1. AANVRAAG
1.1. Onderwerp
Het Rijksvastgoedbedrijf is voornemens het bestaande rangeerterrein 't Harde uit te breiden. Dit betekent dat er op en langs het spoor werkzaamheden gaan plaatsvinden, dit gaat in hoofdlijnen om:
-
De uitbreiding van opstelcapaciteit voor treinen met twee opstelsporen met bijbehorend grondlichaam van minimaal 725 meter;
-
De uitbreiding van de inpassing van het raccordement aan de zuidoostzijde;
-
Het inpassen van een aansluitwissel op de nieuwe sporen;
-
Het omleggen van een onderhoudspad langs het raccordement inclusief het omzetten van fysieke afscherming (hekwerk) en tevens het omleggen van de weg op het oefenterrein aan de zuidoostzijde van het raccordement;
-
De aanleg van twee kopsporen inclusief stootjuk;
-
Het verwijderen van opgaand groen in circa 1 hectare van het naastgelegen oefenterrein ASK;
-
De aanleg van terreinbeveiliging door middel van gaashekwerk met overklimbeveiliging en ondergraaf-voorziening. De omtrekbeveiliging komt rondom het gehele raccordement, met uitzondering van het gedeelte waar reeds terreinbeveiliging van de Tonnetkazerne is.
De werkzaamheden vinden plaats in of nabij het Natura 2000-gebied Veluwe.
De voorgenomen activiteiten zijn in meer detail beschreven in de aangeleverde Passende Beoordeling (hierna: PB), die deel uitmaakt van dit besluit.
In de aanvulling heeft u een planning aangegeven.
1.2. Bevoegdheid
Er is sprake van een Natura-2000 activiteit van nationaal belang. Op basis van art. 5.11, lid 1g Omgevingswet en artikel 4.12 lid 2 onder a, sub 3 ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag (militair terrein).
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteiten kunnen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Veluwe significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Daarom geldt een vergunningplicht van art 5.1, lid 1, sub e. Omgevingswet.
1.4. Beoordeling van Natura 2000-activiteiten
1.4.1. Activiteit met mogelijk significante gevolgen
De activiteiten waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, betreffen een activiteit in de zin van art 5.1, lid 1e Omgevingswet, omdat zij, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of activiteiten, kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een of meerdere Natura 2000-gebieden.
1.4.2. Passende beoordeling
Conform artikel 8.74b Besluit Kwaliteit Leefomgeving geldt dat uit een passende beoordeling (PB) in de zin van artikel 16.53c van de Omgevingswet moet blijken dat de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura-2000 gebieden niet worden aangetast door de activiteit, afzonderlijk of in cumulatie met andere activiteiten. De PB moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De met de aanvraag meegezonden PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit en/of wijzigingsbesluit van het betrokken Natura 2000-gebied.
1.5 Beleid
Natura 2000-beheerplan Veluwe
In het Natura 2000-beheerplan Veluwe is het beleid ten aanzien van de Veluwe beschreven, alsmede vrijstellingen van vergunningplicht. Dit project is niet vrijgesteld van vergunningplicht.
Participatie
Bij de aanvraag is aangegeven of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken. Het project betreft een vergroting van een niet-openbaar deel van het rangeerterrein aan de rand van een militair complex. Hiermee raakt de geplande activiteit geen publieke omgevingsaspecten. Voor dit project zijn de relevante stakeholders beperkt tot ProRail (als private partij), Defensie en diverse bevoegd gezagen, waaronder ProRail als verantwoordelijke voor werkzaamheden nabij het hoofdspoor. Deze informatie is betrokken bij de integrale belangenafweging.
2. BEOORDELING
2.1 Afbakening
Gebied(en)
De beoogde activiteit vindt plaats in (de nabijheid van) het Natura 2000-gebied Veluwe, nabij 't Harde, langs het bestaande spoor.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Het betreft:
-
oppervlakteverlies;
-
verstoring door geluid;
-
optische verstoring;
-
stikstofdepositie;
Natuurwaarden
De beschermde natuurwaarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied staan vermeld op www.natura2000.nl.
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van de activiteit op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de bij de aanvraag gevoegde PB.
Binnen het plangebied is (mogelijk) broedgebied aanwezig voor nachtzwaluw, boomleeuwerik en roodborsttapuit. Voor deze soorten worden de instandhoudingdoelen gehaald.
2.2.1 Oppervlakteverlies
Door de uitvoering van de werkzaamheden gaat 160 m2 oppervlakte van Lg09 verloren. Lg09 betreft droge struisgraslanden en is leefgebied van de nachtzwaluw, boomleeuwerik en roodborsttapuit.
Door de uitvoering van de werkzaamheden gaat 10.418 m2 verloren van het leefgebied Lg13. Lg13 betreft bos van arme zandgronden en is leefgebied van de nachtzwaluw.
Door het behoud van bosranden en een breed zandpad blijft geschikt broedhabitat voor de nachtzwaluw aanwezig. Verder is er op de locatie waar halfopen bos wordt gekapt vanwege de beslotenheid hiervan geen geschikt broedhabitat aanwezig. Ondanks dat 10.578 m2 van de oppervlakte van Lg09 en Lg13 verloren gaat, zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de nachtzwaluw uitgesloten voor de storingsfactor oppervlakteverlies.
Door het behoud van bosranden en toename van geschikt broedhabitat door de aanleg van een breed zandpad blijft geschikt broedhabitat aanwezig voor de boomleeuwerik en roodborsttapuit.
2.2.2 Verstoring door geluid
Ten behoeve van de werkzaamheden is verstoring door geluid te verwachten door het in te zetten materieel en menselijke aanwezigheid. Om een toename/afname van geluidsverstoring in de gebruiksfase vast te stellen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
In het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat het geluidbronvermogen in het algemeen afneemt ten opzichte van het akoestisch onderzoek in 1998. Ten aanzien van de maximale geluidsniveaus is sprake van een verbetering ten opzichte van de vergunde situatie. Significante negatieve effecten door verstoring door geluid zijn hierom voor de nachtzwaluw, boomleeuwerik en roodborsttapuit uitgesloten.
In de aanvulling heeft u nog aangegeven dat er geen heiwerken plaatsvinden. Verder heeft u toegelicht:
Bij verstoring door geluid wordt onderscheid gemaakt tussen stationair geluid en piekgeluid. Bij het gebruik van het rangeerterrein is sprake van stationair geluid. Dit neemt af ten opzichte van de huidige situatie als gevolg van de aanpassing van het rangeerterrein. Gedurende de aanlegfase is sprake van zowel stationair geluid als piekgeluid. Het stationaire geluid is een gevolg van aanvoer van materiaal en materieel. Dit is vergelijkbaar met de huidige situatie waardoor dit als niet significante verstoring wordt beoordeeld. Piekgeluidniveaus onderscheiden zich van stationaire geluidsniveaus door de hoogte van de geluiddruk (duidelijk te onderscheiden van het heersende achtergrondniveau), de duur (zeer kortstondig) en de frequentie van voorkomen (vaak onregelmatig en weinig frequent). Het potentiële mechanisme van verstoring van broedvogels is dan ook in essentie anders de bij stationair geluid. Piekgeluiden treden minder frequent op en zijn daarmee niet zozeer van belang vanwege maskering van omgevingsgeluiden maar kunnen wel leiden tot gehoorbeschadiging of schrikreacties. Uit een studie op basis van laboratoriumexperimenten is vastgesteld dat gehoorbeschadiging bij vogels kan optreden bij herhaaldelijke blootstelling aan piekgeluidniveaus hoger dan 125 dB(A) SPL of bij een éénmalig piekgeluidniveau van 140 dB(A) SPL (Saunders et al., 1993; Hashino & Sokabe, 1989; Dooling & Popper, 2007).
Gezien de aard van de en de bouwwerkzaamheden geluidbronnen in de bouwfase, zullen de potentieel schadelijke piekniveaus niet voorkomen of zal de zone waarin deze niveaus op kunnen treden beperkt zijn tot het bouwterrein zelf. Een dergelijk geluidsniveau reikt niet verder dan een meter van de bronnen. Aangenomen mag worden dat vogels niet op zo'n korte afstand van de bronnen aanwezig zullen zijn tijden de bouwwerkzaamheden vanwege andere verstoringsfactoren zoals de aanwezigheid van mensen en beweging van machines en materieel. Hieruit wordt geconcludeerd dat het optreden van (permanente) gehoorbeschadiging ten gevolge van hoge geluidniveaus bij vogels ten gevolge van bouwlawaai (inclusief piekgeluiden) niet aan de orde zijn.
Schrikreacties
Voor schrikreacties wordt een drempelwaarde van 70 dB(A) gehanteerd (gebaseerd op Wright et al., 2010). Bij heiwerkzaamheden (die niet worden uitgevoerd bij het beoogd voornemen) nemen deze niveaus af tot 70 dB(A) na 350 meter. Uitgangspunt in de voortoets bij afkadering van de effecten is een 350 meter contour, als worst case uitgangspunt. De daadwerkelijke verstoringscontour zal kleiner zijn. Dit maakt dat de relevante soorten beperkt zijn tot nachtzwaluw, boomleeuwerik en roodborsttapuit. Uit de passende beoordeling blijkt dat de instandhoudingsdoelstelling voor deze drie soorten ruim wordt gehaald. De tijdelijke verstoring door geluid in de aanlegfase is dus met zekerheid niet significant.
Deze toelichting is voldoende om geen vervolgonderzoek nodig te achten.
2.2.3 Optische verstoring
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is sprake van een toename van optische verstoring door vervoersbewegingen, te gebruiken materieel en menselijke aanwezigheid.
Tijdens de aanlegfase vinden werkzaamheden plaats binnen het broedhabitat van de nachtzwaluw, de boomleeuwerik en de roodborsttapuit en dus binnen de verstoringsafstand van de soorten. Deze werkzaamheden leiden tot optische verstoring. Hierdoor raakt broedhabitat van deze vogels tijdens 1 broedseizoen ongeschikt. Doordat de instandhoudingsdoelstellingen voor deze soorten ruim worden gehaald leidt het ongeschikt raken van het broedhabitat tijdens 1 broedseizoen tijdens de aanlegfase niet tot een significant negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen.
2.2.4 Stikstofdepositie
Om de effecten als gevolg van stikstofdepositie voor de aanlegfase te bepalen is een berekening opgesteld met AERIUS Calculator. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat tijdens de aanlegfase sprake is van een tijdelijke toename van stikstofdepositie (1 jaar) als gevolg van de werkzaamheden op Natura 2000-gebied Veluwe. Het betreft een toename van stikstofdepositie variërend tussen 0,01 en 1,25 mol/ha/jaar. In dat jaar vindt gelijktijdig aanleg en gebruik plaats.
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat in de gebruiksfase sprake is van een afname van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied Veluwe. Het betreft een afname van 0,01 – 0,17 mol/ha/jaar. Door de afname van stikstofdepositie zijn negatieve effecten op het Natura 2000-gebied Veluwe door stikstof tijdens de gebruiksfase uitgesloten. Dit wordt onder meer veroorzaakt door inzet van een modernere rangeerlocomotief op het raccordement, de ROTRAC RR16.
Voor wat betreft de aanlegfase zijn de effecten nader beoordeeld in de passende beoordeling stikstofdepositie. Daar is nader ingegaan op het habitattype 'Stuifzandheide met struikhei' en op de leefgebieden van de Draaihals en de Grauwe Klauwier, omdat van dit habitattype en deze leefgebieden niet middels een voortoets kon worden vastgesteld dat er geen significant negatieve effecten zijn. Hoewel het om een tijdelijke depositie gaat, kon niet op voorhand worden uitgesloten dat de kwaliteit van het habitattype afneemt door stikstofdepositie.
Er heeft een veldonderzoek plaatsgevonden.
Voor het habitattype stuifzandheiden met struikhei zijn twee conclusies getrokken. Voor de gebieden waar het kwalificerende habitattype in goede kwaliteit aanwezig is, is geconcludeerd dat door de goede kwaliteit van het habitattype de tijdelijke lichte toename van stikstofdepositie in combinatie met de permanente afname van stikstofdepositie in de gebruiksfase met zekerheid geen significante negatieve effecten tot gevolg hebben.
Voor de gebieden waar het kwalificerende habitattype is verdwenen vanwege het ontbreken van adequaat beheer, de geïsoleerde ligging en kleine oppervlakte waardoor veel sprake is van randinvloeden en dynamiek, is geconcludeerd dat vanwege het verdwijnen van het habitattype significant negatieve effecten als gevolg van de tijdelijke lichte toename van stikstofdepositie in combinatie met de permanente afname op deze locaties uitgesloten.
Binnen het onderzoeksgebied liggen ook zoekgebieden voor het habitattype stuifzandheiden met struikhei. Deze locaties zijn relevant voor de uitbreidingsdoelstellingen van het habitattype en daarom ook betrokken in de passende beoordeling. Voor de zoekgebieden zijn ook twee conclusies getrokken. Voor de zoekgebieden waar is vastgesteld dat het kwalificerende habitattype niet aanwezig is, is geconcludeerd dat deze niet bij dragen aan de uitbreidings- en verbeteringsdoelstellingen voor het habitattype. Significante negatieve effecten op deze locaties zijn daarom niet aan de orde. Indien adequaat natuurbeheer op deze locaties wordt toegepast, kunnen deze locaties in de toekomst mogelijk wel bijdragen aan de uitbreidings- en verbeteringsdoelstellingen voor het habitattype. De zoekgebieden waar vastgesteld is dat de vegetatie past bij het habitattype zijn als kwalificerend beoordeeld. Voor deze locaties is geconcludeerd dat het habitattype in goede kwaliteit verkeert en dat door de goede kwaliteit van het habitattype de tijdelijke lichte toename van stikstofdepositie in combinatie met de permanente afname van stikstofdepositie in de gebruiksfase met zekerheid geen significante negatieve effecten tot gevolg hebben. Een tijdelijke toename van stikstofdepositie in combinatie met de permanente afname beïnvloedt de uitbreidings- en verbeterdoelstelling op deze locaties niet.
Binnen het onderzoeksgebied is geschikt leefgebied aanwezig voor de draaihals en de grauwe klauwier. Het gebied vormt geschikt broedhabitat voor alle twee de soorten. Een tijdelijke toename van stikstofdepositie tast het aanwezige broedhabitat van de soorten niet dusdanig aan, dat het broedhabitat minder geschikt of ongeschikt raakt voor de soorten, doordat de soorten in halfopen tot besloten landschappen broeden. Voor de draaihals en de grauwe klauwier is in beperkte mate suboptimaal foerageergebied aanwezig, vanwege de beslotenheid van het dennenbos. Daarom wordt verwacht dat de soorten voornamelijk ten zuiden van het onderzoeksgebied op de heidevelden foerageren. Verder worden de instandhoudingsdoelen voor beide soorten gehaald. Significante negatieve effecten op het foerageergebied van de soorten is daarom niet aan de orde.
Ter toelichting heeft u in de aanvulling nog aangegeven: 'Gedurende het veldbezoek is door een deskundig ecoloog vastgesteld waar de vegetatie tekenen van verruiging laat zien. De foto's van het veldbezoek zijn in de bijlage van het rapport opgenomen. De betreffende veldecoloog is gespecialiseerd in flora en het herkennen van tekenen van verruiging in de vegetatie. Op basis van het veldbezoek is geconstateerd dat de tijdelijke toename van stikstofdepositie geen belemmering vormt voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarnaast is door de permanente afname van stikstofdepositie in de gebruiksfase sprake van een verbetering. Desalniettemin moet een tussentijdse tijdelijke toename alsnog beoordeeld worden. De tijdelijke toename vormt, zoals eerder beschreven, geen belemmering voor het halen van de instandhoudingsdoelstellingen. Door de permanente afname is met zekerheid geen sprake van significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen.'
Additionaliteit
In de notitie additionaliteit is aannemelijk gemaakt dat een blijvende daling van stikstofdepositie op gebiedsniveau wordt gerealiseerd. Voorts wordt onderbouwd dat de inzet van (het intern salderen van) het raccordement als passende maatregel niet effectief is voor het bereiken van de doelen van de Veluwe, gelet op de zeer beperkte emissies van het project.
Daarnaast is van belang dat de inzet van railvervoer ten opzichte van andere vormen van vervoer, zoals vervoer per weg, leidt tot minder emissies. Maar bovendien geldt het navolgende.
De staatssecretaris behoeft niet te onderbouwen dat aan het additionaliteitsvereiste wordt voldaan, omdat het beëindigen van raccordement 't Harde naar zijn aard geen geschikte instandhoudings- of passende maatregel is. Raccordement 't Harde wordt gebruikt door Defensie voor het verplaatsen van militair materieel. Dergelijke infrastructuur van Defensie is van elementair belang voor de (inter)nationale veiligheid; een dergelijk project kan niet zomaar worden stopgezet. In dit verband verwijst de staatssecretaris naar artikel 2 lid 3 van de Habitatrichtlijn. Uit deze bepaling volgt dat in de op grond van de richtlijn genomen maatregelen rekening wordt gehouden met de vereisten op economisch, sociaal en cultureel gebied, en met de regionale en lokale bijzonderheden. Een passende maatregel die aanzienlijke impact op de infrastructuur die door Defensie wordt gebruikt zou kunnen hebben, voldoet in de optiek van de staatssecretaris niet aan die bepaling uit de Habitatrichtlijn.
2.3. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een activiteit moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als de activiteit, afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als de activiteit afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
In de PB is onderzocht bij welke activiteiten cumulatie van effecten zou kunnen optreden. Er is specifiek gekeken naar de ontwikkeling van spoortunnels bij het station van Nunspeet. Er is geconcludeerd dat er geen sprake is van cumulatie met andere projecten.
Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.4 Conclusie
Met de door u aangeleverde PB, het geluidonderzoek, de passende beoordeling stikstof en de AERIUS-berekening en de hieronder aan deze omgevingsvergunning verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de door u gevraagde omgevingsvergunning, onder de hieronder opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
De onderhavige vergunning betreft louter een toestemming voor een Natura 2000-activiteit op grond van de Omgevingswet.