Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/3685/GV, 2 februari 2011, beroep
Uitspraakdatum:02-02-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/3685/GV

betreft: [klager] datum: 2 februari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.W.G.M. Kral, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een op 7 december 2010 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman mr. J.W.G.M. Kral om haar beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klaagsters verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht. De selectiefunctionaris is niet bevoegd op de aanvraag te beslissen. De situatie als geschetst in artikel 17, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, hierna de Regeling,
doet
zich niet voor. De directeur is degene die op grond van artikel 17, tweede lid, van de Regeling moet beoordelen of klager voor verlof in aanmerking komt. De selectiefunctionaris beroept zich op ingewonnen adviezen. Slechts het standpunt van de
directeur, dat overigens niet gelijkluidend is aan het advies van MDO, is bekend. Verzocht wordt om het procesdossier te verstrekken.
Klaagster heeft na 20 april 2010 vier regimaire verloven gehad en is telkens teruggekeerd. Zij beseft terdege dat het noch in haar belang noch in het belang van haar is zieke partner is om niet terug te keren van verlof.
Onbekend is waarom de selectiefunctionaris ongeveer twee maanden heeft gewacht alvorens op de verlofaanvraag te beslissen. Door de lange afhandelingsduur heeft klaagster geruime tijd in het ongewisse verkeerd en lang moeten wachten met het indienen van
een nieuwe verlofaanvraag.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klaagster is op 24 augustus 2010 vanuit een beperkt beveiligde inrichting teruggeplaatst in de gevangenis van de locatie Ter Peel, met een regime van algemene gemeenschap. In verband met het benaderen van medegedetineerden en bezoekers om geld te
beleggen dan wel te investeren, is klaagster teruggeplaatst. Zij is hier eerst op aangesproken, maar de waarschuwing resulteerde niet het gewenste effect. De directeur heeft na een melding op 23 augustus 2010 een ordemaatregel opgelegd. Gezien
klaagsters delict en haar gedrag in de inrichting is er geen vertrouwen in een aan haar te verlenen verlof. Klaagster probeert in de inrichting zaken te doen, waarvoor zij is veroordeeld.

De directeur van de locatie Ter Peel heeft in verband met twijfel of zij terug zal keren van verlof negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De beklagcommissie bij de locatie Ter Peel heeft in haar uitspraak van 7 december 2010 klaagsters beklag tegen oplegging van een ordemaatregel van vijf dagen afzondering in een afzonderingscel in verband met het benaderen van medegedetineerden c.q. het
afhandig maken van financiële middelen van medegedetineerden, terwijl klaagster was gewaarschuwd dit niet meer te doen, gegrond verklaard.

3. De beoordeling
Voor wat betreft het verweer van de raadsman inhoudende dat, gelet op het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Regeling, de selectiefunctionaris niet bevoegd zou zijn, overweegt de beroepscommissie dat in de eerdere uitspraken (onder meer
07/3359/GV d.d. 14 januari 2008 en 09/3190/GV d.d. 15 december 2009) de beroepscommissie heeft overwogen dat uit de toelichting op artikel 2 van de Regeling blijkt dat de beslissing omtrent een verlofaanvraag zoveel mogelijk op inrichtingsniveau
genomen
dient te worden, maar dat ook in gevallen waarin de directeur bevoegd is om te beslissen de Minister in individuele gevallen de beslissing altijd aan zich kan houden. Uit de formulering van artikel 2, tweede lid, van de Regeling blijkt ook dat de
directeur namens de Minister beslist. Derhalve betreft dit een van de Minister (en thans op grond van de portefeuilleverdeling tussen de huidige Minister en de Staatssecretaris: van de Staatssecretaris) afgeleide bevoegdheid. Het bureau
selectiefunctionarissen is bij ministeriële beslissing met ingang van 1 januari 2003 aangewezen om namens de Minister beslissingen in het kader van de Regeling te nemen. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing
door
de bevoegde instantie genomen en dat niet kan worden geconcludeerd dat de selectiefunctionaris onbevoegd zou zijn om een dergelijke beslissing te nemen.

Aan klaagster en haar raadsman zijn door het secretariaat van de Raad alle stukken verstrekt die zich in het onderhavige dossier bevinden.

Klaagster ondergaat een gevangenisstraf van negentien maanden met aftrek, wegens deelneming aan een criminele organisatie. De datum van invrijheidstelling valt thans op of omstreeks 28 april 2011.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klaagsters eerste verlofaanvraag. Zij kan in totaal vier verlofaanvragen indienen.

Klaagsters verlofaanvraag is afgewezen, omdat zij medegedetineerden en bezoekers zou hebben benaderd om geld te beleggen, dan wel te investeren. Klaagster zou vervolgens gewaarschuwd zijn om dit niet meer te doen.
Nu de beklagcommissie in haar uitspraak van 7 december 2010 heeft geoordeeld dat het bovenstaande niet aan klaagster kan worden verweten en haar beklag gegrond heeft verklaard, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de
Staatssecretaris
niet op goede gronden rust. Zij zal derhalve het beroep gegrond verklaren, de beslissing vernietigen en de Staatsecretaris opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee
weken na ontvangst van deze uitspraak.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klaagster.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.
Zij kent klaagster geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 2 februari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven