid de gedragsregel beperkt tot misbruik van goederen of diensten van de krijgsmacht.
Voorbeeld van onrechtmatig gebruik:
Een korporaal monteur heeft defecten aan zijn privé auto. Voor de reparatie daarvan maakt hij in de avonduren, zonder daartoe toestemming te hebben gevraagd of gekregen, gebruik van de brug in de militaire garage en van alle gereedschappen daar. Daarnaast neemt hij uit de voorraad olie in de garage een halve liter olie om het carter bij te vullen. Het gebruik van de garage, de brug en de gereedschappen valt onder de werking van het hier behandelde art 36 WMT. De diefstal c.q. de verduistering van de halve liter olie kan op grond van artikel 79 WMT tuchtrechtelijk worden vervolgd.
In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 36 WMT samengevat.
Diefstal en verduistering
Onder “diefstal” wordt verstaan: Het wegnemen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. Onder “verduistering” wordt verstaan: Een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat men reeds, anders dan door misdrijf, onder zich heeft en zich wederrechtelijk toeeigent.
3930 Behandeling en onderhoud van goederen
De regeling van behandeling en onderhoud van militaire goederen is vastgelegd in artikel 37 WMT.
Artikel 37 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die enig goed, in gebruik bij of ten behoeve van de krijgsmacht, onzorgvuldig behandelt of onderhoudt.
Dit artikel staat op zichzelf, het is niet op een of andere wijze verwant met een strafrechtelijke regel. Het artikel legt een zorgplicht op aan militairen. Het is niet de bedoeling dat iedere onzorgvuldigheid ten aanzien van militaire goederen aan het tuchtrecht wordt getoetst. Er dient sprake te zijn van een ernstige mate van tekortschieten in de zorg voor het aan de militairen toevertrouwde materieel (kleding en uitrusting inbegrepen). Dit artikel is slechts van toepassing binnen de strikt militaire sfeer.
Voorbeeld:
Bij een PGU- inspectie blijkt militair Jansen wat stof in zijn gasmasker te hebben. Bij militair Pietersen daarentegen is door langdurig slecht onderhoud van het gasmasker op verschillende plaatsen aanslag, schimmel en ook roest waar te nemen. Jansen zal in de gelegenheid worden gesteld zijn gasmasker beter te onderhouden en verder veelal vrijuit gaan. Pietersen zal eveneens zijn gasmasker alsnog dienen te onderhouden, maar er zal hem waarschijnlijk tevens een beschuldiging voor het gepleegde feit worden uitgereikt.
Indien er schade is ontstaan is ook toepassing van de Beleidsregel inzake schadeverhaal Defensieperoneel mogelijk. Dit staat echter los van de eventuele tuchtrechtelijke afhandeling.
3940 Uiterlijk voorkomen
Het nodeloos slordig gekleed gaan is strafbaar gesteld in artikel 38 WMT.
Artikel 38 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die in uniform nodeloos slordig gekleed gaat.
Dit artikel is evenals het voorgaande niet verwant met een strafrechtelijke bepaling. In het onderhavige artikel gaat het om een slordige, d.w.z. onzorgvuldige wijze van dragen van de uniform. Onder het artikel valt niet het slecht onderhouden van het uniform, dat wordt behandeld in artikel 37 WMT. Ook vallen de vereisten waaraan een uniform voor een militair van een bepaalde rang moet voldoen niet onder de werking van deze gedragsregels. Regels daaromtrent liggen vast in dienstvoorschriften. Onjuiste naleving daarvan levert schending van een dienstvoorschrift op (18 WMT).
3950 Beschadiging of vernieling van (militaire) goederen
Beschadiging of vernieling van (militaire) goederen is tuchtrechtelijk strafbaar gesteld in artikel 39 WMT.
Artikel 39 WMT luidt:
- In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die enig goed, in gebruik bij of ten behoeve van de krijgsmacht, van een andere militair of van iemand die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, vernielt, beschadigt, onbruikbaar of onklaar dan wel wegmaakt.
- Voorzover het een goed in gebruik bij of ten behoeve van de krijgsmacht betreft is het eerste lid mede van toepassing op de militair die geen dienst doet of behoort te doen, en zich niet bevindt op een militaire plaats.
Dit artikel in het tuchtrecht is verwant met de artikelen 350, 351 en 351 bis WvSr. In artikel 350 WvSr is algemeen strafbaar gesteld de opzettelijke en wederrechtelijke vernieling enz. van goederen die aan een ander toebehoren. Artikel 351 WvSr stelt zwaardere straffen op de schendingen genoemd in artikel 350 WvSr, indien deze opzettelijk zijn gepleegd ten aanzien van bepaalde goederen van de krijgsmacht. Artikel 351 bis WvSr stelt daarnaast ook nog strafbaar degene aan wiens schuld het is te wijten dat enig o.a. ten behoeve van de landsverdediging functionerend werk wordt vernield. Onder de werking van het strafrecht valt niet het door nalatigheid of achteloosheid vernielen, beschadigen, onbruikbaar of onklaar maken, dan wel wegmaken van goederen in gebruik bij of ten behoeve van de krijgsmacht, die geen werken functionerend ten behoeve van de landverdediging zijn. Deze laatste gedragingen zijn gebracht onder de werking van artikel 39 WMT. Ten aanzien van artikel 351 bis WvSr in relatie tot de Beleidsregel inzake schadeverhaal Defensiepersoneel geldt hetzelfde als vermeld in de toelichting bij artikel37 WMT, zie punt 3930. De gedragsregel van artikel 39 WMT richt zich op bescherming van militaire goederen, maar ook t.a.v. goederen die gebruikt worden ten behoeve van de krijgsmacht.
Voorbeeld:
gehuurde toiletwagens bij oefeningen, goederen van andere militairen of andere personen die werkzaam zijn ten behoeve van de krijgsmacht.
Laatstgenoemde goederen genieten die bescherming, op grond van het tweede lid, echter alleen maar indien de dader dienstdoende is of dat behoorde te zijn of indien die goederen zich bevinden op een militaire plaats. Het artikel is ook toepasselijk buiten de tijd dat de militair dienst doet of behoort te doen en hij zich niet bevindt op een militaire plaats, echter alleen m.b.t. goederen in gebruik bij of ten behoeve van de krijgsmacht. In het schema wordt de toepasselijkheid van artikel 39 WMT samengevat.
Onder “werken ten algemene nutte” dienen te worden verstaan:
- spoorweg-, telegraaf-, telefoon of elektriciteitswerken,
- werken dienend tot waterkering, waterlozing, gas- en waterleiding of riolering, voorzover ten algemene nutte gebezigd,
- dan wel werken ten behoeve van de landsverdediging.
3960 Het respecteren van aan anderen voor persoonlijk gebruik ter beschikking gestelde ruimten
Deze materie is vastgelegd in artikel 40 WMT.
Artikel 40 WMT luidt:
In strijd met de militaire tucht gedraagt zich de militair die de aan een andere militair of iemand, die anderszins bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam is, voor persoonlijk gebruik ter beschikking gestelde ruimte niet respecteert.
Zowel de verblijfruimte als de bergruimte voor persoonlijk gebruik beschikbaar gesteld vallen onder de werking van dit artikel.
Voorbeelden van “niet-respecteren:
- Het zonder toestemming van de gebruiker(s) of van het bevoegde gezag betreden van de ter beschikking gestelde ruimte.
- In een leefruimte die met anderen moet worden gedeeld, onvoldoende rekening houden met die anderen door: - geluidsoverlast te veroorzaken; - het ophangen van voor andere gebruikers aanstootgevende afbeeldingen of teksten;
Van “niet-respecteren” kan geen sprake zijn indien de inbreuk plaatsvindt in het belang van de dienst of in het algemeen belang. Aangezien alle ter beschikking gestelde ruimten vallen onder het begrip militaire plaats is het artikel niet van toepassing verklaard buiten de strikt militaire sfeer.