Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0942/GA, 21 september 2010, beroep
Uitspraakdatum:21-09-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/942/GA

betreft: [klager] datum: 21 september 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 februari 2010 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M.F.E. Sprenkels, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het in elf met name genoemde gevallen openen van aan klager gerichte poststukken en schending van het briefgeheim door deze inhoudelijk te onderzoeken, te kopiëren en het mogelijk toezenden van kopieën van die inhoud aan het
Gedetineerden recherche-informatiepunt (Grip).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van tien klachten en gegrond verklaard ten aanzien van de klacht ten aanzien van de brief van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), een en ander op de gronden als in de
aangehechte uitspraak weergegeven.

Het beroep is tevens gericht tegen de hoogte van de door de beklagcommissie terzake van de gegrondverklaring toegekende tegemoetkoming.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat de beklagcommissie de klachten niet in volle omvang heeft beoordeeld. De feiten waarover klager heeft geklaagd, zijn niet correct vastgesteld. Klager heeft met name geklaagd over het inhoudelijk onderzoeken van post en het
kopiëren en toezenden daarvan aan het Grip. De beroepscommissie heeft eerder soortgelijke klachten van klager alsnog gegrond verklaard. Om die reden is klager van mening dat zijn klachten ook nu gegrond dienen te worden verklaard.

Klagers raadman heeft nog het volgende naar voren gebracht. Klager kan zich voorts niet verenigen met de hoogte van de aan hem toegekende tegemoetkoming terzake de gegrondverklaarde klacht. Klager is van mening dat een bedrag van 10,= eerder op zijn
plaats is. Namens klager wordt opgemerkt dat in zijn algemeenheid een bedrag van € 5,= als minimumbedrag wordt aangehouden.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. Hij geeft aan van mening te zijn dat klager niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn beroep omdat het beroep is gericht tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming. Dit betreft geen
beslissing als bedoeld in artikel 60 van het de Pbw.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachten geldt het volgende:
Artikel 36 van de Pbw luidt, voor zover hier van belang:
“-1. (...)
-2. De directeur is bevoegd enveloppen of andere poststukken, afkomstig van of bestemd voor gedetineerden, op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen te onderzoeken en deze hiertoe te openen. Indien de enveloppen of andere poststukken afkomstig zijn
van of bestemd zijn voor de in artikel 37, eerste of tweede lid, genoemde personen of instanties, geschiedt dit onderzoek in aanwezigheid van de betrokkene.
-3 De directeur is bevoegd op de inhoud van brieven of andere poststukken afkomstig van of bestemd voor gedetineerden toezicht uit te oefenen. Dit toezicht kan omvatten het kopiëren van brieven of andere poststukken. Van de wijze van uitoefenen van het
toezicht wordt aan de gedetineerden tevoren mededeling gedaan.
-4. (...)
-5. (...)
Voor zover klager heeft gesteld dat het bepaalde in artikel 36 van de Pbw in strijd zou zijn met respectievelijk de artikelen 10 en 13 van de Grondwet en met artikel 8 van het EVRM geldt dat dit recht op grond van het bepaalde in het eerste lid van de
artikelen 10 en 13 van de Grondwet alsook op grond van het bepaalde in artikel 8, tweede lid, van het EVRM, bij wet kan worden beperkt. De wettelijke regeling zoals opgenomen in artikel 36 van de Pbw, kan als zodanig worden beschouwd. Gelet daarop moet
worden geoordeeld dat er op zich een deugdelijke wettelijke basis is voor openen, inzien en controleren van de onderhavige brief.

De vraag die vervolgens aan de orde is, is of de aan de orde zijnde inbreuken, in welke voorzien is bij wet, noodzakelijk waren voor de handhaving van de orde, rust en veiligheid in de inrichting. Blijkens de mededeling van de directeur ter zitting van
de beklagcommissie, was het (toen) standaardprocedure om alle brieven en poststukken van of gericht aan klager inhoudelijk te controleren. Ten aanzien van deze toezichtmaatregel geldt dat op zijn minst genomen dient te blijken van een regelmatige
belangenafweging omtrent de voortduring van de noodzaak daarvan. De enkele verwijzing naar klagers plaats op de GVM-lijst, zoals de directeur ter zitting van de beklagcommissie heeft gedaan, is daarvoor onvoldoende. De directeur zal in dergelijke
gevallen – zoals de beroepscommissie reeds eerder heeft overwogen – een eigen belangenafweging dienen te maken welke belangenafweging tenminste maandelijks dient te geschieden, dient te worden onderbouwd met schriftelijke verslaglegging en dient te
worden getoetst op basis van voldoende inzichtelijke criteria. Dat de directeur in dit geval een dergelijke belangenafweging heeft gemaakt, is onvoldoende aannemelijk geworden. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de beslissing om inhoudelijk
toezicht te houden op klagers correspondentie in strijd is met de wettelijke bepalingen.

Het beklag dient daarom – voor zover in beroep aan de orde – alsnog gegrond te worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. Zij zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.

De beroepscommissie kan zich verenigen met de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de hoogte van de aan klager toegekende tegemoetkoming ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart het beroep voor het overige gegrond, vernietigt in zoverre de
uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag – voor zover in beroep aan de orde – alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van in het totaal € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 september 2010

secretaris voorzitter

Naar boven