1. AANVRAAG
1.1. Onderwerp
De activiteit wordt uitgevoerd in het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer. Het betreft het aanleggen van een dam waarbinnen richels worden aangelegd om rietland te creëren. Het doel hiervan is de waterkwaliteit te verbeteren en te voorzien in schuilmogelijkheden voor vissen. Daarnaast wordt een mosselbank ontwikkeld.
De werkzaamheden worden uitgevoerd in de periode 1 oktober 2026 tot en met 28 februari 2026, met eventueel uitloop door omstandigheden in maart 2026 of in oktober 2027 tot en met december 2027.
De voorgenomen activiteiten zijn in meer detail beschreven in de aangeleverde Passende beoordeling Planuitwerking KRW 3e tranche IJsselmeergebied (hierna: PB). Zie bijlage 1.
In de PB is het doel van het project beschreven: De geplande Kaderrichtlijn Water (KRW)-maatregelen in het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer hebben als doel het verbeteren van de ecologische waterkwaliteit. De realisatie van de luwe ondiepte in het water creëert een geschikt habitat voor (ondergedoken)waterplanten, macrofauna en vis.
De geplande inrichting van de mosselbank richt zich op het verbeteren van de voedselbeschikbaarheid voor mosseletende soorten en het mogelijk verbeteren van de waterkwaliteit. In de huidige situatie is er een tekort aan voedsel voor benthivore soorten zoals meerkoet, kuifeend en tafeleend en deze soorten kunnen profiteren van de toename aan mosselen in het gebied. Dit kan positieve effecten hebben op de Natura 2000-gebied van meerkoet, kuifeend en tafeleend.
Eén van de huidige knelpunten in het IJsselmeergebied is een tekort aan voedsel voor visetende vogels. Doordat de voorgenomen KRW-maatregel geschikt leefgebied voor vissen creëert, verbetert mogelijk de visstand en daarmee de voedselbeschikbaarheid voor vogels. Dit kan positieve effecten hebben op de Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen van fuut, aalscholver, nonnetje, lepelaar, grote zaagbek, visarend en reuzenstern.
Ook wordt met de geplande maatregel rietland gecreëerd, wat positieve effecten kan hebben op moeras- en rietvogels, doordat er potentieel geschikt nieuw leef- en broedgebied ontstaat. Dit kan positieve effecten hebben op roerdomp, porseleinhoen en grote karekiet. Door het creëren van rietland ontstaan er zachte land-waterovergangen, wat door het ontstaan van verbinding met aangrenzende percelen en het ontstaan van ondiepe, beschutte wateren mogelijk positieve effecten heeft op Natura 2000-instandhoudingsdoelstellingen van lepelaar en kuifeend.
1.2. Bevoegdheid
Er is sprake van een Natura-2000 activiteit van nationaal belang. Op basis van art. 5.11, lid 1g van de Ow en artikel 4.12 van het Omgevingsbesluit (hierna: Ob), lid 2c luidend: 'een activiteit van het Rijk die nodig is voor de ontwikkeling, werking en bescherming van de hoofdwateren' ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteiten kunnen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer, significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Daarom geldt de vergunningplicht van art 5.1, lid 1, sub e. Ow.
1.4. Beoordeling van Natura 2000-activiteiten
1.4.1. Activiteit met mogelijk significante gevolgen
De activiteiten waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, betreffen activiteit in de zin van art 5.1, lid 1e Ow, omdat zij, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of activiteiten, kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een of meerdere Natura 2000-gebieden.
1.4.2. Passende beoordeling
Conform artikel 8.74b Besluit Kwaliteit Leefomgeving geldt dat uit een PB in de zin van artikel 16.53c van de Ow moet blijken dat de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura-2000 gebieden niet worden aangetast door de activiteit, afzonderlijk of in cumulatie met andere activiteiten, tenzij sprake is van toepassing van een ADC-toets. De PB moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De met de aanvraag meegezonden PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit en/of wijzigingsbesluit van het betrokken Natura 2000-gebied.
1.5 Participatie
Bij de aanvraag is aangegeven hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken (zie bijlage 11).
De stakeholders zijn geïnventariseerd en ingedeeld naar belang bij en invloed op het project. Er zijn ontwerpateliers, informatiemomenten, aanvullende stakeholdergesprekken en/of participatiebijeenkomsten georganiseerd.
De informatie uit deze activiteiten is betrokken bij de integrale belangenafweging.
2. BEOORDELING
2.1 Afbakening
Gebied
De beoogde activiteit vindt plaats in het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Het betreft:
-
oppervlakteverlies;
-
verandering van stroomsnelheid;
-
verandering van dynamiek van het substraat;
-
verstoring door geluid, licht, trilling, mechanische effecten en optische verstoring.
Deze effecttypen worden beschouwd in relatie tot de habitattypen en in relatie tot de niet-broedvogelsoorten fuut, aalscholver, lepelaar, kleine zwaan, kolgans, wintertaling, pijlstaart, tafeleend, kuifeend, nonnetje, grote zaagbek, visarend, meerkoet, reuzenstern en toendrarietgans.
Stikstofdepositie
Voor wat betreft de inhoudelijke overwegingen rondom de berekening van de stikstofdepositie als gevolg van de aangevraagde activiteiten verwijs ik naar bijlage II van de PB.
Bij de werkzaamheden komen met name stikstofoxiden (NOx) vrij. Deze komen vrij uit de verbrandingsmotoren van mobiele werktuigen. Voor de werkzaamheden is een stikstofberekening uitgevoerd met behulp van AERIUS Calculator. Uit de berekeningen blijkt dat de werkzaamheden, mede namens het gebruik van SCR en pelotonmaatregelen, geen toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden tot gevolg hebben.
De betreffende AERIUS Calculatorberekeningen zijn als bijlagen bij de aanvraag en onderhavig besluit gevoegd (bijlage achter bijlage 5 Addendum PB KRW T3 Ketelmeer).
Om de afwezigheid van de toename van stikstofdepositie te borgen zijn voorschriften 24 t/m 28 opgenomen bij dit besluit.
Natuurwaarden
De beschermde natuurwaarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied staan vermeld op www.natura2000.nl.
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van de activiteit op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de bij de aanvraag gevoegde PB (bijlage 1).
2.2.1 Oppervlakteverlies
De PB beschrijft dat het oppervlakte van het projectgebied circa 39 hectare beslaat. Een deel van het projectgebied (circa 1,5 hectare) bestaat in de huidige situatie uit een stortstenenoever. Deze stortsteenoever blijft liggen. Het overige deel van het projectgebied (circa 32,5 hectare) bestaat in de huidige situatie uit open water. Op circa 12,5 hectare van dit areaal worden richels aangebracht, waarop riet komt te groeien. Daarnaast wordt op het diepste punt van de geul hout verankerd. De overige circa 21 hectare blijft uit water bestaan, dat tussen het huidige eiland en de aan te leggen richels komt te liggen. Gevolg van de voorziene maatregelen is dat het areaal aan open water in het Ketelmeer & Vossemeer afneemt met circa 39 hectare. Het totale areaal van het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer bedraagt 3.847 hectare, waarvan het grootste gedeelte uit open water bestaat. Uitvoering van het project resulteert dus in oppervlakteverlies van circa 1% van het areaal open water (waarvoor andere natuurwaarden terugkomen).
Foerageergebied
Aangezien de beschikbaarheid van open water geen knelpunt is in het gebied, er voldoende open water overblijft in het Ketelmeer & Vossemeer om te foerageren, en het projectgebied niet van bijzonder of essentieel belang is leidt dit, volgens de PB, op zichzelf niet tot significante negatieve effecten.
Slaap- en rustplaats
Voor de visetende niet-broedvogelsoorten aalscholver en reuzenstern is het Natura 2000-gebied ook aangewezen als slaap- en rustplaats. De aalscholver rust op grote oppervlaktes op de eilanden in het oosten van het gebied. De reuzenstern is afhankelijk van kale of schaars begroeide grond om te rusten. De kleine eilanden in het Vossemeer en in de IJsselmonding worden gebruikt als rustplaats door de reuzenstern. De oppervlakte, bestaande uit water, die permanent verloren gaat is voor beide soorten ongeschikt als rustbiotoop. Daardoor kunnen significant negatieve effecten van oppervlakteverlies op slaap- en rustdoelstellingen voor visetende niet-broedvogelsoorten worden uitgesloten.
Geconcludeerd wordt dat significant negatieve effecten van de KRW-maatregel door oppervlakteverlies op de instandhoudingsdoelen van alle soorten in het gebied daarmee zijn uit te sluiten
Ik onderschrijf deze conclusie.
2.2.2 Verandering van stroomsnelheid
In de PB staat beschreven dat bij dat het opstellen van het ontwerp van de maatregel gebruik is gemaakt van hydraulische modellering bij het bepalen van de mogelijke effecten door verandering van de stroomsnelheid. Hieruit blijkt dat veranderingen in stroomsnelheden vooral in de directe nabijheid van de KRW-maatregelen te verwachten zijn. Veranderingen ten opzichte van de huidige situatie zijn zeer minimaal en hebben geen ecologische doorwerking. Significant negatieve effecten op het watersysteem, mosselen, waterplanten en instandhoudingsdoelstellingen in het Natura 2000-gebied Ketelmeer & Vossemeer door verandering van stroomsnelheid zijn, volgens de PB, met zekerheid uit te sluiten.
Ik onderschrijf deze conclusie.
2.2.3 Verandering van dynamiek van substraat
In de PB staat beschreven dat als gevolg van de werkzaamheden welke de dynamiek van het substraat veranderen, sprake kan zijn van vertroebeling en sedimentatie. Vertroebeling en sedimentatie kunnen bij de werkzaamheden ontstaan als gevolg van omwoeling van slibdeeltjes vanaf de al aanwezige waterbodem, of als gevolg van verspreiding van materiaal bij het aanleggen van de richels. Vertroebeling heeft effect op zichtjagende vogels en vissen en sedimentatie op aanwezige mosselen. Zowel vertroebeling als sedimentatie kunnen daarnaast de lichttoestand in de meren veranderen, wat kan doorwerken op de groei van waterplanten.
De waterbodem ter plaatse van het projectgebied bestaat uit zandige klei met mosselen en slib.
Om negatieve effecten door omwoeling van zand te voorkomen, wordt als materiaal voor de lagergelegen delen van de richels zand gebruikt, waarbij de fractie lutum niet groter is dan 10%. Door de relatief hoge valsnelheden leidt dit daardoor nauwelijks tot vertroebeling en sedimentatie.
Het materiaal voor de hoger gelegen delen van de richels (de kruin) zal meer organisch materiaal te bevatten ten behoeve van de groei van het riet. Dit materiaal zal uit klei of kleiachtig bestaan, waardoor het erosiebestendig is.
Het optreden van erosie in de gebruiksfase wordt beperkt tot het minimale, doordat rondom de richels dammen (waarvan de onderzijde uit rijshout en de bovenzijde uit wiepen bestaat) worden geplaatst. Deze dammen verminderen de golfslag, zodat rietvegetatie de kans krijgt zich op de richels te ontwikkelen. Met de ontwikkeling van rietvegetatie worden de richels erosiebestendiger, waardoor vertroebeling en sedimentatie gereduceerd worden.
Uit de PB blijkt dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de benthivore eendensoorten kuifeend en tafeleend niet kunnen worden uitgesloten. Reden en hiervoor zijn zowel de tijdelijke verstoring en vertroebeling van mosselen op de stortstenenoever van de Ketelplaat gedurende de werkzaamheden, als de gewijzigde inrichting door aanleg van de onderwaterdijkjes, waarmee een permante afname van voedselbeschikbaarheid voor kuifeend en tafeleend optreedt. Als mitigerende maatregel wordt voor aanvang van de werkzaamheden voorzien in een nieuwe mosselbank. Geconcludeerd wordt dat hiermee significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
Ik onderschrijf deze conclusie. Ter borging van deze conclusie zijn de voorschriften 20 tot en met 23 opgenomen.
2.2.4 Verstoring door geluid, licht, trilling, mechanische effecten en optische verstoring
Broedvogels
In de voortoets is onderbouwd en geconcludeerd dat door de KRW-maatregel significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de aangewezen broedvogelsoorten in de betrokken Natura 2000-gebieden op voorhand worden uitgesloten.
De werkzaamheden veroorzaken mogelijk verstoring voor niet-broedvogels door geluid, licht en mechanische effecten. Daarnaast treedt tijdens de werkzaamheden ook optische verstoring op door mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in het natuurlijke systeem.
Niet-broedvogels: Fuut, Nonnetje, grote zaagbek, visarend, reuzenstern, Wintertaling, Pijlstaart, Tafeleend, Kuifeend, meerkoet.
De PB beschrijft dat deze soorten niet specifiek gebonden zijn aan de projectlocatie en dat in de directe omgeving van het projectgebied genoeg alternatief onverstoord foerageergebied beschikbaar is, mede omdat werkzaamheden plaatsvinden tussen 7:00 uur en 19:00 uur (ten behoeve van de kuifeend en tafeleend).
Geconcludeerd wordt dat significant negatieve effecten uitgesloten zijn.
Niet-broedvogels: Aalscholver, kolgans, kleine zwaan, toendrarietgans
De PB beschrijft dat de aalscholver niet specifiek gebonden is aan de projectlocatie en dat in de directe omgeving van het projectgebied genoeg alternatief onverstoord foerageer- en rustgebied beschikbaar is. Geconcludeerd wordt dat significant negatieve effecten uitgesloten zijn.
Niet-broedvogels: Lepelaar
In de PB staat beschreven dat het voedselbiotoop niet wordt verstoord en geconcludeerd wordt dat significant negatieve effecten uitgesloten zijn.
Ik onderschrijf deze conclusies. Ter borging van deze conclusies zijn de voorschriften 15 tot en met 19 opgenomen.
2.3 Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een activiteit moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als de activiteit, afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten, significante gevolgen kan hebben voor het betreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als de activiteit afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
In de PB zijn de mogelijke cumulatieve effecten beschreven voor onderstaande activiteit:
-
De ontheffing voor schadebestrijding van de grauwe gans in de volgende Natura 2000-gebieden: De Weerribben, De Wieden, Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht, Zwarte Meer, Ketelmeer & Vossemeer en Rijntakken (Kenmerk: D2024-00002743, Zaaknummer: Z2023-00003654). Deze ontheffing houdt in dat koppelvormende grauwe ganzen mogen worden afgeschoten. Dit mag enkel in de periode 1 januari tot 15 maart tussen 09.00 en 16.00 uur. Deze ontheffing is geldig van 1 januari 2024 tot 15 maart 2029.
-
Daarnaast worden in het kader van de KRW 3e tranche Midden-Nederland in drie waterlichamen maatregelen uitgevoerd. Naast het Ketelmeer betreft het maatregelen in het Zwarte Meer en Eemmeer. Er is nog geen vergunning verleend voor deze projecten, maar aannemelijk is dat werkzaamheden gelijktijdig plaatsvinden, waardoor mogelijk sprake is van cumulatie van effecten.
Er wordt geconcludeerd dat ook in cumulatie significant negatieve effecten zijn uitgesloten.
Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.4 Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB en AERIUS-berekening en hieronder aan deze omgevingsvergunning verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de door u gevraagde omgevingsvergunning, onder de hieronder opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
De onderhavige vergunning betreft louter een toestemming voor een Natura 2000-activiteit op grond van de Ow. De daadwerkelijke inzetbaarheid ervan kan beperkt worden door toekomstige ontwikkelingen en beperkingen vanuit andere kaders.