Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/44111/GA, 16 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:16-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/44111/GA

Betreft [klager]

Datum 16 april 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld omdat de directeur niet reageert op zijn brief van 13 augustus 2023 waarin klager tien vragen stelt/verzoeken doet.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 25 september 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (VU 2023/1526). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. K. Moors, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, mr. E.M.J.W. Jaspar, waarnemer van klagers raadsman, de juridisch medewerker en het afdelingshoofd van de PI Vught gehoord op de digitale zitting van 28 februari 2025.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft op 22 augustus 2023 een klaagschrift ingediend waaruit blijkt dat hij acht punten heeft voorgelegd aan de directeur. De directeur weigert om klager te voorzien van antwoorden. Dit is hem medegedeeld door het afdelingshoofd. Er is daarom sprake van een weigering om te beslissen.

De directeur stelt dat een aantal verzoeken al naar voren gekomen is in eerdere schorsings-, beklag- en beroepsprocedures en dat klager aldus antwoorden heeft gekregen. Het bevreemdt klager dat de directie meent dat zij dit kan beoordelen, nog daargelaten dat de directie niet afdoende motiveert op welke verzoeken al een antwoord is verkregen door klager. De brief op de gehanteerde wijze afdoen voldoet niet aan het gestelde in de Penitentiaire beginselenwet en evenmin aan de algemene rechtsbeginselen, te weten het motiveringsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en het verbod op détournement de procédure. Er is sprake van strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Het is denkbaar dat klager zijn verzoeken, door middel van zijn concrete brief bestaande uit acht punten, als een soort interne klachtprocedure, wil aanbrengen om een oplossing te vinden. Het gaat om serieuze punten. Er was nog steeds geen beslissing genomen op het moment dat de beklagrechter uitspraak deed. Het betreft een onredelijke beslissing. De beklagrechter had daarom moeten beoordelen welke beslissing de directeur had moeten nemen. Als de directeur wordt opgedragen om alsnog een beslissing te nemen, kan dat het proces immers onnodig vertragen. Klager verzoekt om terugwijzing naar de Commissie van Toezicht. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

Duidelijk is dat enkele punten die in de brief worden genoemd – bijvoorbeeld over geestelijke verzorging en arbeid – veelvuldig aan de orde zijn gekomen in beklag en beroep. Andere punten werden door het afdelingshoofd opgepakt. Het afdelingshoofd voerde gesprekken met klager daarover. Er was dus aandacht voor zijn brief. Dat is een gebruikelijke werkwijze, er wordt zoveel mogelijk op de afdeling opgepakt. De directeur kan niet oneindig blijven reageren op kwesties die klager al naar voren heeft gebracht. Er is geen sprake van een weigering of een verzuim om te beslissen.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie ziet geen reden voor terugwijzing. Het verzoek om terugwijzing naar de beklagrechter wordt daarom afgewezen. De beroepscommissie zal op het beroep beslissen.

Klager stelt dat de directeur niet heeft gereageerd op zijn brief van 13 augustus 2023 met daarin een tiental (de beroepscommissie telt er in klagers brief acht) vragen/verzoeken en geen beslissing(en) heeft genomen. Hij meent dat er sprake is van een weigering van de directeur om te reageren op zijn brief en te beslissen op deze vragen/verzoeken. De beroepscommissie volgt klager daarin niet. Uit de stukken en wat op zitting is besproken is af te leiden dat klager, zoals hij zelf ook aangeeft, ‘de brief retour heeft gekregen’ na ongeveer tien dagen, dat het afdelingshoofd naar aanleiding van de brief in gesprek is gegaan met hem en (onder meer) heeft medegedeeld dat er geen schriftelijke reactie van de directeur komt op zijn brief. De beroepscommissie begrijpt dat het afdelingshoofd in opdracht van de directeur met klager in gesprek is gegaan. Dit kan worden aangemerkt als een beslissing van de directeur na kennisname van zijn brief. Er is daarom naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van een weigering (of verzuim) om te reageren op klagers brief.

Klager is het niet eens met de reactie van de directeur, die, naar de beroepscommissie heeft begrepen, heeft ingehouden dat los van de onderwerpen die al in andere beklagzaken aan de orde zijn, klager over zijn verzoeken in gesprek kan gaan met het afdelingshoofd. De beroepscommissie acht die beslissing in dit geval niet onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal daarom verder niet ingaan op de afzonderlijke gestelde vragen/verzoeken aan de directeur.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag, maar het beklag ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 16 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. F.H.J. van Gaal, leden, bijgestaan door de secretaris.

   

 

  voorzitter

Naar boven