Gedragsregels voor de Nederlandse militair in krijgsgevangenschap
Vastst./Wijz datum | Bron | Nummer | Wijz. t.a.v. | Inwerkingtr. datum |
03-04-91 | DJZ/MST | CST90/01117/505 91006537 | | 01-03-91 |
Artikel 1
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
a. "het verdrag";het Verdrag van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de behandeling van
krijgsgevangenen (goedgekeurd bij de Wet van 19 mei 1954, Stb. 248);
b. "krijgsgevangene", "gevangenschap", "vertrouwensman", "gevangenhoudende
mogendheid" en "beschermende mogendheid":
hetgeen daaronder wordt verstaan in het verdrag;
c. "militair":de militair als bedoeld in de artikelen
60, 61 en 63 van het Wetboek van Militair
Strafrecht.
Artikel 2
1. Indien een militair krijgsgevangen wordt gemaakt blijft het militair straf- en tuchtrecht
onverkort op hem van toepassing.
2. De krijgsgevangen militair dient in zijn handelingen en uitingen de rangsverhoudingen
te respecteren en de saamhorigheid met de medekrijgsgevangenen te bevorderen.
Artikel 3
1. De krijgsgevangen militair is desgevraagd gehouden de vijand en onderdanen
van de gevangenhoudende mogendheid slechts mededeling te doen van:
- naam;
- voornamen;
- geboortedatum;
- rang;
- marine- of registratienummer.
2. De krijgsgevangen militair dient zich tot het uiterste in te spannen om inlichtingen
met name van militaire aard niet aan de vijand prijs te geven.
3. De krijgsgevangen militair dient hiertoe uiterste zorgvuldigheid en voorzichtigheid
te betrachten in zijn correspondentie en in gesprekken met medekrijgsgevangenen, met
onderdanen van de gevangenhoudende mogendheid of met andere personen.
Artikel 4
Zelfs in de moeilijkste omstandigheden zal de krijgsgevangen militair zich naar vermogen
moeten inspannen om noch mondeling noch schriftelijk enige verklaring af te leggen, welke
afbreuk zou kunnen doen aan de belangen van eigen land of bondgenoten.
Artikel 5
Indien zich een geschikte gelegenheid voordoet, wordt van de krijgsgevangen militair verwacht
dat deze zich aan de gevangenschap zal onttrekken om zich weer bij een eigen of
bondgenootschappelijk krijgsmachtonderdeel te voegen.
Artikel 6
Het is de krijgsgevangen militair verboden:
- gunsten van de vijand of van onderdanen van de gevangenhoudende mogendheid
te aanvaarden, die niet aan zijn medegevangenen worden verleend die in gelijke
omstandigheden verkeren;
- te beloven handelingen te verrichten of na te laten die in strijd zijn met zijn plicht
als militair.
Artikel 7
1. Het is de krijgsgevangen militair verboden op erewoord of belofte algehele vrijlating
te aanvaarden, tenzij de militair zich in een zodanig van zijn medekrijgsgevangenen afwijkende
omstandigheid bevindt, dat naar het oordeel van de vertrouwensman het afwijzen van een
aanbod tot vrijlating redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd.
2. De Minister van Defensie kan van het verbod in het eerste lid omschreven vrijstelling
verlenen. Van deze vrijstelling wordt mededeling gedaan aan de betrokken militairen door
tussenkomst van de beschermende mogendheid of van een organisatie waaraan eventueel
op grond van het verdrag de taak van een beschermende mogendheid is toevertrouwd.
3. De krijgsgevangen militair mag op erewoord of belofte een gedeeltelijke vrijlating
als bedoeld in artikel 21 van het verdrag aanvaarden indien naar het oordeel van de
vertrouwensman hiertoe een redelijke aanleiding bestaat. De vertrouwensman houdt bij
het vormen van zijn oordeel rekening met de bepalingen van deze regeling. De
vertrouwensman stelt bij zijn beslissing de duur van de gedeeltelijke vrijlating vast, in de
regel met tot maximum van 24 uur, tenzij op medisch advies of om andere dringende redenen
een langere periode noodzakelijk is.
4. Het erewoord of de belofte dient strikt te worden nagekomen. Niet nakoming levert
een schending op van de wetten en gebruiken van de oorlog.
Artikel 8
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 maart 1991.
Artikel 9
Deze regeling kan worden aangehaald als "Regeling gedragsregels voor de Nederlandse
militair in krijgsgevangenschap".