Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39495/GA, 2 mei 2025, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39495/GA

Betreft  [klager]

Datum  2 mei 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen niet voortvarend handelen van de directer in het kader van de maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD), in het bijzonder omdat zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) en verblijfsplan nog niet klaar waren.

De beklagcommissie bij de locatie Hoogvliet heeft op 11 maart 2024 het beklag ongegrond verklaard (Ho-2024-45).

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

In artikel 67, zesde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is bepaald dat indien de beklagcommissie mondeling uitspraak heeft gedaan en beroep wordt ingesteld, als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Pbw, uitwerking van de beslissing van de beklagcommissie plaatsvindt. De secretaris van de beklagcommissie zendt een afschrift van deze uitspraak toe aan de directeur, de klager en de beroepscommissie. Tot op heden is van de beklagcommissie, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, geen uitgewerkte uitspraak van de mondelinge beslissing ontvangen. Daarom zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in beroep opnieuw ten gronde beoordelen.

De invulling van klagers ISD-maatregel

Voor zover de klacht zo moet worden gelezen dat klager opkomt tegen de wijze waarop (en voortvarendheid waarmee) invulling wordt gegeven aan zijn ISD-maatregel, overweegt de beroepscommissie het volgende.

Volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie kunnen ISD-veroordeelden niet ontvangen worden in klachten over het verloop van het traject, de inhoud, de doelmatigheid en de zorgvuldigheid van de behandeling, omdat hiervoor een afzonderlijke procedure bestaat (artikel 6:6:14 van het Wetboek van Strafvordering) (zie bijvoorbeeld RSJ 12 december 2023, 22/29388/GA en RSJ 19 juli 2021, R-20/5755/GA). Klager zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Het niet (tijdig) opstellen van het D&R-plan en het verblijfsplan

Daarnaast klaagt klager erover dat zijn D&R-plan en verblijfsplan nog niet klaar waren. De beroepscommissie is van oordeel dat dit niet gaat over het (inhoudelijke) verloop van klagers traject, maar over de te late vaststelling van zijn D&R-plan en verblijfsplan waarvoor de directeur op grond van de Pbw zorgt dient te dragen (zie bijvoorbeeld RSJ 12 december 2024, 23/35077/GA en RSJ 22 juni 2022, 21/21505/GA).

Dat kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem ‘structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken’ (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

De beroepscommissie neemt in elk geval aan dat er sprake is van een klacht met voldoende belang, als de klacht gericht is tegen een (vermeende) schending van een recht of zorgplicht die is vastgelegd in de Pbw en die in tijd en/of aantal bepaald is. Door dergelijke rechten en zorgplichten zo concreet en in de wet vast te leggen, heeft de wetgever immers duidelijk gemaakt dat die van wezenlijk belang zijn (ook als de schending niet structureel is).

Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de Pbw draagt de directeur zorg dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde in een inrichting een D&R-plan wordt vastgesteld. Op grond van artikel 18c, eerste lid, van de Pbw draagt de directeur zorg dat in ieder geval binnen een maand na binnenkomst van de gedetineerde in een ISD een verblijfsplan wordt vastgesteld.

Nu uit de Pbw volgt dat de directeur zorgdraagt dat binnen vier weken een D&R-plan en binnen een maand een verblijfsplan worden vastgesteld, heeft klager voldoende belang bij zijn klacht tegen een schending van deze zorgplichten. Hij kan dus worden ontvangen in zijn beklag.

Inhoudelijke beoordeling

Uit de inlichtingen van de directeur, die niet zijn weersproken door klager, volgt het volgende. Klager is op 30 oktober 2023 binnengekomen in de ISD van de locatie Hoogvliet. Hij heeft op 27 november 2023 zijn verblijfsplan ondertekend. Bij aanvang van zijn detentie op 24 januari 2023 is in de vorige inrichting een D&R-plan opgesteld, dat bij zijn overplaatsing naar de locatie Hoogvliet is overgenomen. Daarna heeft de bespreking en de vaststelling van het D&R-plan plaatsgevonden in het kader van periodieke multidisciplinaire overleggen op 18 december 2023 en 31 januari 2024.

Gelet op het voorgaande is van overschrijding van de termijnen als bedoeld in artikel 18a, eerste lid, en artikel 18c, eerste lid, van de Pbw geen sprake. Er is dus geen schending van de zorgplicht om binnen vier weken na binnenkomst in een inrichting een D&R-plan op te stellen of van de zorgplicht om binnen een maand na binnenkomst in een ISD een verblijfsplan op te stellen. Daarom zal de beroepscommissie het beklag in zoverre ongegrond verklaren.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie. Zij verklaart klager niet‑ontvankelijk in zijn beklag inzake de invulling van zijn ISD-maatregel en verklaart het beklag ongegrond inzake het D&R-plan en het verblijfsplan.

 

Deze uitspraak is op 2 mei 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. R.A.E. van Noort, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven