Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2218/GA, 18 januari 2011, beroep
Uitspraakdatum:18-01-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/2218/GA

betreft: [klager] datum: 18 januari 2011

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.A. Groenendijk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 26 juli 2010 van de beklagcommissie bij het huis van bewaring (h.v.b.) Alphen aan den Rijn en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klager, zijn raadsman, mr. I.A. Groenendijk, en de directeur van het h.v.b. Alphen aan den Rijn zijn uitgenodigd voor de zitting van de beroepscommissie van 3 december 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amterdam. Hoewel klager op
behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De raadsvrouw van klager, mr. I.A. Groenendijk, is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De directeur van het h.v.b. heeft schriftelijk laten weten niet ter
zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van 14 dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, wegens het in het bezit hebben van een mobiele telefoon.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. In de uitspraak wordt voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat medegedetineerden snel goederen in andermans kleding stoppen. Het is dan gissen
of klager het wel of niet wist. Klager ontkent. Het is onredelijk klager zo hard te straffen, terwijl de celgenoot van klager heeft erkend dat het van hem was.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht. Tijdens de behandeling van de beklagzaak voor de beklagcommissie is wel degelijk de mogelijkheid besproken dat medegedetineerden
goederen in andermans kleding stoppen. De voorzitter van de beklagcommissie was echter van mening dat het (zeer) onwaarschijnlijk is dat klager niet gemerkt zou hebben, dat zijn celgenoot een mobiele telefoon in zijn broek stopt of heeft gestopt. Het
voorwerp werd door klager op zijn lichaam gedragen en dus moet dit voelbaar voor hem zijn geweest. Daarnaast heeft de celgenoot van klager pas in een later stadium te kennen gegeven dat het toestel van hem was. Bovendien had klager ook van dit toestel
gebruik kunnen maken.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid onder a, jo. artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken als een
gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
Op grond van artikel 5, vierde lid, onder h van de Pbw is de oplegging van een disciplinaire straf voorbehouden aan de directeur. Uit de schriftelijke mededeling van de opgelegde disciplinaire straf blijkt niet duidelijk of de beslissing is genomen
door
de directeur. Er wordt wel uitdrukkelijk vermeld dat de beslissing in opdracht van de vestigingsdirecteur is opgemaakt. De beroepscommissie gaat er derhalve vanuit dat de beslissing door de vestigingsdirecteur is genomen.

Op grond van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie op goede gronden en met juistheid op het beklag heeft beslist. Voldoende aannemelijk is dat klager in het bezit was van een mobiele telefoon. Gelet op het feit dat het om
een mobiele telefoon gaat, is de beroepscommissie van oordeel dat de hoogte van de disciplinaire straf niet onredelijk of onbillijk is. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 18 januari 2011

secretaris voorzitter

Naar boven