Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3131/GA, 22 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:22-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3131/GA

betreft: [klager] datum: 22 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 oktober 2010 van de beklagcommissie bij de locatie Ooyerhoek Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 februari 2011, gehouden in de locatie De Berg te Arnhem, zijn gehoord klager en [...] plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie Ooyerhoek Zutphen.
Klager raadsman, mr. W.J. Morra, advocaat te Amsterdam, heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de overplaatsing van klager naar de locatie Arnhem-Zuid; en
b. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens het aantreffen in de verblijfsruimte van tekeningen van een pistool, gelijkend op het in de inrichting aangetroffen namaakwapen, waarvan door medegedetineerden is
verklaard dat klager dat (mede) heeft vervaardigd en het bedreigen van een medewerker van de inrichting.

De beklagcommissie heeft niet beslist op onderdeel a van het beklag en onderdeel b van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager weet dat zijn raadsman niet ter zitting zal verschijnen. Klager vindt dat hij niet eerlijk is behandeld. Hij heeft steeds naar waarheid verklaard. Bij deze zaak waren andere gedetineerden betrokken en klager niet. Klager heeft gezien dat een van
de gedetineerden in de arbeidszaal een soort pistool tekende op een stuk hout en dat een andere gedetineerde dat pistool vervolgens uitzaagde. Die gedetineerde heeft dat pistool vervolgens in de kantine geplaatst. Dat uitzagen ging overigens, omdat
gebruik werd gemaakt van een elektrische zaag, vrij snel. Klager was toen in de buurt bezig met het nieten van kratten.
De zaag was bedoeld voor het op maat zagen van de planken voor die kratten. Klager heeft tegenover de directeur aangegeven dat anderen dit ook moeten hebben gezien. De directeur heeft die getuigen nooit gehoord. In klagers verblijfsruimte zijn
inderdaad
tekeningen, waaronder van een schietwapen, gevonden. Klager maakte die tekeningen voor tatoeages die hij buiten de inrichting wilde laten plaatsen. Anders dan de directeur aanvoert, leken die tekening en het aangetroffen schietwapen niet op elkaar.
Klager heeft, toen hij een en ander zag, gevraagd om daarover met de werkmeester te mogen spreken. Die werkmeester is toen niet naar klager gekomen. Er was toen in de arbeidszaal geen dreigende sfeer. Door dit voorval is klagers relatie stukgelopen.
Het
beklag was, behalve tegen de disciplinaire straf, ook gericht tegen klagers overplaatsing naar een andere inrichting. Klager hoopt op begrip van de beroepscommissie. Als hij iets gedaan zou hebben, zou hij niet in beroep zijn gekomen. Klager heeft met
dit voorval niets te maken gehad.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van het in de kantine aangetroffen wapen en de bij klager aangetroffen tekening, zijn beide vergeleken. Er bleek toen sprake te zijn van een grote gelijkenis. De directeur verwijst naar het door de arbeidsmedewerker opgemaakte verslag.
Daarin staat dat klager in de richting van die medewerker een dreigement heeft geuit. Een mededirecteur heeft met de diverse betrokkenen gesproken en de tekening en het wapen gezien. Op grond daarvan is besloten aan klager de onderhavige disciplinaire
straf op te leggen. De directeur kan geen verklaring geven voor het feit dat in de verslagen staat vermeld dat deze niet zouden zijn aangezegd. Een anonieme bron heeft bij het personeel aangegeven dat klager betrokken is geweest bij het maken van een
wapen op de arbeid. Naar aanleiding daarvan is bij een aantal gedetineerden een celcontrole uitgevoerd. In klagers verblijfsruimte is toen die betreffende tekening aangetroffen.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
De beklagcommissie heeft onderdeel a van het beklag niet beoordeeld. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie dit onderdeel van het beklag in eerste en hoogste aanleg beoordelen.
De beslissing om een gedetineerde over te plaatsen is een bevoegdheid die exclusief is voorbehouden aan de selectiefunctionaris. Er is daarom in dit geval geen sprake van een beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. Klager kan
daarom niet worden ontvangen ten aanzien van dit onderdeel van het beklag.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
Voldoende aannemelijk is geworden dat klager betrokken is geweest bij het vervaardigen van het in de kantine van de werkzaal 3 aangetroffen namaakwapen. In het ter zake opgemaakte verslag wordt klager aangewezen als een van de betrokkenen bij de
vervaardiging daarvan terwijl bij een celinspectie in klagers verblijfsruimte tekeningen zijn aangetroffen die overeenkomst vertoonden met dat aangetroffen nepwapen. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat klager zich tegenover een medewerker van de
afdeling Arbeid zodanig heeft uitgelaten, dat die medewerker dit als een bedreiging mocht opvatten. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing van de directeur – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – materieel
gezien niet onredelijk of onbillijk was.
Nu evenwel de betreffende verslagen blijkens een daarin verwoorde mededeling niet aan klager zijn aangezegd, hetgeen bij verslagen als de onderhavige een verplichting is alvorens tot strafoplegging kan worden overgegaan, kleeft aan de beslissing van de
directeur een zodanig formeel gebrek, dat dit tot gegrondverklaring van het beklag dient te leiden. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand blijven en het beklag zal alsnog, op formele gronden, gegrond worden verklaard.

Nu, zoals hiervoor overwogen, het beklag materieel gezien ongegrond is, acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 22 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven