Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/45509/GV, 1 juli 2025, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/45509/GV

Betreft [klager]

Datum 1 juli 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 17 december 2024 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling

Klager is sinds 22 mei 2023 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens medeplegen van (voorbereidingshandelingen voor) de productie van amfetamine. Daarnaast is hij op 18 april 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden wegens – kort gezegd – deelname aan een criminele organisatie en drugsgerelateerde feiten. Klager heeft blijkens de stukken tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis voor deze strafbare feiten de strafbare feiten gepleegd waarvoor hij nu in detentie verblijft. De datum waarop klager in vrijheid wordt gesteld, is volgens verweerder momenteel bepaald op 24 augustus 2028.

 

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) (oud) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

  • de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
  • de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
  • de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
  • de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

 

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling (oud) is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen, gelet op het risico op recidive en de gebleken onbetrouwbaarheid met betrekking tot het nakomen van afspraken. Het opleggen van elektronische monitoring zou dit onvoldoende ondervangen en begeleiding van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) zou het resocialisatiedoel tenietdoen.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

Namens klager wordt in beroep – kort gezegd – aangevoerd dat hij gedurende zijn verblijf in detentie uitsluitend gewenst gedrag heeft laten zien, dat verweerder geen juiste afweging heeft gemaakt gelet op het tijdsverloop tussen het vrijhedenadvies en de bestreden beslissing en dat niet valt in te zien waarom de risico’s niet tot een aanvaardbaar niveau zouden kunnen worden gebracht door elektronisch toezicht of begeleiding door de DV&O.

Voor zover verweerder stelt dat zaken als deze ex tunc worden beoordeeld, neemt dit niet weg dat hij gehouden is een advies van de reclassering dat is opgesteld ná het ontvangen vrijhedenadvies, maar vóór het nemen van de bestreden beslissing, bij die beslissing moet betrekken.

De vrijhedencommissie van de inrichting heeft op 22 juli 2024 negatief geadviseerd, omdat er geen vertrouwen is dat het verlof goed zal verlopen. Hoewel de reclassering op 21 oktober 2024 positief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling, volgt ook uit dat advies dat de risico’s op recidive, letsel en onttrekken aan voorwaarden als gemiddeld worden ingeschat. Verweerder heeft in beroep overigens aangegeven dat navraag heeft uitgewezen dat een beslissing met betrekking tot klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (voorlopig) zal uitblijven, gelet op de (niet onherroepelijke) veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden. Verder staat in het advies van het Openbaar Ministerie dat klager een relatief uitgebreid strafblad heeft met daarop veroordelingen wegens zowel vermogens- als geweldsdelicten.

De beroepscommissie kan de overweging van verweerder dat elektronische monitoring onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het verlof in het licht van het voorgaande goed volgen. Verder geldt dat verweerder uitgebreid uiteen heeft gezet waarom begeleiding door de DV&O in dit geval niet wenselijk is. Hoewel namens klager in beroep wordt aangevoerd dat dit onbegrijpelijk is zonder nadere toelichting, is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder die toelichting al in de bestreden beslissing heeft gegeven. Blijkens het ‘tijdspad activiteiten’ wilde klager tijdens zijn verlof worden opgehaald door zijn zusje, partner en kinderen en vervolgens bij zijn moeder samen ontbijten. Daarna wilde hij een gesprek met de kinderen en partner afzonderlijk en zijn moeder helpen met het huishouden en boodschappen doen. Tot slot wilde hij een wandeling maken met alle gezinsleden en zijn partner helpen met de administratie, om vervolgens nog gezamenlijk te eten. Verweerder heeft in beroep onder meer nog toegelicht dat wanneer klager door de DV&O begeleid zou worden, hij en de personen die hij in het kader van het verlof bezoekt de ruimte waar het verlof plaatsvindt tussentijds niet mogen verlaten. De beroepscommissie acht het in het licht van het voorgaande met verweerder voldoende aannemelijk dat de resocialisatiedoelen op deze wijze dermate naar de achtergrond verdwijnen, dat het in dit geval niet in de rede ligt dat kan worden voldaan aan het doel van resocialisatie.

Gelet op de risico's die aan het verzochte verlof zijn verbonden en de (te) beperkte mogelijkheden om die te beperken en te beheersen, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 1 juli 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven