Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0340/TB, 7 juni 2010, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 10/340/TB

betreft: [klager] datum: 7 juni 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 29 januari 2010 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. J.A.W. Knoester, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft het verzoek van klager tot overplaatsing naar een reguliere behandelinrichting of het Pieter Baan Centrum dan wel een longcare afdeling afgewezen.

2. De feiten
Klager heeft in het kader van een eerder opgelegde tbr van 1982 tot 1983 verbleven in de GGz Eindhoven en van 1983 tot 14 februari 1989 verbleven in Veldzicht.
Bij onherroepelijke uitspraak van 19 december 1990 is klager wederom ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is op 29 april 1991 geplaatst in Veldzicht en in 1993 overgeplaatst naar de resocialisatieafdeling De
Beuk. In het kader van proefverlof is klager in 1996 geplaatst in een RIBW-voorziening. Op 3 juni 1996 is hij teruggeplaatst in Veldzicht. Op 31 maart 1999 heeft het Meijers Instituut te Utrecht geadviseerd om klager in een longstayvoorziening te
plaatsen. Op 1 april 1999 is klager geplaatst in de longstayvoorziening van Veldzicht. Op 13 augustus 2001 heeft klager zich onttrokken aan de tbs. Op 3 december 2001 is hij teruggeplaatst in de longstayvoorziening van Veldzicht.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager verblijft inmiddels ruim 27 jaar in FPC Veldzicht te Balkbrug, waarvan de laatste tien jaar op de longstayafdeling. Op grond van het Longstay beleidskader van januari 2009, dient de Landelijke
Adviescommissie Plaatsing (LAP) periodiek een advies uit te brengen, waarbij telkens de longstay indicatie en de noodzaak van het voortduren van het verblijf getoetst zal worden. Het Gerechtshof Arnhem heeft in zijn uitspraak van 5 maart 2007 (LJN
AZ9806) bepaald dat deze periodieke verslaglegging door de LAP een van de waarborgen is waarmee de longstay is omgeven. In het geval van klager is nimmer een dergelijk advies door de LAP uitgebracht. Ook is niet door onafhankelijk deskundigen getoetst
in hoeverre klager nog altijd terecht op de longstay afdeling verblijft. Aangezien klager al voor een periode van ruim 27 jaar in Veldzicht verblijft, kan de inrichting klager niet meer objectief beoordelen. Klager wordt uitgesloten van iedere vorm van
behandeling en resocialisatie. Weliswaar wordt een herbeoordeling toegezegd. Er wordt geen termijn voorgesteld. Gezien de omstandigheden is de onzekerheid omtrent de duur van de wachttijd van een herbeoordeling onacceptabel.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Op 25 februari 2009 heeft de beroepscommissie een eerder beroep van klager tegen de afwijzing van een verzoek om overplaatsing naar een reguliere afdeling ongegrond
verklaard. In deze uitspraak wordt aangegeven dat niet kan worden geoordeeld dat het verblijf in de longstay niet langer in de rede ligt. Voorts bestaat geen onduidelijkheid omtrent de classificatie, diagnostiek en de resocialisatiemogelijkheden van
klager, zodat er geen reden bestaat voor overplaatsing naar het PBC. Overwogen wordt dat uit inlichtingen van Veldzicht blijkt dat klager (thans) niet geschikt is voor terugplaatsing naar een behandelafdeling. Klager is zwakbegaafd, heeft een
borderline
persoonlijkheidsstoornis en valt regelmatig terug in depressie. Er is sprake van een aantal mislukte resocialisatiepogingen, waarbij is gebleken dat klager bij vermindering van structuur en begeleiding terugvalt in alcohol- en drugsgebruik, diefstal en
agressief gedrag. De behandeling heeft niet geleid tot vermindering van het recidiverisico, en klager laat wisselende geluiden horen omtrent zijn verblijf in Veldzicht.
Sinds voornoemde uitspraak is er geen wezenlijke wijziging opgetreden in de situatie van klager. Klager heeft alle begeleidingstrajecten voortijdig afgebroken.Klager maakt twee keer per maand een eigen plan, die hij vervolgens niet uitvoert en niet kan
volhouden. Het behandelteam noch de psychiater ziet momenteel argumenten om klager terug te plaatsen naar een behandelafdeling. Het behandelteam was overigens niet op de hoogte van klagers wens om terug te worden geplaatst. In de inrichting heeft
klager
aangegeven het niet meer te zien zitten om de longstay te verlaten, omdat hij het daar buiten niet zal redden. Klager zal overeenkomstig zijn plaats op de wachtlijst, aan een toets door de LAP worden onderworpen. Over de termijn waarbinnen deze toets
zal gaan plaatsvinden, kunnen echter geen toezeggingen worden gedaan.

4. De beoordeling
Het beroep richt zich tegen het feit dat klager nog immer in een longstayvoorziening verblijft en niet, zoals door klager is verzocht, is overgeplaatst naar een behandelinrichting dan wel het PBC of een longcare afdeling.

In het ministeriële Beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009, dat op
1 juni 2009 in werking is getreden, is ter versterking van de rechtspositie van de patiënten longstay forensische zorg (hierna: lfz-patiënten) een periodieke, driejaarlijkse toets geïntroduceerd, waarbij door de LAP op basis van face to face-onderzoek
wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus nog gerechtvaardigd is. Daarbij zal de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde worden onderzocht en wordt bezien of er nieuwe interventies, medicijnen of andere omstandigheden zijn
waardoor de behandeling alsnog zou kunnen aanslaan. Evenals in haar uitspraak van 29 december 2009 (09/1677/TB) overweegt de beroepscommissie hieromtrent het volgende.

De beroepscommissie is op grond van het bepaalde in de artikelen 11 en 69, eerste lid, onder a, Bvt bevoegd beroepen te behandelen die zijn gericht tegen beslissingen van de Staatssecretaris tot plaatsing in en overplaatsing naar een inrichting voor
verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in artikel 11 Bvt. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie worden ook beslissingen tot plaatsing in een longstayvoorziening dan wel tot afwijzing van een verzoek van een ter beschikking
gestelde tot overplaatsing van een longstayvoorziening naar een behandelinrichting onder de in artikel 11 Bvt bedoelde beslissingen tot (over)plaatsing begrepen.
De beroepscommissie acht zich in het licht van het vorenstaande op grond van de artikelen 11 en 69, eerste lid, onder a, Bvt eveneens bevoegd beroepen te behandelen die zijn gericht tegen beslissingen van de Staatssecretaris tot voortzetting/handhaving
van de lfz-plaatsing c.q. het niet-overplaatsen naar een behandelinrichting, ook als deze zijn genomen op basis van de uitkomst van de door de LAP verrichte herbeoordeling. In verband daarmee acht zij zich bevoegd beroepen te behandelen die zijn
gericht
tegen het uitblijven van een herbeoordeling, de periodieke toets naar de behandelingsvatbaarheid van de betreffende ter beschikking gestelde, en het uitblijven van een wenselijk geachte overplaatsing van een lfz-voorziening naar een behandelinrichting
dan wel van plaatsing in, of overplaatsing naar, een lfz-differentiatie, mede in aanmerking genomen dat lfz-patiënten aan het Beleidskader longstay forensische zorg van 19 januari 2009 aanspraken kunnen ontlenen.

Niet in geding is dat klager op 1 juni 2009 langer dan drie jaar in een longstayvoorziening verbleef en daarom in aanmerking komt voor de herbeoordeling als bedoeld in het genoemde beleidskader. Hoewel de Staatssecretaris bij brief van 3 februari 2009
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 29 452, nr. 98) heeft medegedeeld dat de LAP begin 2009 zou starten met de herbeoordeling van ter beschikking gestelden die toen al langer dan drie jaar in een
lfz-voorziening verbleven, staat vast dat daarin aanzienlijke vertraging is opgelopen.

In het genoemde beleidskader is geen overgangsperiode opgenomen noch is kennelijk overwogen het beleidskader in verband met de termijn die de implementatie van het beleidskader in beslag zou nemen, op een later tijdstip in werking te doen treden.
Hoewel
dit als weinig zorgvuldig kan worden beschouwd, heeft de beroepscommissie
- gezien de omvang van de groep te herbeoordelen lfz-patiënten - begrip voor de omstandigheid dat de implementatie van het beleidskader thans nog een aanloopperiode vereist. Anderzijds mag de rechtspositie van lfz-patiënten die, zoals gezegd, aan het
beleidskader aanspraken kunnen ontlenen, niet onaanvaardbaar onder druk komen te staan. Alle belangen in aanmerking nemende, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat een overgangsperiode van een jaar, gerekend vanaf 1 juni 2009, acceptabel geacht
moet worden. Dit brengt mee dat herbeoordelingen vanaf 1 juni 2010 waarbij de termijn van drie jaar wordt overschreden, in beginsel als onredelijk of onbillijk moeten worden aangemerkt.

Nu de bestreden beslissing dateert van 29 januari 2010 dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. E.J. Hofstee, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 7 juni 2010

secretaris voorzitter

Naar boven