Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/43549/GA, 4 juni 2025, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/43549/GA

Betreft             [klager]

Datum             4 juni 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen (hierna: de directeur) om te beslissen op klagers verzoek van 17 juli 2024 tot beëindiging van zijn plaatsing op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT).

De beklagcommissie bij de PI Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op – zo begrijpt de beroepscommissie – 23 september 2024 het beklag ongegrond verklaard (AR 2024/885). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

De beklagcommissie heeft in haar uitspraak geoordeeld over klagers plaatsing op de AIT. Gelet op de inhoud van het klaagschrift, stelt de beroepscommissie echter vast dat het beklag niet daartegen is gericht, maar tegen de weigering van de directeur om te beslissen op klagers verzoek om zijn plaatsing op de AIT te beëindigen. De beroepscommissie zal dit hieronder beoordelen.

 

Ontvankelijkheid van klager in zijn beklag

Op grond van artikel 60, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan worden geklaagd over een verzuim of weigering om te beslissen. Het nemen van een beslissing wordt geacht te zijn verzuimd of geweigerd, indien niet binnen de wettelijke of, bij het ontbreken daarvan, binnen een redelijke termijn een beslissing is genomen.

Voor de gevraagde beslissing op een verzoek om de plaatsing op de AIT te beëindigen bestaat geen wettelijke termijn. In zo’n geval kan een gedetineerde beklag indienen tegen een verzuim of weigering om te beslissen vanaf veertien dagen na het doen van het verzoek
(RSJ 1 september 2023, 23/31635/GA).

Namens klager is op 17 juli 2024 een verzoek ingediend bij de directeur om zijn plaatsing op de AIT te beëindigen. Wegens het uitblijven van een reactie, is de directeur op 31 juli 2024 gerappelleerd met de mededeling dat indien niet uiterlijk op 7 augustus 2024 om 17:00 uur is beslist op het verzoek, klager dit zal aanmerken als een afwijzende beslissing op het verzoek. Op 9 augustus 2024 heeft klager geklaagd over de weigering van de directeur een beslissing te nemen op zijn verzoek. Het beklag is daarmee ingediend na de bovengenoemde veertien dagen nadat het verzoek is gedaan. Klager is daarom ontvankelijk in zijn beklag.

 

Inhoudelijke beoordeling van het beklag

Als er nog steeds geen beslissing is genomen op het moment dat de beklagcommissie de klacht beoordeelt – en dat wordt onredelijk bevonden – dan dient de beroepscommissie in beginsel, indien mogelijk, óók te beoordelen welke beslissing de directeur had moeten nemen. Als de directeur wordt opgedragen alsnog een beslissing te nemen, kan dat het proces immers onnodig vertragen.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie niet gebleken dat de directeur heeft beslist op klagers verzoek om zijn plaatsing op de AIT te beëindigen. In het verweer van de directeur op het klaagschrift heeft de directeur wel een toelichting gegeven op (de motivering van) de beslissing om klager op de AIT te plaatsen, maar de beroepscommissie leest daarin geen (uitdrukkelijke) beslissing op klagers verzoek om die plaatsing te beëindigen. Bij deze stand van zaken gaat de beroepscommissie er daarom van uit dat de directeur niet heeft beslist op klagers verzoek van 17 juli 2024 om zijn plaatsing op de AIT te beëindigen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur daarmee de redelijke termijn om te beslissen overschreden.

Daarom zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag gegrond verklaren. De beroepscommissie zal op basis van de stukken beoordelen welke beslissing de directeur had moeten nemen op klagers verzoek.

 

Wettelijk kader

De AIT is een reguliere afdeling binnen de gevangenis en kleinschaliger dan andere, reguliere afdelingen. De AIT maakt het mogelijk om risicovolle gedetineerden intensief te monitoren. Daarbij ligt de nadruk op het bewaren van de orde en veiligheid in de inrichting. De AIT is bedoeld voor gedetineerden die intensief toezicht nodig hebben. De vraag wanneer een gedetineerde intensief toezicht nodig heeft, is ter beoordeling van de directeur.

De beroepscommissie heeft reeds eerder overwogen dat gedetineerden ook op de AIT kunnen worden geplaatst om andere redenen dan het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (zie RSJ 17 april 2023, 22/30865/GA). Een beslissing daartoe dient echter een op de betreffende gedetineerde toegespitste motivering te bevatten.

 

Beoordeling

Uit de stukken volgt dat klager op de AIT is geplaatst om de risico’s die rondom hem bestaan te beperken. Het gaat om een risico op voortgezet crimineel handelen vanuit detentie, op liquidatie of bedreiging van of door klager in detentie en op ondermijning van gezag van directie en het personeel. Vanwege die risico’s is hem de status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico toegekend met een hoog risicoprofiel. In rapportages van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt wordt beschreven dat klager betrokken is bij conflicten die een levensbedreiging met zich brengen en dat hij een leidinggevende positie heeft binnen een criminele rapgroep. Dit laatste brengt volgens de directeur een risico met zich dat opdrachten voor criminele activiteiten worden gegeven. Op een grootschalige afdeling zou onvoldoende toezicht zijn op klagers gedrag.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is op basis van de stukken voldoende aannemelijk geworden dat klager aan intensiever toezicht op de AIT moet worden onderworpen. De mate van toezicht die klager gelet op de hierboven omschreven risico’s op dit moment nodig heeft, is minder goed uitvoerbaar op een grootschalige afdeling. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klagers verzoek tot de beëindiging van zijn plaatsing op de AIT moet worden afgewezen. Gelet hierop ziet de beroepscommissie geen aanleiding om klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 4 juni 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. R.S.T. Gaarthuis, leden, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven