Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3698/GB, 14 maart 2011, beroep
Uitspraakdatum:14-03-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/3698/GB

Betreft: [klager] datum: 14 maart 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 6 december 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem niet te selecteren voor overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.), ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 7 juli 2009 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein. Op 10 maart 2010 is hij geplaatst in de p.i. Lelystad, waar een regime van algehele gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Klager kan zich niet verenigen met de beslissing op het bezwaarschrift. Allereerst is hij van mening dat die beslissing niet had mogen worden genomen door dezelfde selectiefunctionaris die ook heeft beslist op de onderliggende beslissing. Volgens de
selectiefunctionaris zou er geen sprake zijn van afspraken over eventuele detentiefasering. Volgens klager is dat onjuist. In het kader van het op te starten TR-traject zijn er met klager afspraken gemaakt en is een stappenplan opgesteld. Ook heeft hij
in de p.i. Lelystad al een certificaat gehaald. Volgens het selectieadvies zou klager niet geschikt zijn voor plaatsing in een b.b.i. in verband met zijn gedrag, de mogelijke maatschappelijke onrust en het gevaar voor verstoring van de openbare orde.
Klager heeft in de inrichting slechts een probleem met een medewerker van het bureau selectie- en detentiebegeleiding. Die medewerker heeft meerdere keren leugens verteld aan de selectiefunctionaris. Met name naar aanleiding daarvan is er een negatief
selectieadvies tot stand gekomen. Klager heeft echter een goede relatie met zijn begeleider bij het TR-traject en met de penitentiair inrichtingsmedewerkers (p.i.w.-ers).
Klager is erg teleurgesteld door het advies. Hij vraagt zich af wat voor zin het heeft om een stappenplan op te stellen en hem een certificaat te laten behalen om vervolgens een negatief advies te geven. Klager is toe aan een volgende stap en wil na
zijn invrijheidstelling van meerwaarde te zijn voor de samenleving. Hij wil aan het werk in het jongerenwerk. Klager kan bewijzen dat de medewerkster van het b.s.d. leugens heeft verkocht. Klager heeft daarover een brief gestuurd aan het afdelingshoofd
en zal diens antwoord doorzenden aan de beroepscommissie. Klager heeft hulp nodig. Hij heeft zijn beroepschrift laten lezen aan p.i.w.-ers, ook zij snappen niet hoe het negatieve advies tot stand is kunnen komen. Klager weet dat hij geen engel is maar
hij komt alleen maar op voor zijn rechten. Hij vindt dat hij, als hij van mening is dat iemand zijn werk maar half doet, daar iets van mag zeggen. Klager is toe aan een volgende stap in zijn detentie.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is in eerste aanleg veroordeeld wegens overtreding van de artikelen 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht. Door het Openbaar Ministerie (OM) is negatief geadviseerd. Gelet op het misdrijf waarvoor klager is veroordeeld, een gewapende
overval,
wordt gevreesd voor ongewenste slachtofferconfrontatie, maatschappelijke onrust, gevaar voor de openbare orde en recidive. Daarnaast zou het gelet op de ernst van die feiten voor de samenleving niet te begrijpen zijn indien klager nu al weer regimaire
vrijheden verleend zou krijgen. Klagers gedrag in de inrichting laat te wensen over. In 2010 heeft hij verschillende verslagen aangezegd gekregen in verband met positieve urinecontroles, het niet voldoen aan gestelde verwachtingen bij de arbeid, het
geen initiatief tonen en werk overlaten aan anderen, het uitspelen van personeel, het zoeken van conflicten met het personeel, het dreigend op het personeel af komen lopen, het uitschelden van personeel en het in het bezit hebben van contrabande. In
juni 2010 is in de inrichting met klager afgesproken dat de inrichting als klager drie maanden lang positief gedrag zou laten zien, positief zou adviseren op een verzoek om overplaatsing naar een b.b.i. Na deze afspraak, waarvan klager aangeeft dat hij
daar niets van weet, heeft klager opnieuw een tweetal verslagen aangezegd gekregen voor ongeoorloofd douchen waarbij tevens een rooklucht werd geconstateerd en werkweigering en het verbaal agressief reageren naar een personeelslid. Om die reden is
negatief geadviseerd door de directeur van de p.i. Lelystad. Naar aanleiding van klagers bezwaarschrift is door de selectiefunctionaris geïnformeerd naar klagers momentele gedrag in de inrichting. Klager heeft eind oktober 2010 beledigende opmerkingen
naar een personeelslid gemaakt, waarvoor hij disciplinair is gestraft. Klager is eerder gedetineerd geweest. Gelet op de uitslag van de aan klager afgenomen risico-inventarisatie (Risc) wordt het recidiverisico dat wordt ingeschat als hoog/gemiddeld,
aannemelijk geacht. Gelet op klagers gedrag in de inrichting, wordt klager niet geschikt geacht voor plaatsing in een inrichting waar minder structuur en toezicht voorhanden is. Ook wordt recidivegevaar en gevaar voor maatschappelijke onrust en
verstoring van de openbare orde aannemelijk geacht bij plaatsing van klager in een inrichting met een minder beveiligde setting.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis van de p.i. Lelystad is een gevangenis voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die in eerste aanleg is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk
risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.

4.4. In de toelichting op dit artikel (Stcrt. 12 september 2000, nr. 176, pagina 9) staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een
belangrijke rol speelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van de
preventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen de aard, zwaarte en
achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.

4.5. Hetgeen klager heeft aangevoerd met betrekking tot de redenen waarom een negatief selectieadvies zou zijn opgemaakt ten aanzien van klager, wordt – bij gebreke aan een nadere feitelijke onderbouwing – onvoldoende aannemelijk geacht. Voldoende
aannemelijk is daarentegen kunnen worden dat klager in de periode tussen 24 maart 2010 en 27 oktober 2010 meerdere malen disciplinair is gestraft voor (met name) door hem in de inrichting jegens het personeel vertoond gedrag. Die omstandigheid, bezien
in combinatie met het negatieve advies van het OM, maakt dat klager niet voldoet aan de hiervoor onder 4.4 vermelde indicator voor plaatsing in een b.b.i. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan daarom,
bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 maart 2011

secretaris voorzitter

Naar boven