Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/0532/GB, 14 april 2009, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 09/532/GB

Betreft: [klager] datum: 14 april 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. de Ruijter de Wildt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 20 februari 2009 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) of een b.b.i. zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 14 maart 2005 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis Veenhuizen.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt kort en zakelijk weergegeven toegelicht. Klager is een Engelsman die is uitgeleverd aan Nederland en zijn detentie momenteel in de gevangenis Veenhuizen doorbrengt. Klager heeft een verzoek tot
overplaatsing ingediend bij de selectiefunctionaris. Op 23 december 2008 heeft klager van het BSD van Esserheem te horen gekregen dat hij naar een b.b.i. zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling zou worden overgeplaatst. Een dag later
kreeg klager te horen dat deze overplaatsing geen doorgang kan vinden omdat hij inmiddels tot ongewenst vreemdeling zou zijn verklaard. Het verzoek tot overplaatsing is door de selectiefunctionaris afgewezen. Tegen de beslissing tot
verblijfsbeëindiging
en ongewenstverklaring heeft klager een bezwaarschrift ingediend. Bij de voorzieningenrechter is tevens een verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. In verband met de lopende procedures heeft klager de selectiefunctionaris
gevraagd de behandeling van het bezwaarschrift aan te houden. De selectiefunctionaris zag echter geen reden om aan dat verzoek gehoor te geven. Bij beslissing van 20 februari 2009 werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Bij de bestreden beslissing
heeft de selectiefunctionaris zich voornamelijk op het negatieve advies van de Advocaat-Generaal gebaseerd. Klager heeft de status van EU-onderdaan. Op 14 januari 2009 kreeg klager de ongewenstverklaring uitgereikt. Vanaf dat moment kan er worden
gesproken van een verplichting om Nederland na afloop van de strafrechtelijke detentie te verlaten. De Raad heeft zich in een advies van 8 oktober 2008 op het standpunt gesteld dat het voorbereiden van de gedetineerde op terugkeer in de samenleving ook
bij strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen een doelstelling van de tenuitvoerlegging dient te vormen. Ook heeft de Raad erop gewezen dat een niet Nederlandse gedetineerde ook per definitie terugkeert naar een samenleving en daar ook een bestaan
moet
kunnen opbouwen zonder criminaliteit. Er is geen enkele deugdelijke grond te vinden om het verzoek van klager om in aanmerking te worden gebracht voor detentiefasering te kunnen afwijzen en hem vanwege zijn nationaliteit anders te behandelen. Vaststaat
dat het onderscheid dat hier wordt gemaakt voor wat betreft resocialisatie nadelig is voor de groep van strafrechtelijke vreemdelingen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft aangevoerd dat tegen de beschikking tot verblijfsbeëindiging en ongewenstverklaring een bezwaarschrift is ingediend. Een en ander zou door de selectiefunctionaris zijn aangewend als middel om verdere fasering aan te houden. Het verwikkeld
zijn in een zodanige procedure heeft de selectiefunctionaris voldoende aanleiding gegeven klager niet in een b.b.i. zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid van de Regeling te plaatsen. Het karakter van een b.b.i. zoals bedoeld in artikel 20, tweede
lid,
van de Regeling brengt met zich mee dat er sprake is van intern toe te kennen vrijheden. Daarnaast is er sprake van verminderd toezicht waardoor, gelet op klagers status, het niet ondenkbaar is dat hij zich op enig moment zal onttrekken ten einde zijn
uitzetting te voorkomen. De door klager aangevoerde gronden inzake mededaders, verhulde vorm van verboden discriminatie en verlof, acht de selectiefunctionaris niet relevant. Iedere casus wordt afzonderlijk behandeld en beoordeeld. Behandeling van
mededaders heeft geen enkele invloed op de beoordeling van deze casus. Het al dan niet kunnen beschikken over een verlofadres is in deze niet relevant. Niet de nationaliteit maar de aan klager opgelegde status was doorslaggevend om verdere fasering aan
te houden.

4. De beoordeling
4.1. De gevangenis Veenhuizen is een inrichting voor mannen met een regime van algehele gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Klager, die is veroordeeld, kan in een gevangenis met een regime van algehele gemeenschap worden geplaatst.

4.3. Klagers verzoek tot overplaatsing naar een b.b.i. of een b.b.i. als bedoeld in artikel 20, tweede lid van de Regeling, is afgewezen. Klager heeft van de IND een ongewenstverklaring en verblijfsbeëindiging ontvangen. Op het moment dat zijn
detentieperiode is verstreken zal hij Nederland moeten verlaten. In een b.b.i. kan aan gedetineerden regimair verlof worden verleend. In artikel 4, onder l, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting is bepaald dat verlof wordt geweigerd
indien een gedetineerde ongewenst is verklaard, ten aanzien van wie een procedure tot ongewenstverklaring loopt, tenzij hieraan schorsende werking is verleend. Klager heeft een voorlopige voorziening ingediend ten aanzien van zijn ongewenstverklaring
waarvan op 14 april 2009 de zitting zal plaatsvinden. Van een schorsende werking van de procedure is thans nog geen sprake. Ook heeft de selectiefunctionaris klager niet in een b.b.i. als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling geplaatst.
Een
dergelijke afdeling heeft een normaal beveiligingsniveau en bevindt zich binnen een inrichting met een beperkt beveiligingsniveau en heeft dan ook een zodanig open karakter dat het niet ondenkbaar is dat klager zich op enig moment aan detentie zal
onttrekken teneinde zijn uitzetting te voorkomen. Gelet op het vorenstaande kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of
onbillijk
worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.P. Balkema, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. van Alff, secretaris, op 14 april 2009

secretaris voorzitter

Naar boven