Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 25/48536/SGA, 23 mei 2025, schorsing
Uitspraakdatum:23-05-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          25/48536/SGA            

Betreft             verzoeker       

Datum             23 mei 2025

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

 

verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op 15 mei 2025 aan verzoeker maatregelen opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).

Verzoekers raadsman, mr. M. de Reus, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk IJ-2025-738).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. De voorzitter overweegt daartoe als volgt.

Ten aanzien van het opleggen van GVM-maatregelen geldt op grond van vaste jurisprudentie het volgende: er moet een noodzaak zijn, de directeur moet de gedetineerde vooraf horen en de directeur moet een eigen belangenafweging maken.

Naar het oordeel van de voorzitter wordt uit de bestreden beslissing de noodzaak voor het opleggen van de toezichtmaatregelen voldoende aannemelijk. Uit de beslissing volgt dat verzoeker op 3 oktober 2024 uitlatingen heeft gedaan naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank om zijn voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen. Zo zei hij iedereen die ervoor heeft gezorgd dat hij langer moet vastzitten te zullen vermoorden. Ook zei hij niet te weten hoe een smartphone werkt, maar wel te weten hoe een nieuw pistool werkt en dat hij nog negen jaar de tijd heeft om te bedenken hoe en wanneer hij dit zou doen, maar dat het vaststond dat het ging gebeuren. Verzoeker is op 14 mei 2025 besproken in het Operationeel Overleg (OO) en daarin is besloten zijn GVM-status met een hoog risicoprofiel te handhaven op basis van de indicatie ‘liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde’. De directeur erkent het risico zoals dat door het OO is genoemd. Uit de beslissing volgt verder dat verzoeker in een andere inrichting ongeoorloofde en oncontroleerbare contacten heeft gehad via de telefoon van de rabbijn en dat de rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker tijdens de tenuitvoerlegging van zijn detentie opnieuw een misdrijf heeft gepleegd, waarvoor hij in 2016 is veroordeeld.

Uit de beslissing blijkt ook dat verzoeker is gehoord voordat deze is genomen en dat de directeur een eigen belangenafweging heeft gemaakt bij het nemen van de beslissing. In het hoorgesprek heeft de directeur aangegeven voornemens te zijn de bestreden GVM-maatregelen op te leggen om verzoekers gedrag en contacten met de buitenwereld te monitoren, zodat het risico dat verzoeker de door hem genoemde ambtenaren iets aan zal doen wordt geminimaliseerd. Dat wat verzoeker in het hoorgesprek naar voren heeft gebracht, heeft de directeur niet anders doen besluiten dan voorgenomen, gelet op de waarde die de directeur hecht aan de veiligheid van ambtenaren in functie in de strafrechtketen.

Voor zover verzoekers raadsman stelt dat de beslissing voor een langere duur dan de maximale zes maanden is opgelegd, overweegt de voorzitter dat op voorhand niet is gebleken van strijd met de van toepassing zijnde regelgeving. De beslissing is naar het oordeel van de voorzitter ook niet zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

Deze uitspraak is op 23 mei 2025 gedaan door mr. M.J. Vos, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven