Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0256/TA, 8 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:08-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/0256/TA

betreft: [klager] datum: 8 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 januari 2010 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. Van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 mei 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.A.C. van Tuinen, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting
[...], juridisch medewerker.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het niet doorgaan van de geplande voortgangsbespreking op 30 juni 2009 en de daarop volgende behandelplanbespreking.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het niet doorgaan van de voortgangsbespreking op 30 juni 2009 levert strijd op met het vertrouwensbeginsel, daar klager aan de toezegging daarover het recht kon ontlenen dat de bespreking dan doorgang zou hebben. Het doorschuiven van de bespreking is
voorts in strijd met het gelijkheidsbeginsel, daar elke patiënt
- behalve klager - in de inrichting twee behandelplanbesprekingen per jaar krijgt.
Klager verblijft vanaf 20 oktober 2008 in de inrichting. Hij betwist dat hij op 27 januari 2009 een behandelplanbespreking en evaluatie heeft gehad. Er heeft toen een gesprek van tien minuten plaatsgevonden, waarin inhoudelijk niet over zijn
behandeling
is gesproken. Dat was ook niet mogelijk, omdat klager het behandelplan nooit uitgereikt heeft gekregen. Klager heeft geen stukken voor het gesprek van 27 januari 2009 ontvangen. Hij heeft daarom wel gevraagd, maar kreeg het antwoord dat men het niet
wist of de stukken kwijt was. Klager heeft ook geen verslag van de beweerde evaluatie van 27 januari 2009 ontvangen, anders had hij dat wel aan zijn raadsman gegeven. Hij heeft geen recht gekregen daarop schriftelijk commentaar te leveren.
Klager is niet bij de behandelplanbespreking van 23 november 2009 geweest. Aanvankelijk geeft hij als reden aan dat hij niet wist dat die er toen was. Later geeft hij aan dat de mededeling van de inrichting dat hij er niet bij wilde zijn klopt. Hij had
geen zin om er tien minuten bij te zitten, zoals in januari 2009.
In november 2009 heeft hij niet om de stukken gevraagd, omdat hij dacht dat hij ze wel zou krijgen. In februari 2010 heeft hij de behandelcoördinator [A] om de stukken gevraagd. Hem is toen gezegd dat de stukken onderweg zouden zijn, maar hij heeft ze
niet ontvangen. Hij heeft geen evaluatieverslag van november 2009 ontvangen.
Op een gegeven moment heeft klager tegen [A] gezegd dat hij het vermoeden had dat de inrichting niet wist wat zij met hem aanmoest. Dit werd bevestigd, waarbij werd teruggegrepen op het verleden. Klager heeft een moeilijke tijd achter de rug, waarin er
niets werd gedaan. Daar valt de onderhavige klacht in. Nu gaat het wel goed met klager.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De inrichting streeft ernaar om twee keer per jaar een behandelplanbespreking te houden. Op 27 januari 2009 heeft een eerste behandelplanbespreking over klager plaatsgevonden. Patiënten zijn alleen de laatste tien minuten daarbij aanwezig. Dan wordt de
conclusie van de bespreking door het team met de patiënt besproken. Daarvan is een evaluatieverslag gemaakt, dat naar de afdeling is gegaan. Dit verslag is wel getekend door de behandelaar, maar niet door klager. Niet valt na te gaan wat er precies is
gebeurd. Als een patiënt niet wil tekenen, wordt dit aangetekend op het verslag. Op het verslag van 27 januari 2009 staat niet vermeld dat klager niet wilde tekenen. Klager zou wel van het verslag op de hoogte moeten zijn, omdat het verslag wordt
vermeld in de wettelijke aantekeningen. In ieder geval worden de stukken altijd alsnog verstrekt als een patiënt aangeeft deze niet te hebben ontvangen. Het gaat daarbij om stukken die standaard met het oog op een verlengingszitting aanwezig zijn.
De voortgangsbespreking kon op 30 juni 2009 niet doorgaan, omdat door vakantie en ziekte van personeel niet op tijd gedegen rapportage gereed was. Op 23 november 2009 heeft weer een behandelplanbespreking plaatsgevonden. Klager is daarbij niet aanwezig
geweest, omdat hij dat niet wilde. Op het evaluatieverslag van 23 november 2009 staat aangetekend dat klager heeft geweigerd het verslag in ontvangst te nemen en te tekenen.
Waar klager volhardt in zijn stelling dat hij de stukken niet heeft ontvangen, zal de inrichting er voor zorgen dat hij alle stukken zal krijgen.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voor zover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Gelet op de inlichtingen namens het hoofd van de inrichting ter
zitting van de beroepscommissie is niet aannemelijk dat op 27 januari 2009 geen behandelbespreking heeft plaatsgevonden. Wat er zij van klagers stelling dat hij geen evaluatieverslag van die bespreking heeft ontvangen, onweersproken staat vast dat op
23
november 2009 een tweede behandelplanbespreking heeft plaatsgevonden, dat klager daarbij niet aanwezig heeft willen zijn en dat klager het evaluatieverslag blijkens aantekening daarop niet in ontvangst heeft willen nemen. Onder deze omstandigheden kan
niet worden gezegd dat sprake is van schending van het in artikel 18 Bvt neergelegde recht op een periodieke evaluatie van minimaal een keer per jaar en het recht op het aanhechten van schriftelijk commentaar aan het evaluatieverslag.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. F.A.M.M. Koenraadt en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 8 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven