Nummer 24/42107/GA
Betreft [klager]
Datum 30 april 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering om hem (vooraf of achteraf) in te lichten over het uitvoeren van inspecties in zijn cel.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Leeuwarden heeft op 4 juli 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (LW-2024-456). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de PI Leeuwarden (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De directeur heeft met name bij het uitvoeren van een inspectie in de leefruimte een informatieplicht. Aangezien klager al jaren gedetineerd is en dat ook blijft, is zijn cel in feite zijn woning. De inmenging in zijn persoonlijke levenssfeer is een inperking van het recht zoals bedoeld in artikel 10 van de Grondwet (Gw), artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 17 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Klager voert zijn eigen verdediging in zijn strafzaak en heeft (veel) juridische stukken en vertrouwelijke communicatie op cel. Bij elke inspectie worden documenten verplaatst en visueel onderzocht. Dit geldt ook voor de correspondentie met klagers partner, wat onder de reikwijdte van artikel 8 van het EVRM en artikel 17 van het IVBPR valt. Bij het uitvoeren van een celinspectie is het melden hiervan een minimale inspanning. Een verslag van de inspectie waarborgt een deugdelijk optreden zoals vastgelegd in artikel 12, derde lid, van de Gw en artikel 10 van de Algemene wet op het binnentreden.
Standpunt van de directeur
De bevoegdheid van de directeur om klagers cel te onderzoeken in het belang van algemeen toezicht of bij een noodzaak tot handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting is vastgelegd in artikel 34 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Deze onderzoeken zijn van toepassing op alle binnen de PI aanwezige verblijfsruimten en verblijvende gedetineerden en daarom is sprake van een algemene regel waartegen geen beklag openstaat. Inhoudelijk komen onvoldoende specifiek de redenen van het beklag tot uiting. Daarnaast blijkt uit artikel 58 in samenhang met artikel 57 van de Pbw dat geen sprake is van een informatieplicht over het uitvoeren van een celinspectie. Bij een celinspectie zoals bedoeld in artikel 34 van de Pbw is geen sprake van het onderzoeken van geprivilegieerde stukken.
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid van klager in beklag
Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering om hem in te lichten over (de beslissing tot) het uitvoeren van inspecties in zijn cel. Hij heeft onweersproken gesteld dat hij op 7 juni 2024 een verzoek heeft gedaan bij de directeur om (vooraf of achteraf) te worden ingelicht over het uitvoeren van inspecties in zijn cel, maar dat dit is geweigerd. Gelet daarop is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een (impliciete) afwijzing van klagers verzoek. Dit levert een beslissing op als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager had daarom moeten worden ontvangen in zijn beklag.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag. De beroepscommissie zal het beklag als eerste en enige instantie inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling van het beklag
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Pbw, heeft de directeur de bevoegdheid om de verblijfsruimte van een gedetineerde op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn te onderzoeken, indien dit plaatsvindt in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de verblijfsruimten van gedetineerden of indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting.
Zoals de beroepscommissie heeft overwogen in RSJ 3 januari 2023, R-20/6129/GA bestaat er geen wettelijke verplichting op grond waarvan klager – op voorhand of achteraf – in kennis moet worden gesteld van (de reden voor) een celinspectie. Nu ook niet is gebleken van strijd met de door klager gestelde (inter)nationale bepalingen, kan de beslissing van de directeur om klagers algemene verzoek om hem vooraf of achteraf in te lichten over het uitvoeren van inspecties in zijn cel af te wijzen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beklag daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Deze uitspraak is op 30 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. S.M. Krans, leden, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter