Nummer 24/40438/GA
Betreft [klager]
Datum 19 mei 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een vechtpartij met een medegedetineerde, ingaande op 19 oktober 2023.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 23 april 2024 het beklag ongegrond verklaard (PD-2023-806). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. C. van Aken, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Dordrecht in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De beoordeling
Klager heeft verzocht om de camerabeelden aan het dossier toe te voegen. In het schriftelijk verslag wordt een duidelijke beschrijving gegeven van wat er op de camerabeelden te zien is en dat past bij wat de inrichtingsmedewerker zelf heeft waargenomen. De beroepscommissie acht zich dan ook voldoende voorgelicht en wijst het verzoek daarom af.
Voor zover klager heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in de beklagprocedure, overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit artikel 62, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) in samenhang met artikel 64, eerste lid, van de Pbw volgt dat de voorzitter, dan wel een door hem aangewezen lid van de beklagcommissie, indien hij het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, als enkelvoudig lid van de beklagcommissie het klaagschrift kan afdoen en in dat geval klager en de directeur niet in de gelegenheid hoeft te stellen om mondelinge opmerkingen te maken. Van deze bevoegdheid is gebruikgemaakt en de beroepscommissie treedt in het algemeen niet in de beoordeling hiervan, omdat het beklag in beroep opnieuw wordt beoordeeld.
Klager heeft in beroep geklaagd over de termijn waarbinnen de beklagrechter uitspraak heeft gedaan. Daarover merkt de beroepscommissie op dat het wenselijk is dat voortvarend op een beklag wordt beslist en dat de wettelijke termijn hiervoor in beginsel vier weken is, maar dat de wet geen gevolgen eraan verbindt als dat niet gebeurt.
Hoorgesprek
Klager stelt dat hij niet, althans onvoldoende, is gehoord en dat hij niet, althans onvoldoende, in een voor hem begrijpelijke taal op de hoogte is gebracht van de aanleiding en/of motivering van de beslissing. De laatste stelling kan op verschillende momenten betrekking hebben. Gelet op de toelichting bij zijn stelling, begrijpt de beroepscommissie dat klagers stelling alleen betrekking heeft op de door de directeur gegeven informatie tijdens het hoorgesprek. De beroepscommissie overweegt over het hoorgesprek als volgt.
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder k, van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, voordat hij beslist over een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 51 van de Pbw. In artikel 57, tweede lid, van de Pbw staat andere dat het horen van de gedetineerde zo nodig met een tolk geschiedt. De beroepscommissie heeft eerder geoordeeld dat de hoorplicht niet is geschonden als een medegedetineerde of een inrichtingsmedewerker in een voor de gedetineerde begrijpelijke taal heeft getolkt tijdens het hoorgesprek (zie respectievelijk RSJ 14 april 2023, 22/31035/GA, en RSJ 20 april 2020, R-19/3172/GA).
De beroepscommissie ziet zich in de onderhavige zaak voor de vraag gesteld of klager kon worden gehoord met behulp van een vertaalapplicatie.
De beroepscommissie maakt uit het dossier, met name de nadere inlichtingen van de directeur in beklag (d.d. 23 april 2024), het volgende op. Klager is alleen de Poolse taal machtig. Hij is gehoord met behulp van een vertaalapplicatie genaamd “say hi”. De directeur heeft klager uitgelegd waarop het hoorgesprek betrekking heeft. Klager was vooral heel boos, onredelijk en met hem viel bijna niet te praten. Hij bleef continu in ontkenning hangen. Klager is gehoord, voor zover dat kon gelet op zijn onrustig gedrag.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is het horen met behulp van een vertaalapplicatie op basis van de Pbw niet bij voorbaat uitgesloten. In die gevallen dat de directeur ervoor kiest om te horen door middel van een vertaalapplicatie is het in lijn met de bedoeling van artikel 57 van de Pbw dat hij zich hierbij ervan vergewist dat de gedetineerde voldoende begrijpt wat er wordt besproken tijdens het hoorgesprek.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is in het onderhavige hoorgesprek op geen enkele wijze gebleken dat klager niet heeft begrepen over welk voorval hij werd gehoord. Klager heeft duidelijk zijn standpunt tijdens het hoorgesprek verkondigd. Voor zover hij hierbij meer tekst en uitleg wilde geven, dan kwam klager daar vanwege zijn eigen gedrag niet aan toe en dat lag kennelijk niet aan het communiceren via een vertaalapplicatie. De beroepscommissie komt dan ook tot de conclusie dat klager mocht worden gehoord met behulp van een vertaalapplicatie. Er is geen sprake van een schending van de hoorplicht.
Inhoudelijke beoordeling
Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de aan klager opgelegde disciplinaire straf niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beklagrechter heeft het beklag terecht ongegrond verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de inhoudelijke overwegingen van de beklagrechter aan te vullen of te wijzigen.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 19 mei 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. S.M. Krans, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
secretaris voorzitter