Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41798/GB, 19 mei 2025, beroep
Uitspraakdatum:19-05-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/41798/GB

Betreft             [klager]

Datum             19 mei 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 14 mei 2024 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 4 juli 2024 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serrarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan niet aanvaarden dat hij in een gevangenis wordt geplaatst, omdat dit betekent dat de behandeling die hij kreeg (schematherapie) in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de PI Vught niet wordt voortgezet.

Uit de Pro Justitia rapportage van 2022 volgt het advies klager te behandelen tijdens zijn detentie. Een PPC wordt daarbij als een passende omgeving gezien indien er sprake is van een intensief behandeltraject. Klagers motivatie voor de therapie is toegenomen tijdens zijn behandeling. Zelfs als klager ontregeld zou zijn geraakt door die behandeling en/of het contact met zijn behandelaar, betekent dat niet dat voortzetting van de behandeling niet geïndiceerd is. De behandelaar erkent niet precies te weten waardoor klager ontregeld is geraakt. Klager erkent dat hij ook een rol heeft gehad in het ontstaan van een niet-professionele dynamiek tussen hem en zijn therapeute, maar hij is verleid. De verantwoordelijkheid voor het behouden van voldoende professionele afstand ligt natuurlijk primair bij de professional.

De kans is groot dat klager na 28 jaar detentie niet tot de re-integratiefase zal worden toegelaten als de in het PPC van de PI Vught gestarte behandeling niet voltooid is en effectief blijkt te zijn. Verweerder had klager in een ander PPC moeten plaatsen als verdere behandeling in de PI Vught niet meer uitvoerbaar was. Er is haast geboden bij klagers behandeling. Klager heeft door zijn plaatsing in een reguliere gevangenis nu al bijna tien maanden behandeling gemist. Verweerder erkent dat het uitblijven van behandeling vergaande gevolgen kan hebben voor de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf. Het Adviescollege Levenslanggestraften bezoekt klager binnenkort voor een voorlichtingsgesprek. Dat is het startpunt van de herbeoordelingsprocedure.

De plaatsing in een reguliere gevangenis waar geen behandeling wordt geboden is in strijd met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). In dit verband wordt verwezen naar EHRM 26 april 2016, nr. 10511/10 (Murray v. the Netherlands).

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

In het selectieadvies van 1 mei 2024 staat dat klager in het PPC van de PI Vught een groeiende obsessie heeft laten zien voor zijn schematherapeut. De veiligheid van de schematherapeut, medegedetineerden en het overige afdelingspersoneel kon niet meer worden gewaarborgd.

De schematherapie heeft voor een ontregeling gezorgd waardoor klager opnieuw delictgedrag heeft laten zien. Door het staken van de behandeling is de PPC-indicatie komen te vervallen. Het PPC van de PI Vught heeft een contra-indicatie gegeven voor het voortzetten van de schematherapie. De enige reden voor het afgeven van de indicatiestelling was het opstarten van de schematherapie. Nu de schematherapie volgens het PPC van de PI Vught juist heeft geleid tot een hoger risico op en het voortzetten van delictgedrag, is de indicatiestelling komen te vervallen.

Gelet op de mogelijke vergaande gevolgen met betrekking tot de herbeoordeling van klagers levenslange gevangenisstraf, wordt op dit moment door het psycho-medisch overleg (PMO) van de PI Zwolle multidisciplinair onderzocht of, en zo ja op welke wijze, klager opnieuw behandeling kan worden aangeboden.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in het PPC van de PI Vught. Op 27 mei 2024 is hij geplaatst in de gevangenis van de PI Zwolle, omdat klagers behandeling in het PPC van de PI Vught is gestaakt vanwege zijn obsessieve gedrag richting zijn behandelaar. Hierdoor is klagers indicatiestelling voor zijn plaatsing in het PPC komen te vervallen.

Klagers bezwaar en beroep richten zich tegen de plaatsing uit het PPC op zich en niet tegen de selectiekeuze van de gevangenis (de PI Zwolle). De beroepscommissie zal dat laatste daarom buiten beschouwing laten in de beoordeling.

Op grond van artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een PPC gedetineerden worden geplaatst, ten aanzien van wie:

  • in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; of
  • in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.

Uit het selectieadvies van 1 mei 2024 volgt dat klagers PPC-indicatie is komen te vervallen. Klagers behandeling zorgt voor een ontregeling bij hem, waardoor hij delictgedrag is gaan vertonen. Verder blijkt uit informatie vanuit de PI Zwolle van 4 december 2024 dat er op 12 juni 2024 door de psycholoog is aangegeven dat er contra-indicaties bestaan voor verdere psychologische behandeling van klager, omdat dit ontregelend werkt en de kans op recidive vergroot. Klager is wel onder de aandacht van het PMO.

Gelet op het voorgaande voldoet klager niet meer aan de eisen van artikel 20c van de Regeling. De informatie zoals weergegeven in de door verweerder overgelegde stukken is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende concreet om te kunnen concluderen dat klager uit het PPC geplaatst moest worden.

Voor zover namens klager wordt verwezen naar een uitspraak van het EHRM, waarin een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is aangenomen, geldt het volgende. In die situatie was sprake van een levenslanggestrafte waarbij – kort gezegd – geen onderzoek was gedaan om te bepalen welke behandeling nodig was, terwijl was bepaald dat de gedetineerde behandeling nodig had. Uit de reactie op het beroepschrift volgt dat in klagers situatie de vraag naar wat wel een passende behandeling is en op welke locatie en onder welke omstandigheden deze behandeling het beste kan worden aangeboden, wél onder de aandacht van het PMO is, maar op dit moment nog niet is beantwoord.

Alleen al gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 19 mei 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. W.J.M. Fleskens en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. L.M.E van Horssen, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven