Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/45138/TA, 11 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:11-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/45138/TA

Betreft [klager]

Datum 11 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld over de gang van zaken rond het verstrekken van (koosjere) boodschappen in de week van 19 juli 2024.

De beklagcommissie bij FPC Pompestichting in Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 3 december 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PN 2024/168). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en […], jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 4 maart 2025. Als toehoorder was aanwezig mr. R. Westerhof, adviseur bij de Afdeling advisering van de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager stelt zich op het standpunt dat het hoofd van de instelling zijn plicht om voor voedsel te zorgen niet heeft betracht omdat aan hem in het weekend van vrijdag 19 juli 2024 geen (koosjere) voeding is verstrekt. Op klagers verzoek heeft de sociotherapeut telefonisch contact gehad met een keukenmedewerkster en haar gevraagd of zij bereid is ervoor te zorgen dat klager in het weekend eten heeft. Hierop heeft de keukenmedewerkster als volgt gereageerd: “We hebben ruim op tijd een mail gestuurd, dus wij doen er niets meer aan”. De sociotherapeut is tijdens dit gesprek en in de dagen daarna niet gewezen op het bestaan van een calamiteitenvriezer. Klager was evenmin bekend met de aanwezigheid van een calamiteitenvriezer. Klager heeft geen boodschappen ontvangen en hem is dat weekend geen alternatief aangeboden. Uiteindelijk heeft klager op 19 juli 2024 brood en eieren van een medepatiënt gekregen, zodat hij in het weekend wat te eten had. Verzocht wordt om de uitspraak van de beklagcommissie te vernietigen en het beroep gegrond te verklaren.

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het hoofd van de instelling blijft bij wat al in de beklagprocedure naar voren is gebracht. Hij kan zich verenigen met de uitspraak van de beklagcommissie. Op de zitting is namens het hoofd van de instelling (nogmaals) erkend dat de communicatie over de boodschappen en de aanwezigheid van een calamiteitenvriezer onvoldoende duidelijk is geweest en dus beter had gekund. Maar een patiënt zal nooit zonder eten zitten, ook als de boodschappen niet worden geleverd. Het klopt dat niet al het personeel bekend was met de calamiteitenvriezer (met onder meer koosjere maaltijden). Of klager een maaltijd is aangeboden, kan het hoofd van de instelling niet zeggen. Als klager kenbaar had gemaakt dat het niet goed was gegaan met zijn boodschappen en hij hierdoor geen eten had, had er iets voor klager kunnen worden geregeld. Naast de maaltijden in de calamiteitenvriezer is er ook altijd voeding op de afdeling aanwezig. Ook had klager kunnen vragen naar de achterwacht die op de hoogte is van de calamiteitenvriezer.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 56, vierde lid, van de Beginselwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) staat geen beklag open tegen de wijze waarop het hoofd van de instelling een bij of krachtens de Bvt gestelde zorgplicht betracht.

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, van de Bvt wel vatbaar voor beklag de schending van een in de wet of regelgeving neergelegd recht door het niet betrachten van een wettelijke zorgplicht.

Het hoofd van de instelling draagt op grond van artikel 42, eerste lid, van de Bvt zorg voor het verstrekken van voeding. Volgens het derde lid draagt het hoofd van de instelling zorg dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van verpleegden.

Volgens artikel 8.3.4. van de huisregels van de instelling heeft klager recht op voeding, draagt het hoofd van de instelling daarvoor zorg, en wordt voor zover mogelijk rekening gehouden met de godsdienstige- of levensovertuiging.

Uit de stukken komt naar voren dat, nadat klager aan het personeel had kenbaar gemaakt dat er in het weekend van 19 juli 2024 geen boodschappen zouden worden geleverd, klager niet op de hoogte is gebracht van de aanwezigheid van een vriezer met maaltijden waaronder koosjere maaltijden voor in het geval van een calamiteit (de calamiteitenvriezer). Het hoofd van de instelling heeft erkend dat de aanwezigheid van de calamiteitenvriezer destijds niet bij al het afdelingspersoneel bekend was en dat de communicatie over het niet leveren van boodschappen in het weekend van de Nijmeegse Vierdaagse duidelijker had gekund. Klager was evenmin bekend met de aanwezigheid van een calamiteitenvriezer, zodat hij daarop ook geen beroep kon doen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende aannemelijk dat aan klager in het weekend van 19 juli 2024 door het hoofd van de instelling geen (koosjere) voeding is verstrekt en dat hem ook geen alternatief is geboden. Daarmee is sprake van een schending van het in de huisregels neergelegde recht op voeding door het niet‑betrachten van de in artikel 42, eerste lid en derde lid, van de Bvt en de huisregels neergelegde zorgplicht om voeding te verstrekken en rekening te houden met de godsdienstige overtuiging. De omstandigheid dat klager in het betreffende weekend niet verstoken is geweest van eten is niet te danken aan de inspanningen van de zijde van de instelling, maar alleen doordat een medepatiënt zijn eten met klager heeft gedeeld. De beroepscommissie is van oordeel dat van klager in de gegeven omstandigheden niet meer kon worden gevraagd dan hij heeft gedaan. Het had op de weg van de instelling gelegen, vooral omdat het hier gaat om een basisbehoefte, om klager een oplossing te bieden, bijvoorbeeld door hem te wijzen op de aanwezigheid van de calamiteitenvriezer met (koosjere) diepvriesmaaltijden.

Nu het hoofd van de instelling in het weekend van 19 juli 2024 niet heeft voldaan aan de zorgplicht om aan klager (koosjere) voeding te verstrekken en klagers recht op (koosjere) voeding is geschonden, is sprake van een voor beklag vatbare beslissing en had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen, klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag en dit gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak en niet als schadevergoeding. Bij de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming betrekt de beroepscommissie de omstandigheid dat klager in het weekend van 19 juli 2024 meerdere keren geen maaltijd verstrekt heeft gekregen. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op €15,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie:

-    verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond;

-    kent aan klager een tegemoetkoming toe van €15,-.

 

Deze uitspraak is op 11 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. dr. B.J.M. Frederiks en dr. S. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. J.M.M. van den Hoek, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven